ECLI:NL:GHLEE:2002:AE1656

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 251/99
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. De Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de kwalificatie van een Personal Golf Transport als hulpmiddel

Op 12 april 2002 deed het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak in een belastingzaak waarin de heer X in beroep ging tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belastingdienst had de heer X aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 267.456,-. Na een bezwaarschrift van de heer X, handhaafde de inspecteur de aanslag. De heer X stelde dat de kosten van een Personal Golf Transport, aangeschaft voor zijn echtgenote die lijdt aan arthrosis, als buitengewone lasten moesten worden aangemerkt. De echtgenote had het voertuig nodig om lange afstanden op de golfbaan te kunnen afleggen, gezien haar lichamelijke klachten.

Tijdens de zitting op 29 maart 2001 werd het standpunt van de heer X verdedigd, dat het voertuig een hulpmiddel is in de zin van artikel 46, derde lid van de Wet op de inkomstenbelasting. De inspecteur betwistte dit en stelde dat het voertuig geen kunst- of hulpmiddel is, omdat het ook door gezonde mensen gebruikt kan worden. Het hof oordeelde dat de kosten van het voertuig niet als uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit konden worden aangemerkt, omdat het voertuig niet specifiek voor zieke of invalide personen is ontworpen en geen elementaire lichaamsfunctie vervangt.

Het hof bevestigde de uitspraak van de inspecteur en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door prof. mr. Aardema, vice-president van het hof, in aanwezigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 251/99 12 april 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 267.456, -. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 8 april 1999 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 23 april 1999 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn vertoogschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 29 maart 2001, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren belanghebbende en de inspecteur.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 De echtgenote van belanghebbende, geboren op 21 juli 1943, lijdt aan arthrosis. Zij is al meer dan 40 jaar een fervent golfster. In 1996 heeft zij een heupoperatie moeten ondergaan. De medisch specialist, onder wiens behandeling zij stond, heeft haar ontraden om lange afstanden te lopen.
2.2 Teneinde de golfsport te kunnen blijven beoefenen hebben belanghebbende en zijn echtgenote in 1997 zogenaamde Personal Golf Transport (: het voertuig) gekocht. Dit is een voertuig, dat ontworpen is voor gebruik op een golfbaan. De echtgenote van belanghebbende gebruikt dit voertuig alleen op de golfbaan van L. Het voertuig is niet speciaal aangepast aan de gebruikster. Het voertuig is gestald op het golfterrein. Het voertuig stelt haar in staat om op het golfterrein lange afstanden af te leggen. De kostprijs van het voertuig bedraagt ƒ 7.496,50. Het voertuig zou niet zijn aangeschaft indien de echtgenote geen lichamelijke klachten zou hebben, die haar verhinderen om lange afstanden te lopen. Tegenover de kosten stond geen vergoeding. Ook werd geen vergoeding ingevolge de Wet Voorzieningen Gehandicapten ontvangen gelet op het hoge inkomen van belanghebbende.
2.3 De golfclub van de golfbaan van L heeft de echtgenote van belanghebbende toestemming gegeven om op het golfterrein gebruik te maken van het voertuig onder de voorwaarde dat zij een attest van een arts kon overleggen. Aan deze voorwaarde heeft zij voldaan.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de kosten van het voertuig als buitengewone lasten kunnen worden aangemerkt.
4. Het standpunt van belanghebbende
Belanghebbende is van mening dat - kort samengevat - het voertuig zijn echtgenote in staat stelt haar normale lichaamsfuncties te vervullen. Het stelt zijn echtgenote in staat te golven. Het voertuig is speciaal ontworpen voor gebruik op een golfterrein en wordt niet voor een ander doel aangewend. Het voertuig is derhalve, naar de mening van belanghebbende, een kunst- of hulpmiddel in de zin van artikel 46, derde lid van de Wet.
De inspecteur heeft daartegenover - kort samengevat- aangevoerd dat het voertuig geen kunst- hulpmiddel is als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Wet. Het voertuig stelt de echtgenote niet in staat om normale lichaamsfuncties te vervullen, waartoe zij anders niet in staat zou zijn. Verder kan het voertuig ook door gezonde mensen op een golfterrein worden gebruikt.
Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
5. Rechtsoverwegingen
5.1 Artikel 46, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet bepaalt dat als uitgaven ter zake van ziekte, uitsluitend kunnen worden aangemerkt de daarmee in verband houdende uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.
5.2 Tegenover de kosten van het voertuig stond geen vergoeding. Daaruit leidt het hof af dat het voertuig niet is opgenomen in het verstrekkingenpakket van de ziektekostenverzekeraar van belanghebbende of van zijn echtgenote of dat pakket van de AWBZ.
5.2 Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 25 april 2001, nr. 36 029, heeft overwogen is vereist voor een middel, dat niet is opgenomen in het verstrekkingenpakket van de Ziekenfondswet of dat van de AWBZ, dat het een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat het alleen wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar zijn aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen.
5.3 De tot de gedingstukken behorende beschrijving van de Personal Golf Transport toont een voertuig dat in alle seizoenen op de golfbaan kan worden gebruikt. Uit de promotie van het voertuig blijkt dat deze zich niet specifiek richt op invalide/zieke mensen. Hieraan verbindt het hof de conclusie dat het voertuig ook door gezonde, niet zieke en/of invalide personen op een golfterrein wordt gebruik. Het achterwege blijven van aanpassingen van het voertuig aan de gebruikster bevestigt deze conclusie. Aan de conclusie doet niet af dat op de golfbaan van L van het voertuig slechts gebruik kan worden gemaakt, indien een attest van een arts wordt overgelegd.
5.4 Niet in geschil is dat de lichamelijk klachten van de echtgenote van belanghebbende haar verhinderen om lange afstanden lopend af te leggen. Het voertuig is aangeschaft om haar in staat te stellen op het golfterrein lange afstanden af te leggen en wordt slechts gebruikt op het golfterrein. Belanghebbende heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat zijn echtgenote zich niet lopend kan verplaatsen. Weliswaar kan zij niet lange afstanden lopend afleggen, haar lichaam blijft in staat om de elementaire functie van het zich lopend verplaatsen uit te oefenen. Het in staat zijn van een lichaam om op een golfterrein lange afstanden te lopen merkt het hof niet aan als een elementaire lichaamsfunctie. Het hof ziet derhalve niet in dat het voertuig een deel van een elementaire lichaamfunctie overneemt dan wel daarin een onmisbaar element vormt. Het voertuig is niet aan te merken als hulpmiddel in de zin van artikel 46, derde lid, van de Wet.
5.5 Verder zijn geen feiten of omstandigheden voor het hof zijn aangevoerd, waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat kosten van het voertuig anderszins kunnen worden aangemerkt als uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit in de zin van artikel 46, lid 3, van de Wet. De uitspraak van de inspecteur dient derhalve te worden bevestigd.
5.6 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. De beslissing.
Het hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur, waarvan beroep
Gedaan en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 12 april 2002 door prof. mr. Aardema, vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 17 april 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.