ECLI:NL:GHLEE:2002:AE0765
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. Drion
- mr. Fransen
- mr. Woelders
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag omzetbelasting en de toepassing van artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd voor het tijdvak van 1 december 1996 tot en met 31 december 1997. De naheffingsaanslag bedraagt f. 55.716,-- aan enkelvoudige belasting en f. 4.675,-- aan heffingsrente. Na bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot f. 53.652,-- aan enkelvoudige belasting en f. 4.552,-- aan heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen beroep aangetekend. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 februari 2002, waarbij zowel belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende huurt sinds december 1996 een bedrijfshal en een bedrijfswoning van A. Deze onroerende zaken waren eerder gehuurd door B BV, een vennootschap waarvan de vader van belanghebbende directeur/grootaandeelhouder is. In verband met de financiële problemen van B heeft belanghebbende de onroerende zaken van A gehuurd, terwijl B afstand deed van haar huurovereenkomst. Belanghebbende heeft de woning verhuurd aan zijn vader en heeft een bedrag van f. 317.250,-- betaald aan B, inclusief omzetbelasting. De inspecteur heeft de aftrek van voorbelasting bij belanghebbende gecorrigeerd, omdat B, na faillissement, de belasting niet kon afdragen.
Het geschil draait om de vraag of de inspecteur terecht de aftrek van het bedrag van f. 47.250,-- heeft geweigerd. Belanghebbende stelt dat hij geen onderneming of algemeenheid van goederen heeft overgenomen, terwijl de inspecteur van mening is dat artikel 31 van de Wet van toepassing is. Het hof oordeelt dat de beëindiging van de huur, de overdracht van rechten en verplichtingen, en de eigendom van zaken zo sterk samenhangen dat er sprake is van een algemeenheid van goederen. Het hof concludeert dat de inspecteur terecht artikel 31 van de Wet heeft toegepast en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
De uitspraak van het hof is gedaan op 22 maart 2002, waarbij het hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is op 27 maart 2002 aangetekend verzonden aan beide partijen.