ECLI:NL:GHLEE:2002:AE0158

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rekestnummer 0100097
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatiebijdrage na echtscheiding en beoordeling van draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 6 maart 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de alimentatiebijdrage die de man aan de vrouw dient te betalen voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De man, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Leeuwarden, verzocht om de alimentatie te verlagen van f 250,- per kind per maand naar f 58,02 per kind per maand. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage moest leveren voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, geboren uit hun huwelijk, na de echtscheiding die in 1994 was uitgesproken.

Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld aan de hand van zijn inkomen en woonlasten. De man had in de periode van 7 augustus 2000 tot 1 januari 2001 een bruto arbeidsinkomen van f 49.171,- en vanaf 1 januari 2001 een bruto arbeidsinkomen van f 57.794,-. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn woonlasten en andere financiële verplichtingen in aanmerking moest nemen bij de berekening van zijn draagkracht. De man had ook een krediet bij ABN-AMRO, dat hij had afgesloten voor de aanschaf van een auto en om een schuld bij de Finatabank af te lossen.

Na beoordeling van de financiële situatie van de man heeft het hof besloten de alimentatiebijdrage te wijzigen. De bijdrage voor de periode van 7 augustus 2000 tot 1 januari 2001 werd vastgesteld op f 209,70 per kind per maand en vanaf 1 januari 2001 op f 250,- per kind per maand. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de nieuwe alimentatiebijdrage vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de gewijzigde omstandigheden van de man en de behoeften van de kinderen. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Beschikking d.d. 6 maart 2002
Rekestnummer 0100097
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna ook te noemen: de man,
toevoeging,
procureur mr J. Pieters,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna ook te noemen: de vrouw,
toevoeging,
procureur mr A.A.M. Jongbloed.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 31 januari 2001 heeft de rechtbank te Leeuwarden, onder wijziging van haar beschikking van 3 juli 1996, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op 29 augustus 1987 en [kind 2], geboren op 28 juli 1989, met ingang van 7 augustus 2000 bepaald op f 250,- per kind per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 30 maart 2001, heeft de man verzocht voormelde beschikking van 31 januari 2001 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de bijdrage ten behoeve van voornoemde kinderen te stellen op een bedrag van f 58,02, naar het hof begrijpt per kind per maand, althans op een bedrag dat het hof juist acht.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 mei 2001, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn appèl, dan wel hem dit te ontzeggen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige stukken waaronder de draagkrachtberekeningen met bijlagen die partijen ter zitting hebben overgelegd.
Ter zitting van 15 november 2001 is de zaak behandeld.
De beoordeling
Inleiding
1. Voornoemde minderjarigen zijn geboren uit het huwelijk van partijen. Bij beschikking van 15 september 1994 heeft de rechtbank te Leeuwarden onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de vrouw tot voogdes over voornoemde kinderen benoemd en de beslissing over een door de man ten behoeve van deze kinderen te betalen onderhoudsbijdrage aangehouden. Deze bijdrage is bij beschikking van voormelde rechtbank d.d. 10 november 1994 bepaald op f 117,- per kind per maand.
2. De man is na voormelde echtscheiding twee maal opnieuw gehuwd geweest, in derde echt met [derde echtgenote]. In verband met het faillissement van de man en zijn toenmalige (tweede) echtgenote is bij beschikking van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 3 juli 1996 de onderhoudsbijdrage ten behoeve van voornoemde kinderen met ingang van 28 maart 1996 op nihil gesteld. Van deze beschikking heeft de vrouw wijziging gevraagd, hetgeen heeft geleid tot de beschikking waarvan beroep.
3. Uit het huwelijk van de man en [derde echtgenote] is op 22 juni 1999 zoon [kind 3] geboren. Tussen de man en [derde echtgenote] is bij beschikking van 16 augustus 2000 de echtscheiding uitgesproken. Bij beschikking van 18 oktober 2000 is ten laste van de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] vastgesteld van f 58,02 per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven.
De geschilpunten
4. De geschilpunten tussen partijen betreffen de draagkracht van de man op het punt van:
- het inkomen;
- de woonlasten;
- de vergoeding voor het krediet bij ABN-AMRO.
Het inkomen van de man
5. Tussen partijen is in geschil van welk inkomen er bij de berekening van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan.
6. In het algemeen wordt er voor wat betreft het arbeidsinkomen uit dienstbetrekking uitgegaan van het overeengekomen loon zoals dat blijkt uit de jaaropgave of de loonspecificatie van de onderhoudsplichtige. Bij een werknemer in de bouw geldt voorts dat er bij de berekening van zijn bruto inkomen rekening moet worden gehouden met de fiscaal belaste waarde van de vakantiebon en voorts dat het onbelaste deel van deze bon als netto inkomsten in de draagkrachtberekening wordt meegenomen.
7. Ter zitting heeft de man naar voren gebracht dat hij van medio 2000 tot en met december 2000 in dienst was bij [werkgever 1]. Volgens salarisspecificaties van dit bouwbedrijf over de periodes 38 tot en met 42 2000 bedroeg het bruto salaris van de man f 901,84 per week en het fiscaal belaste deel van de vakantiebon (ad 80%) f 167,09 per week.
8. Voorts heeft de man ter zitting medegedeeld dat hij van januari 2001 tot en met maart 2001 in dienst was bij [werkgever 2], sedert april 2001 bij zijn huidige werkgever [werkgever 3] en dat hij bij Kies ongeveer net zoveel verdiende als thans bij [werkgever 3]. Op een salarisspecificatie van [werkgever 3] d.d. 10 juli 2001 staat als bruto salaris voor periode 7 (vier weken) een bedrag van f 4.219,38 en als fiscaal belast deel van de zegeltoeslag (ad 82,5%) een bedrag van f 806,20 vermeld.
9. Uit het voorgaande blijkt dat het salaris van de man met ingang van januari 2001 substantieel is gewijzigd. Het hof zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de man twee periodes onderscheiden, namelijk de periode vanaf de datum met ingang waarvan de rechtbank in de beschikking waarvan beroep een onderhoudsbijdrage heeft vastgesteld, te weten 7 augustus 2000, tot en met de datum waarop het dienstverband bij [werkgever 1] is beëindigd, dus 31 december 2000, en (de periode) vanaf 1 januari 2001.
10. Gelet op het voorgaande zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man voor de eerste periode uitgaan van een bruto jaarinkomen van (f 901,84 + f 167,09 x 46 =) afgerond f 49.171,- en vanaf 1 januari 2001 van (f 4.219,38 + f 806,20 : 4 x 46 =) afgerond f 57.794,-. Voorts zal het onbelaste deel van de vakantiebonnen (van 20% in 2000 respectievelijk 17,5% in 2001) als extra netto inkomsten worden meegenomen.
De woonlasten
11. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag welk bedrag er aan woonlasten in de draagkrachtberekening moet worden betrokken.
12. In het algemeen worden bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige diens werkelijke woonlasten in aanmerking genomen, tenzij deze in verhouding tot het inkomen van de onderhoudsplichtige onredelijk hoog zijn.
13. De man heeft ter zitting verklaard dat hij sedert mei 2001 aan de [huidige adres] woont en dat hij daarvóór op het adres [voormalige adres] en in [voormalige woonplaats] heeft gewoond. Blijkens een rekeningafschrift van ABN-AMRO d.d. 5 juli 2001 heeft de man voor zijn huidige woning aan de [huidige adres] een bedrag van f 695,28 aan huur over de maand juli overgemaakt.
14. Gelet op het voorgaande zal het hof voor wat betreft de in aanmerking te nemen woonlasten uitgaan van het bedrag dat op voormeld rekeningafschrift aan huur voor de huidige woning van de man staat vermeld. Nu de man niet exact heeft aangegeven wat zijn woonlasten waren voordat hij deze woning betrok, zal het hof voor beide periodes die hiervoor zijn onderscheiden een bedrag van, afgerond, f 696,- aan woonlasten meenemen. Daarbij zij overwogen dat het om een redelijke woonlast gaat.
De vergoeding voor het krediet
15. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of rekening moet worden gehouden met de vergoeding van f 720,- per maand terzake van het flexibel krediet ad f 36.000,- dat de man op 30 april 2001 bij ABN-AMRO heeft afgesloten.
16. In beginsel zijn op de draagkracht van de onderhoudsplichtige al diens schulden van invloed. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden voor die draagkracht geen of minder gewicht toe te kennen, zoals wanneer deze, objectief gezien, onnodig zijn aangegaan of wanneer er niet daadwerkelijk op wordt afgelost.
17. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat het krediet bij ABN-AMRO is aangewend om een schuld bij de Finatabank ad f 28.623,40 af te lossen en om de aanschaf van een auto te financieren. Ook is gebleken dat de schuld bij de Finatabank betrekking had op een lening ad f 30.000,- en dat hiervan een bedrag van f 5.000,- is gebruikt om een krediet bij de Frieslandbank af te lossen, een bedrag van f 2.000,- om een krediet bij GKB af te lossen en een bedrag van f 23.000,- voor de aanschaf van een stacaravan.
18. Het hof is van oordeel dat de stacaravan een luxe-artikel betreft en dat de lening voor die aanschaf niet als noodzakelijk is aan te merken. De verplichting die hier het gevolg van is mag dan ook niet prevaleren boven de onderhoudsplicht van de man jegens zijn kinderen. Het hof acht het daarom redelijk om de lening bij de Finatabank -en daarmee het krediet bij ABN-AMRO- buiten beschouwing te laten voor zover deze betrekking heeft op de aanschaf van de stacaravan.
19. De vrouw heeft de stellingen van de man dat hij een auto nodig heeft voor zijn werk en dat het krediet bij ABN-AMRO noodzakelijk was voor de aanschaf hiervan, niet weersproken, zodat de juistheid ervan vaststaat. Anders dan de vrouw voorstaat, zal het hof het krediet bij ABN-AMRO voor zover dat betrekking heeft op de aanschaf van de auto wel in aanmerking nemen.
20. Het voorgaande brengt mee dat er voor wat betreft het flexibel krediet bij ABN-AMRO rekening wordt gehouden met een bedrag van (f 36.000 - f 23.000,- =) f 13.000,-. Het hof acht het hierbij redelijk om voor de vergoeding die de man voor dit krediet moet betalen een bedrag naar rato hiervan mee te nemen, derhalve (13.000/36.000 x 720,- per maand =) f 260,- per maand.
Overige
21. De man heeft ter zitting een draagkrachtberekening d.d. 13 november 2001 overgelegd. Deze berekening bevat naast de hiervoor besproken posten ook een bedrag voor termijn huursubsidie en een bedrag voor kosten omgangsregeling. De man heeft ter zitting medegedeeld dat de schuld terzake van huursubsidie inmiddels is afgelost, zodat de termijn voor de aflossing hiervan buiten beschouwing kan blijven. Nu voorts niet is gesteld of gebleken dat er omgang tussen de man en voornoemde minderjarigen plaatsvindt en evenmin dat er omgang plaatsvindt tussen de man en zijn minderjarige kind [kind 3] uit een later huwelijk, zullen de gestelde kosten hiervan eveneens niet worden meegenomen.
Vaststelling van de alimentatie
22. Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de niet betwiste gegevens waaronder die in de beschikking waarvan beroep, wordt de draagkracht van de man berekend als volgt.
De periode vanaf 7 augustus 2000 tot en met 31 december 2000:
Inkomsten:
Bruto arbeidsinkomen bouw: 49.171
Ingehouden pensioenpremie: 215-
Vut-premie: 2.061-
Inval. pensioen WAO-gat: 279-
Aanvulling WW: 197-
Saldo: 46.419
Totaal werknemersverz: 1.097-
Bijdrage werkgever ziektekostenverz: 2.948+
Inkomsten uit arbeid na inhoudingen: 48.270
Overhevelingstoeslag: 962+
Belaste inkomsten: 49.232
Arbeidskostenforfait: 3.538-
Belastbaar inkomen: 45.694
Belastingvrije som tariefgroep 2: 8.950-
Belastbare som: 36.744
Inkomstenbelasting: 13.326
Belaste inkomsten: 49.232
Inkomstenbelasting: 13.326-
Saldo: 35.906
Extra netto inkomsten: 1.922+
Besteedbaar inkomen per jaar: 37.828
Besteedbaar inkomen per maand: 3.152
Lasten:
Avv 2000-2: 1.182
Woonlasten: 696+
Premieziektekosten:
werkgeversdeel: 247
werknemersdeel: 68+
totaal: 315+
Vergoeding krediet: 260+
Draagkrachtloos inkomen: 2.453-
Draagkrachtruimte: 699
Het voor alimentatie beschikbare deel bedraagt 60% van de draagkrachtruimte, derhalve f 419,40 per maand.
Vanaf 1 januari 2001:
Inkomsten:
Bruto arbeidsinkomen bouw: 57.794
Ingehouden pensioenpremie: 503-
Vut-premie: 2.881-
Inval. pensioen WAO-gat: 296-
Aanvulling WW: 229-
Saldo: 53.885
Totaal werknemersverz: 1.226-
Bijdrage werkgever ziektekostenverz: 3.368+
Inkomsten uit arbeid na inhoudingen: 56.027
Belastbaar inkomen box 1: 56.027
Inkomstenheffing box 1: 19.344
Heffingskorting (alg+arb): 5.500-
Totaal inkomstenbelasting: 13.844
Belaste inkomsten: 56.027
Inkomstenbelasting: 13.844-
Saldo: 42.183
Extra netto inkomsten: 1.966+
Besteedbaar inkomen per jaar: 44.149
Besteedbaar inkomen per maand: 3.679
Lasten:
Avv 2001-1: 1.266
Woonlasten: 696+
Premieziektekosten:
werkgeversdeel: 281
werknemersdeel: 76+
totaal: 357+
Vergoeding krediet: 260+
Draagkrachtloos inkomen: 2.579-
Draagkrachtruimte: 1.100
Het voor alimentatie beschikbare deel bedraagt 60% van de draagkrachtruimte, derhalve f 660,- per maand.
23. Wanneer een onderhoudsplichtige ten behoeve van meerdere minderjarige kinderen, geboren uit verschillende huwelijken -op grond van het bepaalde in titel 17, Boek 1 BW - een bijdrage dient te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van die kinderen, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om aan die verplichtingen te voldoen, brengt een redelijke wetstoepassing met zich mee dat het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen wordt verdeeld, in beginsel gelijkelijk (zoals de man in § 9 van het verweerschrift in eerste aanleg ook heeft aangegeven) tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte. Van het bestaan van bijzondere omstandigheden is echter niet gebleken.
24. De rechter die over een verzoek tot vaststelling of wijziging van een kinderbijdrage moet oordelen en niet in de gelegenheid is om in samenhang daarmee de bijdragen voor de kinderen uit een vorig huwelijk bij te stellen nu een daartoe strekkend wijzigingsverzoek niet aan zijn oordeel is onderworpen, dient de aan zijn oordeel onderworpen kinderbijdrage vast te stellen op een bedrag als hij met inachtneming van de maatstaf als vermeld in overweging 23 zou hebben vastgesteld indien hij tegelijkertijd over wijziging van de andere bijdragen te oordelen zou hebben gehad.
25. Het hof zal het voor onderhoud beschikbare bedrag tot de dag waarop de echtscheidingsbeschikking [derde echtgenote/de man] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand over de twee minderjarige kinderen van partijen verdelen en vanaf de inschrijvingsdatum over drie kinderen (der partijen twee kinderen en het kind [kind 3] van de man). Dit houdt in dat over de periode tot 1 januari 2001 een bedrag van f 209,70 (95,16 euro) per kind per maand zal gelden tot voormelde inschrijvingsdatum en een bedrag van f 139,80 (63,44 euro) per kind per maand vanaf voormelde inschrijvingsdatum. Dit houdt voorts in dat over de periode vanaf 1 januari 2001 het door de rechtbank in de beschikking waarvan beroep vastgestelde bedrag van f 250,- (113,45 euro) per kind per maand zal gelden tot voormelde inschrijvingsdatum en een bedrag van f 220,- (99,83 euro) per kind per maand vanaf voormelde inschrijvingsdatum.
Slotsom
26. Gelet op het voorgaande zal het hof -om redenen van doelmatigheid- de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw beslissen als hieronder aangegeven.
27. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn, zullen de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijzigt de beslissing van de rechtbank te Leeuwarden van 3 juli 1996 en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op 29 augustus 1987, en [kind 2], geboren op 28 juli 1989:
- voor de periode vanaf 7 augustus 2000 tot 1 januari 2001 op een bedrag van 95,16 euro (f 209,70) per kind per maand tot de datum waarop de echtscheidingsbeschikking [derde echtgenote/de man] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en vanaf deze inschrijvingsdatum op een bedrag van 63,44 euro (f 139,80) per kind per maand;
- vanaf 1 januari 2001 op een bedrag van 113,45 euro (f 250,-) per kind per maand tot de datum waarop de echtscheidingsbeschikking [derde echtgenote/de man] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en vanaf deze inschrijvingsdatum op een bedrag van 99,83 euro (f 220,-) per kind per maand;
een en ander vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering dat aan de man op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend;
bepaalt dat deze bijdragen voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs Bloem, voorzitter, Zuidema en Postma, raden, en uitgesproken door mr Mollema, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van Mellink als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 6 maart 2002.