6. De overwegingen omtrent het geschil.
Naar het bepaalde in artikel 70c, eerste lid, aanhef en letter c van de Wet wordt de verkrijgingsprijs van aandelen welke -gelijk te dezen- naar de regeling zoals die gold op 31 december 1996 niet tot een aanmerkelijk belang behoorden, gesteld op de waarde in het economische verkeer van de aandelen per 1 januari 1997.
Te dezen is hierbij in geschil, welke per 1 januari 1997 de waarde in het economische verkeer van de aandelen was, zoals deze door de inspecteur bij de onderwerpelijke beschikking op grond van artikel 20i, eerste lid, van de Wet had dienen te worden vastgesteld.
Onder waarde in het economische verkeer dient in dit verband te worden verstaan de prijs die bij aanbieding van de aandelen op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde daarvoor zal worden besteed.
Met belanghebbende is het hof van oordeel, dat een eventuele gegadigde voor een pakket aandelen in een vennootschap, die zich, zoals de onderwerpelijke B.V., bezig houdt met het beleggen in onroerende zaken, zich in zijn bod zal laten leiden door de waarde van de in die vennootschap aanwezige onroerende zaken, nu gegadigden in een zodanige vennootschap in beginsel gegadigden zijn in belegging in onroerende zaken.
Onder de gegeven omstandigheden acht het hof aannemelijk, dat bedoelde gegadigden -gelijk door belanghebbende verdedigd- bij hun bod daarbij zullen uitgaan van dertien maal de huuropbrengst van de desbetreffende onroerende zaken en rekening zullen willen houden met een vennootschapsbelastinglatentie op de fiscale reserves in de vennootschap tegen 17,5 procent van die stille reserves.
Het hof vindt voor zijn vorenomschreven oordeel een bevestiging in het op de aandelen in de B.V. uitgebrachte bod door B Consultancy -een naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld als onafhankelijke derde te beschouwen grote belegger- die in dat bod eveneens van die uitgangspunten uitgaat.
Op grond van bedoelde uitgangspunten en rekening houdend met de huurbedragen per 1 januari 1997 heeft belanghebbende -op zich onweersproken- de waarde voor het volledige aandelenpakket berekend op f. 1.213,-- per aandeel.
De inspecteur heeft zich voor zijn standpuntbepaling mede beroepen op een lagere rentabiliteits- en rendementswaarde van de aandelen, doch het hof gaat aan die waarden -wat daar overigens van zij- voorbij, aangezien de door een belegger in onroerende zaken -gelijk vorenoverwogen de gebruikelijke gegadigde voor een aandelenpakket als het onderwerpelijke- verlangde rentabiliteit of het verlangde rendement reeds zijn ingecalculeerd in de door hem geboden waarde voor de desbetreffende onroerende zaken, waarbij slechts een nader te bespreken relativerend aspect op zijn plaats is voor het rendement op zijn belegging.
Al het vorenoverwogene heeft betrekking op gegadigden voor het volledige aandelenpakket in een onroerend zaak-B.V..
Voor de eigenaar van een minderheidspakket in een zodanige vennootschap heeft te gelden, dat hij in ondergeschikte mate zijn invloed kan doen gelden op de te kiezen beleggingen en de eventuele herschikkingen daarin, terwijl hij mede de zeggenschap mist de door hem verlangde rentabiliteit op de belegde onroerende zaken in de vorm van het rendement op zijn aandelen zich rechtstreeks te doen toekomen.
Vorenomschreven omstandigheden zullen een zodanige gegadigde aanleiding geven daarmee bij zijn bod rekening te houden in die zin, dat hij op het door hem in beginsel uit te brengen bod gebaseerd op de uitgangspunten gelijk vorenomschreven een korting zal willen toepassen.
Mede gelet op de hoegrootheid van het onderwerpelijke aandelenpakket en vorenomschreven omstandigheden schat het hof deze korting in een schatting in redelijkheid en billijkheid op 10 procent van de waarde van de aandelen, uitgaande van het volledige aandelenpakket. Het vorenoverwogene leidt tot een waarde in het economische verkeer van aandelen per 1 januari 1997 van (afgerond) f. 1.092,-- per aandeel.
Hieraan doet niet af belanghebbendes standpunt dat, nu op zijn pakket het vorenvermelde bod is uitgebracht en de transaktie uiteindelijk in 1999 conform dat bod zijn beslag kreeg, ook per 1 januari 1997 de waarde conform dat bod zou moeten worden bepaald. Een eind 1998 uitgebracht bod brengt immers niet noodzakelijkerwijs mee dat ook reeds op 1 januari 1997 naar de toen geldende omstandigheden een dergelijke gegadigde aanwezig was. De hiermee samenhangende onzekerheid is overigens mede vervat in de vorenvermelde korting van 10 procent.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de inspecteur, dat belanghebbende voor de vermogensbelasting voor 1997 uitgaat van een lagere waarde, aangezien het een belastingplichtige vrijstaat bij onderscheidene gelegenheden waarbij de waarde in het economische verkeer van zijn aandelen aan de orde is, telkens opnieuw zijn standpunt te bepalen en deze standpuntbepaling dan telkens -gelijk te dezen- ter toetsing kan komen.
Het beroep is ten dele gegrond.