ECLI:NL:GHLEE:2001:AD8408

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000013-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Poelman
  • J. van Dijk
  • M. van der Woude
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden inzake poging tot doodslag

Op 5 juni 2001 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die in eerste aanleg was veroordeeld voor een misdrijf dat resulteerde in een zware mishandeling van het slachtoffer, die als gevolg van de daad ernstig letsel had opgelopen. De verdachte, geboren op 3 mei 1975, werd bijgestaan door zijn raadsleden, mrs. T. van der Goot en W. Anker. Het hof oordeelde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was, maar dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De forensisch psychiater S. Leeuwenstein beschreef de verdachte als een kwetsbare man met een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat leidde tot een vermindering van zijn toerekeningsvatbaarheid.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot moord, maar achtte de subsidiaire poging tot doodslag wel bewezen. De verdachte had het slachtoffer met een honkbalknuppel geslagen, wat leidde tot blijvend letsel. Het hof oordeelde dat de door de raadsman aangevoerde argumenten voor een lagere straf onvoldoende gewicht hadden en legde een gevangenisstraf van zes jaren op. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds met de gevolgen van de mishandeling moest leven.

De uitspraak van het hof is gedaan met inachtneming van de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof de recidivekans van de verdachte als aanzienlijk inschatte, mede door zijn persoonlijkheidsstoornis. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters unaniem tot hun oordeel kwamen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000013-01
Arrest d.d. 5 juni 2001 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 21 december 2000 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op 3 mei 1975 te Leeuwarden,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI De Wieling, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadslieden, mrs T. van der Goot en W. Anker, beiden advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 22 december 2000 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 22 mei 2001 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding.
Vrijspraak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus primair aan verdachte is telastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof acht met name niet bewezen, dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft willen beroven.
Bewezenverklaring.
(zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
subsidiair:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid.
Omtrent verdachte is door S.U. Leeuwestein, forensisch psychiater, op 17 mei 2001 een psychiatrisch rapport uitgebracht, welk rapport - zakelijk weergegeven - als conclusie inhoudt, dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem telastegelegde lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat het telastegelegde hem slechts in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over.
Nu ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof hem te dezer zake strafbaar.
Strafmotivering.
Verdachte heeft met een honkbalknuppel het slachtoffer [slachtoffer] zodanig tegen het hoofd geslagen dat deze als gevolg daarvan zwaar gehandicapt is geraakt.
[slachtoffer] is een thans 35-jarige man, die naar het zich laat aanzien, nog gedurende vele jaren, zo niet de rest van zijn leven, dagelijks zal worden geconfronteerd met de gevolgen van de daad van verdachte.
[slachtoffer] kan nu, naar het hof ter zitting heeft kunnen vaststellen, ruim 15 maanden later, nog altijd niet goed lopen en spreekt nog steeds moeizaam en moeilijk verstaanbaar.
Er bestaan bij hem tevens mentale functiestoornissen en uit een CT-scan blijkt van duidelijke aanwijzingen voor blijvend hersenletsel.
Alles wat [slachtoffer] zich van zijn toekomst heeft voorgesteld, waaronder een opleiding aan de politieschool in Apeldoorn, is in die ene klap door verdachte vernietigd. Het leven van [slachtoffer] zal nooit meer zijn zoals het was. Daarmee zal hij moeten leren leven.
Van de zijde van [slachtoffer] is er geen sprake geweest van agressie. Integendeel. [slachtoffer] heeft zich door de wijze waarop verdachte meende hem te moeten bejegenen niet laten verleiden tot enige geweldshandeling, maar hij heeft een bewonderenswaardige zelfbeheersing getoond.
Verdachte heeft de confrontatie met [slachtoffer] weloverwogen gezocht.
De reden daarvoor is naar objectieve maatstaven gemeten van bijzonder futiele aard: verdachte kon het niet hebben dat [slachtoffer] een aantal keren, op 6 januari 2000 en, ruim een maand later, op 8 februari 2000, getuige was geweest van het feit dat verdachte (een) bekeuring(en) kreeg en daarop - in de ogen van verdachte op bijzonder denigrerende wijze - heeft gereageerd. Verdachte was daarover bijzonder kwaad geworden. Op 10 februari 2000 trof verdachte [slachtoffer] aan in de supermarkt waar [slachtoffer] als beveiligingsmedewerker werkzaam was. Verdachte vond toen kennelijk het moment gekomen om [slachtoffer], in de woorden van verdachte: op zijn gedrag aan te spreken. Niet toen en daar, in de supermarkt, maar elders.
Hij hield er serieus rekening mee dat de confrontatie met [slachtoffer] op gewelddadige wijze uit de hand zou kunnen lopen. Hij vond een kameraad bereid met hem mee te gaan om zonodig, als hij het onderspit zou delven, in te grijpen.
Ook was verdachte zich er steeds van bewust dat hij in zijn auto een honkbalknuppel meevoerde, die hij zonder veel moeite kon pakken.
Verdachte en zijn kameraad hebben [slachtoffer] opgewacht en zij zijn hem in verdachte's auto gevolgd tot op het parkeerterrein van het zwembad De Blauwe Golf. Daar heeft verdachte [slachtoffer], toen deze alleen op dat parkeerterrein liep, aangesproken en hem eerst een vuistslag tegen zijn gezicht gegeven en daarna een "low kick" tegen zijn bovenbeen. Vervolgens heeft hij de honkbalknuppel uit zijn nabij staande auto gepakt en heeft hij [slachtoffer] met die knuppel een klap tegen zijn knie gegeven. Direct daarop heeft hij hem met de honkbalknuppel tegen het hoofd geslagen omdat [slachtoffer] kennelijk onvoldoende onder de indruk was van verdachte en het door hem uitgeoefende geweld.
De kameraad van verdachte heeft verklaard dat hij een geluid hoorde toen de knuppel de linkerkant van [slachtoffer]'s schedel raakte: een vreselijk, krakend geluid, dat door merg en been ging.
Desondanks hebben zij zich vervolgens, zonder zich verder om [slachtoffer] te bekommeren, uit de voeten gemaakt. Dat [slachtoffer] is blijven leven is slechts te danken aan het feit dat hijzelf en een vriend die hem na korte tijd heeft gevonden nog om hulp hebben kunnen bellen, zodat snel medische bijstand kon worden verleend.
De forensisch psychiater S. Leeuwenstein heeft in het hiervoor genoemde rapport van 17 mei 2001 verdachte beschreven als een afhankelijke, kwetsbare, angstige man. Hij spreekt over "een kleuter in een volwassen lijf", die zich onder gunstige omstandigheden redelijk kan handhaven. Maar de frustraties liggen op de loer. Hij kan hiermee niet goed omgaan en voelt zich snel aangesproken. Zijn zorgvuldig opgebouwde façade dreigt dan af te brokkelen. Verdachte kan de snel opgelopen boosheid niet goed kanaliseren. Zijn angsten nemen tegelijkertijd toe, waardoor hij de werkelijkheid cognitief vertekent en betrekkingsideeën ontwikkelt, waardoor hij zijn eigen agressie op zijn vermeende belager projecteert.
De deskundige is van oordeel dat de door verdachte gewilde confrontatie moet worden gezien als een reparatiepoging om de door hem ervaren krenking door [slachtoffer], de door hem gevoelde vernedering, ongedaan te maken. Verdachte wil op deze wijze zijn gevoel van eigenwaarde herstellen.
Maar omdat die confrontatie op voor verdachte vernederende wijze dreigt te mislukken komen alle in verdachte opgekropte angst, woede en frustratie samen tot een uitbarsting. Zijn copingmechanismen schieten te kort.
De bij verdachte bestaande gemengde narcistische- en afhankelijke persoonlijkheidsstoornis brengt mee dat hij bij niet-behandeling van die stoornis een onrijpe, krenkbare man met gebrekkige copingmechanismen blijft, die ernstig agressief reageert in voor hem spanningsvolle en bedreigende situaties, aldus de deskundige.
Verdachte heeft op 16-jarige leeftijd ook een ernstig agressief delict gepleegd: hij steekt, omdat hij zich bedreigd voelt een jongen tijdens een ruzie in de borst.
Het feit dat verdachte nu weer een soortgelijk delict heeft gepleegd maakt volgens de deskundige op zich de kans groot dat het in de toekomst tot herhaling van een agressief delict zal komen. Die kans wordt nog eens vergroot door de persoonlijkheidsstoornis van verdachte. Maar, gezien het tijdsverloop sinds het vorige geweldsdelict en de bijzonderheden van het onderhavige delict, is hij, "alles tegen elkaar afwegende", van oordeel dat het risico op recidive met een agressief delict weliswaar aanwezig is, maar klein moet worden ingeschat. Het hof volgt de deskundige in dat laatste oordeel niet.
De deskundige heeft bij verdachte een gebrek aan reflectie aangetroffen: verdachte is niet verontrust over zijn agressieve uitbarsting. Het stemt hem niet tot nadenken dat hij voor de tweede maal een ernstig agressief delict heeft gepleegd. Verdachte is van mening dat hij nooit meer zal recidiveren. Naar het oordeel van de deskundige staat deze overtuiging van verdachte geheel los van enig zelfinzicht en schermt hem af van pijnlijke affecten. Hij wil, in de woorden van de deskundige, zo snel mogelijk dat alles weer normaal is (werk, thuis bij vriendin enz.), dan kan hij alles vergeten.
Ter zitting heeft het hof ook niet de indruk gekregen dat verdachte de ernst van de situatie in voldoende mate onder ogen ziet. Een behandeling van de bij verdachte bestaande persoonlijkheidsstoornis wordt, ook ter zitting van het hof, door verdachte uitdrukkelijk geweigerd. Het hof acht het ontbreken van overtuigende bereidheid de bij hem bestaande problemen daadwerkelijk aan te pakken zeer zorgwekkend.
Het hof is, mede op grond van het hiervoor overwogene, van oordeel dat er - zeker zonder een behandeling van verdachtes persoonlijkheidsstoornis - een aanmerkelijke recidivekans bestaat.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen is het hof - met eenparigheid van stemmen - van oordeel, dat aan verdachte, ondanks het feit dat
- de eerste rechter, die verdachte volledig toerekeningsvatbaar heeft geacht, "poging tot moord" bewezen heeft verklaard, terwijl het hof "poging tot doodslag" als bewezen heeft aangenomen en verdachte voor dat feit in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar acht,
- de advocaat-generaal van oordeel is dat verdachte moet worden veroordeeld wegens "poging tot doodslag" en dat hem dat volledig kan worden toegerekend,
tot dezelfde straf dient te worden veroordeeld als door de advocaat-generaal is gevorderd en door de eerste rechter opgelegd.
Het hof is van oordeel dat een lagere straf in onvoldoende mate recht doet aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd.
De door de raadsman aangevoerde argumenten om verdachte tot een aanzienlijk lagere straf te veroordelen, acht het hof in het licht van het hiervoor overwogene van onvoldoende gewicht om af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Het hof heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 10 april 2001, waaruit blijkt, dat verdachte in juli 1992 door de kinderrrechter te Leeuwarden wegens mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, is veroordeeld tot 6 maanden plaatsing in een tuchtschool, waarvan 4 maanden en 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld primair telastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte als voormeld subsidiair telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
- Dit arrest -
Dit arrest is aldus gewezen door mrs Poelman, raadsheer, als voorzitter, Van Dijk en Van der Woude, raadsheren, in tegenwoordigheid van mevrouw Boersma als griffier, zijnde mrs Van Dijk en Van der Woude beiden voornoemd beiden buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
type: GB