ECLI:NL:GHLEE:2001:AD6699

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 145/98
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. Aardema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen onroerende-zaakbelasting 1997 gemeente Delfzijl

In deze zaak heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelasting over het jaar 1997. Na het indienen van het bezwaar, heeft de heffingsambtenaar een uitspraak gedaan waartegen belanghebbende in beroep is gegaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 januari 1999 en 18 juni 2001, waarbij zowel belanghebbende als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Het gerechtshof heeft op 2 juli 2001 mondeling uitspraak gedaan, waarvan de proces-verbaal op 6 juli 2001 aan partijen is verzonden.

De kern van het geschil betreft de vraag of de heffingsambtenaar de woning van belanghebbende naar het juiste tarief heeft belast. Belanghebbende stelt dat de woning moet worden belast volgens de tarieven die gelden voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen, en betwist de objectafbakening door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft dit standpunt bestreden.

Het hof heeft vastgesteld dat artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat een samenstel van onroerende zaken die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn, als één onroerende zaak wordt aangemerkt. Het hof concludeert dat de onroerende zaken van belanghebbende niet bij elkaar behoren, wat leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het hof vernietigt de eerdere uitspraak en de aanslagen, en veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 145/98 30 november 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak d.d. 6 januari 1998 van de heffingsambtenaar van de gemeente Delfzijl (: de heffingsambtenaar) gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de ten aanzien van hem opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelasting over het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende heeft tegen de aan hem opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelasting over het jaar 1997 bezwaar gemaakt, waarna hij in beroep is gekomen van een op dat bezwaar door de heffingsambtenaar gegeven uitspraak.
Op 15 april 1998 is ter griffie een verweerschrift van de heffingsambtenaar ontvangen. Naar aanleiding van een verzoek van de griffier van het hof is van de heffingsambtenaar op 2 februari 1999 een brief met bijlagen binnengekomen en op 18 februari 1999 een reactie op die brief van belanghebbende.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 januari 1999 en 18 juni 2001, gehouden te Groningen.
Op beide zittingen zijn belanghebbende en de gemachtigde van de heffingsambtenaar verschenen. Het gerechtshof heeft op 2 juli 2001 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn op 6 juli 2001 per aangetekende post aan partijen verzonden.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Op 18 juli 2001 is bij het gerechtshof een verzoek van de heffingsambtenaar ontvangen er toe strekkende dat de mondelinge uitspraak wordt vervangen door een schrifteijlke. Het verschuldigde griffierecht is op 18 september 2001 voldaan.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:
Bij aanslagen d.d. 28 januari 1997, aanslagnummer 000000000000 heeft de gemeente Delfzijl belanghebbende voor het jaar 1997 aangeslagen in de onroerende zaakbelasting. De aanslagen betreffen de onroerende zaken met het adres a-dijk 1 te Z, waarvan belanghebbende eigenaar/gebruiker is, bestaande uit een vrijstaand woonhuis met ondergrond en twee daarvan vrijstaande bedrijfsgebouwen met ondergrond. De aanslag steunt op de Verordening onroerende-zaakbelasting 1997 (: de verordening), op 19 december 1996 vastgesteld door de raad van de gemeente Delfzijl.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
In geschil is de beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar de woning naar een juist tarief heeft belast. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de woning moet worden belast naar de in artikel 5 van de verordening genoemde tarieven die gelden voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen. Aldus betoogt belanghebbende mede dat de heffingsambtenaar van een onjuiste objectafbakening is uitgegaan. De heffingsambtenaar bestrijdt dit standpunt.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Te dezen is van toepassing artikel 16 van de Wet waar-dering onroerende zaken (: Wet WOZ). Ingevolge dat artikel wordt voor de toepassing van de wet een samenstel van twee of meer gebouwde en ongebouwde eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren, als één onroerende zaak aangemerkt.
4.2. Vast staat dat bedoelde onroerende zaken bij belanghebbende in gebruik zijn. Voor de beantwoording van de vraag of bedoelde onroerende zaken bij elkaar behoren in de zin van voornoemd wetsartikel, moet worden uitgegaan van hetgeen belanghebbende op de zitting onbestreden heeft verklaard. Van die verklaring kan worden afgeleid dat het gaat om een vrijstaande woning met een eigen kadastrale aanduiding en een eigen toegang vanaf de openbare weg. De woning ligt op ongeveer acht meter afstand van het dichtstbijzijnde bedrijfsgebouw en kan op eenvoudige wijze met een hek worden afgescheiden van de bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen hebben vanaf de openbare weg een eigen toegang.
Opmerking verdient daarbij mede, dat de bedrijfsgebouwen in het verleden hun eigen daarmee inpandige woongedeelte hadden en de woning eerst later in 1995 op haar huidige plaats is gebouwd en afzonderlijk aan een eventuele gegadigde als woning zou kunnen worden verkocht.
4.3. Vorengenoemde omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat bedoelde onroerende zaken niet bij elkaar behoren in de zin van voornoemd wetsartikel.
5. De conclusie.
Het beroep is derhalve gegrond.
6. De proceskosten.
Het hof acht termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten bestaande uit reiskosten van f 45,00.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de litigieuze aanslagen;
bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht vergoedt;
veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende hiervoor genoemde proceskosten ad f 45,--, te vergoeden door de gemeente Delfzijl.
Gedaan op 30 november 2001 door prof. mr Aardema, vice-president, voorzitter, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigeid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2001 te Leeuwarden en ondertekend door voornoemde vice-president en griffier.
Op 5 december 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.