ECLI:NL:GHLEE:2001:AD5884

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK Nr 10/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1997 van belanghebbende met betrekking tot gebruikelijk loon

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 22 oktober 2001, gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. Belanghebbende, die ongehuwd is, heeft in 1994 twee besloten vennootschappen opgericht die een fiscale eenheid vormen voor de vennootschapsbelasting. De onderneming, die voorheen als eenmanszaak werd gedreven, is ingebracht in A B.V. Belanghebbende is houder van alle aandelen van B B.V., die op haar beurt alle aandelen van A B.V. bezit. De bedrijfsactiviteiten omvatten de import en verkoop van oldtimers en cabriolets. In 1997 ontving belanghebbende een salaris van f 42.729,- en waren er ook uitzendkrachten en een magazijnmeester in dienst. De totale personeelskosten bedroegen f 19.374,-. De fiscale eenheid behaalde in 1997 een winst van f 428.269,- en een omzet van f 3.658.000,-.

De discussie in deze zaak draait om de hoogte van het gebruikelijk loon van belanghebbende. Volgens artikel 12a van de Wet op de Loonbelasting 1964 dient het loon in beginsel te worden gesteld op de WAZ-norm, die in 1997 f 78.000,- bedroeg. Echter, als aannemelijk is dat in het economische verkeer een hoger loon gebruikelijk is, kan het loon op dat hogere bedrag worden vastgesteld. De inspecteur had de bewijslast om aan te tonen dat een hoger loon gebruikelijk was, maar het hof oordeelde dat de inspecteur hierin niet was geslaagd. De inspecteur had geen concrete gegevens over soortgelijke dienstbetrekkingen overlegd, waardoor het hof oordeelde dat het belastbare inkomen van belanghebbende moest worden vastgesteld overeenkomstig zijn beroepschrift.

Het hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en stelde de aanslag vast op een belastbaar inkomen van f 78.000,-. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende, die werden vastgesteld op f 2.230,-. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier M. Haarsma en ondertekend door de vice-president en voorzitter H.S. Pruiksma.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
tweede meervoudige belastingkamer 22 oktober 2001
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
nummer : 10/00
belanghebbende :X
te : :Z
tegen : het hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Emmen (: de inspecteur)
aangevallen beslissing :uitspraak op bezwaarschrift
belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1997
mondelinge behandeling :op 8 oktober 2001 te Leeuwarden door mr Pruiksma, vice-president als voorzitter, mrs Huiskes en Fransen, beiden raadsheer, in tegenwoordigheid van dhr Haarsma als griffier
verschenen : belanghebbende, diens gemachtigde en echtgenote, alsmede de inspecteur
geschilpunten : hoogte gebruikelijk loon
Beslissing:
Het hof
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van de inspecteur,
vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f x,
verstaat dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ad f 60,- aan hem vergoedt,
veroordeelt de inspecteur tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming van door belanghebbende gemaakte proceskosten ten bedrage van f 2.230,- en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten heeft te dragen.
De gronden:
1. Belanghebbende is in het onderhavige jaar ongehuwd.
2. In 1994 heeft belanghebbende twee B.V.'s opgericht. Deze besloten vennootschappen vormen een fiscale eenheid in het kader van de vennootschapsbelasting. De voorheen door belanghebbende -in de vorm van een eenmanszaak- gedreven onderneming is ingebracht in A B.V. Belanghebbende is houder van alle aandelen van B B.V., terwijl laatstgenoemde BV houder is van alle aandelen van A B.V. De bedrijfsactiviteiten bestaan -kort gezegd- uit de import van oldtimers en cabriolets en de verkoop van die aangekochte auto's.
3. Belanghebbende was onder meer in het onderhavige jaar in loondienst van B B.V en heeft in dat jaar een salaris genoten van in totaal f 42.729,-. Bovendien werd er in onderhavig jaar arbeid in de onderneming verricht door uitzendkrachten en door de vriendin van belanghebbende. Vanaf het najaar van 1997 was er in het bedrijf ook een magazijnmeester werkzaam. De totale overige personeelskosten bedroegen f 19.374,-.
4. Over 1997 is met de fiscale eenheid een winst behaald van f 428.269,- en een omzet gegenereerd van f 3.658.000,-, terwijl het vermogen per 1 januari 1997 f 1.349.567,- bedroeg.
5. Belanghebbende is -kort gezegd- de mening toegedaan dat ingevolge artikel 12a van de Wet op de Loonbelasting 1964 (: de wet) zijn genoten loon dient te worden gesteld op f 78.000,-.
De inspecteur stelt zich -kort weergegeven- primair op het standpunt dat het in geding zijnde gebruikelijke loon voor belanghebbende ingevolge de zogenaamde winstreductiemethode, waarbij de winstpositie als uitgangspunt wordt genomen waarop in mindering wordt gebracht de toe te rekenen eigen winstbestanddelen, dient te worden gesteld op f 227.500,- (70% van f 325.000,-) en subsidiair dat voor managers van bedrijven met onderhavig(e) winst en vermogen een salaris van f 150.000,-- beslist minimaal is te noemen, zodat het gebruikelijke loon f 105.000,- bedraagt.
6. Op grond van voormeld artikel 12a -voor zover van belang, zakelijk weergegeven- wordt het door werknemers als belanghebbende in een kalenderjaar genoten loon in beginsel gesteld op de zogenaamde WAZ-norm (in 1997 f 78.000,-). Indien evenwel aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een hoger loon gebruikelijk is, wordt het loon gesteld op een zodanig bedrag dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is, met dien verstande dat -indien bij het lichaam of daarmee verbonden lichamen ook andere werknemers in dienst zijn - het niet lager wordt gesteld dan op het hoogste loon van de overige werknemers.
7. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat op de inspecteur de bewijslast rust aannemelijk te maken dat ter zake van vorenbedoelde soortgelijke dienstbetrekkingen in het economische verkeer een hoger loon dan de WAZ-norm gebruikelijk is.
8. De inspecteur is er in casu naar het oordeel van het hof niet in geslaagd het op hem rustende bewijs te leveren.
Hij heeft de door hem voorgestane bedragen op geen enkele wijze onderbouwd met of gerelateerd aan -voor het hof te verifiëren- concrete gegevens van soortgelijke dienstbetrekkingen, waarbij te denken valt aan (geanonimiseerde en/of gemiddelde) cijfers uit de branche of statistische gegevens van lonen. Dit klemt te meer nu de inspecteur ter zitting heeft erkend dat er wel een aantal bedrijven bestaan die -tot op zekere hoogte- vergelijkbaar zijn met het onderhavige bedrijf.
9. Het gelijk ligt derhalve aan de kant van belanghebbende. Tussen partijen is alsdan niet in geding dat het belastbare inkomen overeenkomstig het beroepschrift van belanghebbende dient te worden vastgesteld.
10. Er zijn naar het oordeel van het hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen een tegemoetkoming te betalen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs in het kader van de onderhavige beroepsprocedure heeft moeten maken, welke kosten het hof vaststelt op f 2.130,- ter zake van kosten van rechtsbijstand en f 100,- voor reiskosten.
Vastgesteld en uitgesproken ter openbare zitting van het hof te Leeuwarden op 22 oktober 2001.
Gedaan door mr. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. Huiskes en mr. Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier Haarsma en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
de griffier de voorzitter van deze kamer
dhr. M. Haarsma mr H.S. Pruiksma
Afschrift aangetekend aan beide partijen
verzonden op: 5 november 2001