ECLI:NL:GHLEE:2001:AD3386

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
728/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. Aardema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake inkomstenbelasting 1997

Op 31 augustus 2001 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak van X te Z tegen de belastingdienst, vertegenwoordigd door de inspecteur. De belanghebbende was in 1997 aangeslagen voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op basis van een belastbaar inkomen van f. 13.036,--. Na bezwaar tegen deze aanslag verklaarde de inspecteur de belanghebbende niet-ontvankelijk in haar bezwaar, wat leidde tot beroep bij het Gerechtshof. Tijdens de zitting op 19 april 2001 zijn de belanghebbende, haar partner en de inspecteur verschenen. De gemachtigde van de belanghebbende overhandigde een pleitnota, en het hof deed op 3 mei 2001 mondeling uitspraak. De inspecteur verzocht om een schriftelijke uitspraak, die op 11 juni 2001 werd ingediend.

Het Gerechtshof oordeelde dat de inspecteur ten onrechte de belanghebbende niet-ontvankelijk had verklaard. Het hof stelde vast dat de inspecteur had moeten begrijpen dat het bezwaar van de belanghebbende zich richtte tegen de correcties op het belastbare inkomen, die het inkomen aanzienlijk verhoogden. De inspecteur had de gronden van het bezwaar kunnen afleiden uit de omstandigheden en had de belanghebbende kunnen horen om eventuele onduidelijkheden weg te nemen. Het hof concludeerde dat de inspecteur zijn discretionaire bevoegdheid niet correct had toegepast.

Daarnaast oordeelde het hof dat de inspecteur onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de correcties op het belastbare inkomen. Aangezien de belanghebbende niet op een juridisch onjuist standpunt was gesteld, verklaarde het hof het beroep gegrond. De aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van f. 6.292,--. De inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak werd op 5 september 2001 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 728/00 31 augustus 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden,eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z,tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen
(: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belast-baar inkomen, als bedoeld in de Wet op de inkomstenbe-lasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (nader: de Wet), van f. 13.036,--.
Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 21 juli 2000
de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift, dat op
4 september 2000 is ingekomen.
De inspecteur heeft een vertoogschrift (met bijlagen) ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 19 april 2001,gehouden te Leeuwarden.
Verschenen zijn de partner van belanghebbende, haar gemachtigde alsmede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende - zonder bezwaar van de zijde van de inspecteur - de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Het gerechtshof heeft op 3 mei 2001 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post, ter post be-zorgd op 17 mei 2001 aan partijen is verzonden.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Bij brief, ingekomen op 11 juni 2001, heeft de inspec-teur ver-zocht voren-bedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
Het verschuldigde griffierecht is door de inspecteur voldaan.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbendes aangifte over het jaar 1997 is vanwege de inspecteur, naar aanleiding van een boekenonderzoek, gecorrigeerd met een aantal correcties waardoor het belastbaar inkomen werd verhoogd tot
f. 13.0-36,--. Aangegeven was f. 6.818,--.
2.2. De belanghebbende heeft tegen de aanslag een pro- forma bezwaarschrift ingediend onder de overweging dat zij zich niet kan vinden in de korrekties welke zijn doorgevoerd naar aanleiding van de controle.
De inspecteur heeft de belanghebbende vervolgens drie keer in de gelegenheid gesteld dit bezwaarschrift nader te onderbouwen. Aan de verzoeken tot motivering is geen gevolg gegeven zodat het bezwaarschrift door de
inspecteur niet-ontvankelijk werd verklaard wegens motiveringsgebrek.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil of de belanghebbende niet-ont-vankelijk is in haar bezwaar alsmede de correctie op het belastbaar inkomen.
4. De standpunten van partijen.
Verwezen wordt naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1. De staatssecretaris van Financiën heeft in het Info-bulletin 1996/349 een toelichting gegeven omtrent de toezegging - bij de totstandkoming van de Algemene wet bestuursrecht bestuursrecht (: AWB) - van de soepele benadering van gebrekkige bezwaarschriften.
De toelichting, voor zover van belang, luidt als volgt:
"In de kamerstukken (MvA II, nummer 5, onderdeel 2.155 en NEV, nummer 8, onderdeel 2.155 en 2.159) is door de staatssecretaris gememoreerd dat de huidige werkwijze met betrekking tot de aan de bezwaarschriften te stellen vormvereisten zal worden gecontinueerd. Klantgerichtheid en doelmatigheid gelden daarbij als argumenten voor de voortzetting van de soepele benadering.
Deze voorgestane soepele benadering gaat niet zo ver dat de inspecteur geen gebruik zou mogen maken van de in artikel 6:6 AWB vermelde bevoegdheid om een bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren bij het ontbreken van een motivering. De soepelheid zal betracht moeten worden bij de beoordeling of een bezwaar naar de eis der wet is gemotiveerd. Daarbij mag niet snel geconclu-deerd worden dat een motivering ontbreekt. Een summiere motivering is in het algemeen voldoende. Ook indien de inspecteur de gronden van het bezwaar op andere wijze ter kennis zijn gekomen (bijvoorbeeld uit correspondentie tijdens de aanslagregeling), kan de motivering voldoende geacht worden. De bevoegdheid tot niet-ontvankelijksheidsverklaring is naar mijn oordeel een discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan."
5.2. Het gerechtshof is in het onderhavige geval van oordeel dat de inspecteur de belanghebbende ten
onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar. Het gerechtshof neemt daarbij in aanmerking dat de inspecteur, gelet op de hierboven onder punt 3 weerge-geven toelichting van de staatssecretaris, heel wel had kunnen begrijpen dat belanghebbendes bezwaar was ge-richt tegen het geheel van de korrekties op het aangegeven belastbare inkomen nu deze korrekties van een zodanige invloed waren dat het belastbare inkomen tot een aanmerkelijk hoger belastbare inkomen werd vastgesteld. Het had de inspecteur heel wel duidelijk kun-nen zijn dat het bezwaar zich enkel en alleen tegen de korrekties richtte zodat de inspecteur daaruit had kunnen afleiden welke grieven de belanghebbende destijds had.
Opmerking verdient daarbij, dat het voorschrift van artikel 6:5, eerste lid, van de Awb dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten niet verder gaat dan dat daarin wordt aangegeven welke de grieven tegen de aanslag zijn en daarbij niet ver-eist is dat vervolgens mede een motivering met betrekking tot die grieven wordt aangedragen.
Daarenboven, voor zover bij de inspecteur al onduide-lijkheid had bestaan omtrent de gronden van het bezwaar had hij door belanghebbende te horen op de wijze als bedoeld in artikel 7:2 AWB die onduidelijkheid kunnen wegnemen, doch de inspecteur heeft daar kennelijk van afgezien.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het gerechtshof dan ook van oordeel dat de inspecteur geen gebruik had dienen te maken van zijn discretionaire bevoegdheid het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van een motivering.
Ten aanzien van het feitelijke geschil - de korrekties op het aangegeven inkomen door de belanghebbende - merkt het gerechtshof op dat de inspecteur weliswaar heeft gesteld dat hij naar aanleiding van een boekenon-derzoek een aantal korrekties heeft aangebracht, doch in het verweerschrift laat de inspecteur de aangebrachte korrekties en de daarop gerichte grieven van belanghebbende onbesproken zodat deze niet nader door hem worden onderbouwd en hij dienaangaande ten processe geen verweer voert.
Nu niet is gebleken, dat de belanghebbende zich bij zijn stellingen in het beroepschrift en de daarin genomen conclusie op een juridisch onjuist standpunt heeft gesteld is het beroep gegrond en moet het belastbaar inkomen worden verminderd zoals door de belanghebbende aangegeven in zijn beroepschrift zijnde f. 6.292,--.
Voor een door de inspecteur bepleite mogelijkheid van een nieuwe termijn teneinde bij wijze van subsidiair standpunt de geschillen inhoudelijk te kunnen behandelen gaat het gerechtshof voorbij nu het belastingprocesrecht niet voorziet in een tussenuitspraak waarbij in een dergelijke uitspraak de inspecteur alsnog in de gelegenheid wordt gesteld nader bewijs van zijn stel-lingen te leveren en een zodanige door de inspecteur bepleite gang van zaken door het voeren van de procedure in meer slagen ook in strijd zou zijn met de proceseconomie.
6. De conclusie
Het beroep is mitsdien in al zijn facetten gegrond.
7. De proceskosten
De inspecteur dient te worden veroordeeld tot een tegemoetkoming in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het gerechtshof heeft moeten maken, te berekenen op 0.25 (be-ang) x 2 x f. 710,-- = f. 305,--.
8. De beslissing.
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f. 6.292,--;
gelast de inspecteur de belanghebbende het griffierecht van f. 60,-- te vergoeden en
veroordeelt de door de Staat der Nederlanden te beta-len tegemoetkoming in belanghebbendes kosten van het beroep op f. 305,--.
Gedaan op 31 augustus 2001 door prof. mr. Aardema, vice-president en lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Gerrits en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 5 september 2001 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.