5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (nader: de wet LB) wordt ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet, het in een kalenderjaar genoten loon tenminste gesteld op f.78.000,--, dan wel, indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, gesteld op dat lagere loon.
In artikel 22, lid 2, van de Wet is bepaald dat het begrip loon voor de inkomstenbelasting moet worden opgevat overeenkomstig de bepalingen betreffende de loonbelasting.
5.2 Vast staat dat belanghebbende enig aandeelhouder van de BV is, zodat hij daarin een aanmerkelijk belang heeft in vorenbedoelde zin, alsmede dat belanghebbende directeur is van de BV. In de aanvulling van het beroepschrift, ter 's hofs griffie ingekomen op 27 september 2000, stelt belanghebbende dat hij een arbeidscontract met de BV heeft, dat uitgaat van 28 uren arbeid per week. Nu ook de inspecteur uitgaat van het verrichten van arbeid ten behoeve van de BV, staat daarmee tevens vast dat artikel 12a van de wet LB, alsmede artikel 22 van de Wet, op belanghebbende van toepassing is.
5.3 Belanghebbende stelt dat in het economische verkeer ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen, doch waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, een lager loon gebruikelijk is, zodat de door de inspecteur te dezer zake aangebrachte correctie moet worden teniet gedaan. Belanghebbende wijst daarbij allereerst op zijn niet volledige werkweek. Hij stelt het wegens ziekte kalmer aan te moeten doen. Voorts stelt belanghebbende dat zijn zoon het grootste deel van de werkzaamheden doet en verantwoordelijk is voor de in- en verkoop van auto's. Tenslotte stelt belanghebbende dat de slechte financiële situatie van het bedrijf en het banksaldo geen hoger salaris toelaten en dat de bank hem onder streng toezicht heeft geplaatst.
5.4 Gelet op het feit dat in het onderhavige jaar de zoon van belanghebbende slechts gedurende de laatste 7 maanden van het jaar in dienst is geweest van de BV en daarvoor in totaal f.4.595,-- aan salaris heeft genoten, acht het hof niet aannemelijk gemaakt dat niet belanghebbende doch zijn zoon het grootste deel van de werkzaamheden verricht. Daaraan doet niet af dat belanghebbendes arbeidscontract slechts zou zien op een arbeidstijd van 28 uren per week.
5.5 Met betrekking tot de financiële situatie van de BV heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zijn stelling daaromtrent ondersteunen. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat op deze grond ten aanzien van de BV in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk zou zijn voor een directeur die niet in een aanmerkelijk belang verhouding staat tot de BV.
5.6 Belanghebbendes beroep tegen de bijtelling van gebruikelijk loon faalt derhalve.
5.7 Nu de echtgenote van belanghebbende niet in enige betrekking tot de BV staat kan ervan worden uitgegaan dat de BV slechts een auto aan haar ter beschikking heeft gesteld wegens de positie van belanghebbende in de BV. Dit kan zijn zijn positie als directeur, dan wel zijn positie als enig aandeelhouder. Het voordeel van het ter beschikking stellen van de auto dient dan ook aan belanghebbende te worden toegerekend.
5.8 Voor zover de auto ter beschikking is gesteld wegens de dienstbetrekking van belanghebbende dient op grond van het bepaalde in artikel 42 van de Wet het voordeel tenminste te worden gesteld op 20% van de catalogusprijs van de auto.
Nu de bijtelling niet uitgaat boven het bedrag dat wordt gevormd door 20% van de catalogusprijs is het belastbaar inkomen in zoverre niet te hoog vastgesteld.
5.9 Voor het geval de auto ter beschikking is gesteld wegens het aandeelhouderschap van belanghebbende dient het voordeel te worden bepaald op de werkelijke kosten van het houden van de auto, daar artikel 42 van de Wet voor dat geval toepassing mist. Het voordeel zou dan moeten worden belast als winst uit aanmerkelijk belang. De inspecteur heeft in het verweerschrift een berekening gegeven van het belastingbedrag dat hieruit zou voortvloeien. Deze berekening komt het hof aanvaardbaar voor, zodat het hof hiervan eveneens zal uitgaan. Ook in dit geval is alsdan de aanslag niet op een te hoog bedrag vastgesteld.
5.10 Het beroep van belanghebbende kan mitsdien niet leiden tot verlaging van de aanslag, zodat het ongegrond moet worden verklaard.
5.11 Belanghebbende heeft nog verzocht uitstel van betaling te verlenen, doch zulks behoort niet tot de bevoegdheid van het hof.