4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Nu niet blijkt dat aan de wijze waarop verordeningen en begroting zijn vastgesteld gebreken kleven die tot (partiële) onverbindendheid of zelfs nietigheid ervan zouden kunnen leiden, dient de materiële rechtskracht van die verordeningen uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van het beroep.
4.2. In zoverre heeft dan te gelden dat die verordeningen als vrucht van wetgevende arbeid van de wetgever in materiële zin (het algemeen bestuur van het waterschap) wat het daarin opgenomen tarief betreft, niet aan toetsing door de belastingrechter zijn onderworpen.
4.3. Dat wordt niet anders indien, zoals hier, sprake is van een tariefsstijging die ten opzichte van het vorig dienstjaar sterk uitgaat boven het voorheen kennelijk voor dergelijke verhogingen gehanteerde inflatiepercentage, zij het dat toen van het huidige fusieverband in waterschapsland nog geen sprake was.
4.4. Overigens zij in dit verband opgemerkt dat de heffingsambtenaar in de gedingstukken en ter terechtzitting afdoende verklarende toelichting op de aangevochten stijging van het tarief heeft gegeven. Daarbij bleek niet van enige discrepantie tussen begroting van de aan de waterschapstaak (inclusief de waterzuivering) verbonden kosten en de daaruit te berekenen hoogte van het tarief van de omslag over de ingelanden. Voor de hoogte van het tarief van de verontreinigingsheffing geldt hetzelfde.
4.5. Dat belanghebbende ingelanden om hen moverende redenen van oordeel zijn dat met een lager voorzieningenniveau (en dus met lagere waterschapslasten) ook had kunnen worden volstaan, doet niet terzake: de democratisch verkozen vertegenwoordigers van belanghebbende ingelanden zijn op het niveau van algemeen bestuur van het waterschap, met uitsluiting van ieder ander gremium, geroepen de uit de waterschapstaak noodwendig voortvloeiende belastingdruk vast te stellen, om vervolgens die belastingdruk via het tarief van de waterschapsomslag over belanghebbende ingelanden te verdelen.
4.6. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbenden bij de uitoefening van de waterschapstaak geen belang zouden hebben. Ook is niet in geschil dat belanghebbenden voor een correct aantal vervuilingseenheden in de verontreinigingsheffing zijn betrokken.
4.7. Indien juist zou zijn de stelling van belanghebbenden dat de communicatie tussen waterschapsbestuur en ingelanden inzake de onderhavige materie onvoldoende zou zijn geweest, zou dat weliswaar te betreuren zijn, maar geen grond bieden voor vernietiging van de thans besteden uitspraak. Opgemerkt zij overigens dat het bestuur, onvoldoende weersproken, gemotiveerd heeft doen stellen dat aan alle wettelijke voorschriften inzake tervisielegging en besluitvorming is voldaan.
4.8. De heffingsambtenaar heeft de stelling van belanghebbenden weersproken dat de begroting enkel op aannames is gebaseerd, en opgemerkt dat de begroting is gebaseerd op ervaringen en cijfers van de bij de fusie betrokken waterschappen. De aldus vervaardigde raming van kosten en lasten is vervolgens gecorrigeerd door rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen (investeringen, rente, inflatie). Niet valt in te zien dat aldus een raming van over de ingelanden te verdelen kosten is gemaakt die onvoldoende met de realiteit in verbinding staat.
4.9. De wijze waarop de provinciale besturen van Drenthe en Overijssel toezicht hebben gehouden op de gang van zaken rond de vaststelling van de begroting kan niet aan het oordeel van de belastingrechter worden onderworpen.
4.10. Voor zover belanghebbenden van oordeel mochten zijn dat tariefsstijgingen tot een hoogte als de onderhavige slechts gefaseerd behoren te worden ingevoerd, moet dat oordeel stranden op de constatering dat het algemeen bestuur van het waterschap in een bestuurlijke afweging van alle betrokken belangen voor een zodanige fasering niet heeft gekozen. Geheel terzijde zij opgemerkt dat het waterschap Velt en Vecht een afzonderlijke Kwijtscheldingsregeling waterschap Velt en Vecht heeft vastgesteld waarop in voorkomende gevallen en beroep kan worden gedaan. Het daartegen mogelijk aan te voeren bezwaar dat alsdan het buiten invordering gelaten belastingbedrag over de anderen ingelanden wordt "uitgesmeerd" en aldus voor hen hogere lasten veroorzaakt hetgeen belanghebbenden wellicht als ongewenst beschouwen, doet, wat er ook van de juistheid zij, daar niet aan af.
4.11. Geen van de aangevoerde grieven kan leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, zodat het aldus in al zijn onderdelen ongegrond bevonden beroep dient te worden verworpen.