ECLI:NL:GHLEE:2001:AB2919

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
609/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.S. Pruiksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag in het recht van successie en tariefgroep

Op 6 juli 2001 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in een belastingzaak betreffende een aanslag in het recht van successie voor het jaar 1999. De belanghebbende, een neef van de erflaatster, had bezwaar gemaakt tegen de door de inspecteur opgelegde aanslag, die was gebaseerd op een belastbare verkrijging van f 88.424,-- onder toepassing van tariefgroep III. De belanghebbende stelde dat hij een ouder/kind relatie had met de erflaatster en dat hij daarom naar een bij die relatie behorend tarief aangeslagen diende te worden. De inspecteur daarentegen handhaafde de aanslag op basis van het door hem toegepaste tarief.

De procedure begon met het indienen van een bezwaarschrift door de belanghebbende op 17 juli 2000, waarna de inspecteur de ontvangst bevestigde en de belanghebbende de gelegenheid bood om gehoord te worden. De belanghebbende maakte gebruik van deze gelegenheid, maar ontving op 25 juli 2000 een afwijzende uitspraak op zijn bezwaarschrift. Hierop volgde een beroepsprocedure, waarbij de mondelinge behandeling plaatsvond op 3 april 2001. Het hof deed op 17 april 2001 mondeling uitspraak, waarna de belanghebbende verzocht om een schriftelijke uitspraak.

In de uitspraak oordeelde het hof dat de inspecteur de aanslag naar een juist tarief had opgelegd. Het hof merkte op dat de wetgever geen voorzieningen had getroffen voor de door de belanghebbende bedoelde situatie, en dat een mogelijke toekomstige wetswijziging hier geen invloed op had. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Tevens werd opgemerkt dat de inspecteur de belanghebbende weliswaar in de gelegenheid had gesteld om gehoord te worden, maar dat hij deze gelegenheid ook had ontnomen door vroegtijdig uitspraak te doen. Desondanks werd aan deze schending geen consequenties verbonden, aangezien de belanghebbende zijn bezwaren bij de beroepsrechter naar voren had kunnen brengen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 609/00 6 juli 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te
Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur belastingdienst registratie en successie te Rijswijk (nader: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem na te noemen opgelegde aanslag in het recht van successie voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding in combinatie met de relevante feiten.
Aan belanghebbende is een aanslag in het recht van successie onder nummer 0.00.00.0000 d.d. 16 juni 2000 opgelegd naar een belastbare verkrijging van
f 88.424,-- onder toepassing van tariefgroep III.
Tegen deze aanslag heeft belanghebbende bij een op 17 juli 2000 bij de inspecteur binnengekomen brief bezwaar gemaakt.
De inspecteur bevestigt bij brief van 20 juli 2000 de ontvangst van het bezwaarschrift onder vermelding dat aan belanghebbende gelegenheid wordt geboden te worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. Belanghebbende reageert hierop bij brief van 24 juli 2000, bij de inspecteur binnengekomen op 25 juli 2000, aangevende dat hij gaarne van de gelegenheid gebruik maakt onder vermelding van verhindering in de maanden augustus en september wegens verblijf in het buitenland. Vervolgens ontvangt belanghebbende de op 25 juli 2000 gedateerde afwijzende uitspraak op zijn bezwaarschrift. Belanghebbende is van de afwijzing van het bezwaar in beroep gekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden is de mondelinge behandeling gehouden ter zitting van 3 april 2001 te Groningen, alwaar de belanghebbende en de inspecteur zijn verschenen.
Het gerechtshof heeft op 17 april 2001 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn op 27 april 2001 per aangetekende post aan partijen verzonden.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Op 9 mei 2001 is bij het gerechtshof een brief van de belanghebbende binnengekomen
waarin hij verzoekt om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het door de belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 28 mei 2001 ontvangen.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de aanslag naar een juist tarief heeft opgelegd. Belanghebbende, een neef van erflaatster, neemt het standpunt in dat hij een ouder/kind relatie met de erflaatster had en aldus naar een bij die relatie behorend tarief behoort te worden aangeslagen. De inspecteur neemt het standpunt in dat de aanslag op basis van een juist tarief is opgelegd.
3. De overwegingen met betrekking tot het bij belanghebbende opgewekte vertrouwen dat hij op het bezwaar zou worden gehoord.
3.1. De inspecteur heeft belanghebbende enerzijds in de gelegenheid gesteld te worden gehoord doch anderzijds heeft hij belanghebbende die gelegenheid ontnomen door vroegtijdig uitspraak te doen. Aldus heeft hij het bij belanghebbende opgewekte vertrouwen dat hij zijn bezwaarschrift mondeling zou kunnen toelichten, geschonden.
3.2. Nu belanghebbende in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren bij de beroepsrechter naar voren te brengen, zal het hof aan bedoelde schending geen consekwenties verbinden.
4. De overweging met betrekking tot het geschil.
4.1. Belanghebbende, die een neef van erflaatster is, heeft betoogd dat zijn relatie met de overledene dient te worden opgevat als een ouder/kind relatie en dat hij derhalve naar een bij die relatie behorend tarief behoort te worden aangeslagen. Belanghebbende heeft voorbeelden gegeven waaruit volgens hem een zodanige relatie zou kunnen blijken.
4.2. Nu de wetgever geen voorzieningen heeft getroffen voor een als door belanghebbende bedoelde situatie, kan niet gezegd worden dat de inspecteur een onjuiste tariefgroep heeft toegepast.
Daar doet niet aan af dat een mogelijk toekomstige wetswijziging in een door belanghebbende bedoelde situatie mogelijk zal voorzien.
5. De conclusie.
Het beroep is ongegrond.
6. De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu belanghebbende niet ter zitting is verschenen.
7. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond;
Gedaan op 6 juli 2001 door mr H.S. Pruiksma, vice-president, voorzitter, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van M. Haarsma als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 11 juli 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.