ECLI:NL:GHLEE:2001:AB2142

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
755/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. Aardema
  • J.M. Gerrits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 3 mei 2001 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, die niet was verschenen, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd door het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente. De naheffingsaanslag was gebaseerd op het feit dat de belanghebbende geen parkeerkaartje had geplaatst achter de voorruit van zijn auto, die op 9 augustus 2000 geparkeerd stond in de a-straat te L. De controle door de parkeercontroleurs had uitgewezen dat er geen bewijs van betaling was, en de belanghebbende stelde dat hij een bezoekersvergunning had die hem ontheffing zou geven van het betalen van parkeergeld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2001 werd de zaak besproken door prof. mr. Aardema, vice-president, en de griffier J.M. Gerrits. De gemachtigde van het hoofd van de afdeling financiën was aanwezig, maar de belanghebbende was niet verschenen. Het geschil draaide om de rechtsgrond van de naheffingsaanslag en de vraag of de bezoekersvergunning voldoende bewijs bood dat de parkeerbelasting was betaald. Het hof oordeelde dat de omstandigheden rondom de bezoekersvergunning, waaronder het ontbreken van kentekenregistratie, meebrachten dat de vergunning niet als bewijs kon dienen voor het betalen van de belasting.

Het hof concludeerde dat het hoofd aannemelijk had gemaakt dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De belanghebbende had niet kunnen aantonen dat de vergunning zichtbaar in de auto was geplaatst op het moment van controle. De uitspraak van het hof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er waren geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2001 te Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
enkelvoudige belastingkamer
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
3 mei 2001
nummer : 755/00
belanghebbende : X
te : Z
tegen : het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente X (: het hoofd)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift
naheefingsaanslag : parkeerbelasting
datum/tijd/kenteken : 9-8-00/11:27/YY-YY-00
mondelinge behandeling : op 19 april 2001 te Leeuwarden door prof. mr. Aardema, vice-president, in tegenwoordigheid van dhr. Gerrits als griffier
verschenen : de gemachtigde van het hoofd bijgestaan door dhr. A, adjunct-directeur B b.v. terwijl belanghebbende, hoewel opgeroepen per aangetekende brief, niet is verschenen
geschilpunt : rechtsgrond naheffingsaanslag
Beslissing: Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsoverwegingen:
1. Belanghebbendes auto met het bovengenoemde kenteken stond op voormeld tijdstip in de a-straat te L geparkeerd.
2. Bij controle bleek niet dat de belanghebbende de op grond van de artikelen 1 tot en met 5 (+ tarieventabel) van de op de artikelen 219 en 225 van de Gemeentewet berustende Verordening parkeerbelastingen 1999 van de gemeente L (: de Verordening) verschuldigde parkeerbelasting op de in artikel 6, eerste lid van de Verordening vermelde tijd en wijze had betaald.
De parkeercontroleur constateerde dat er geen parkeerkaartje achter de voorruit was geplaatst.
3. De belanghebbende weerspreekt dat niet doch hij stelt - kort weergegeven - dat hij ontheffing had van het betalen van parkeergeld om reden dat aan hem een parkeervergunning was verstrekt; zijnde een zgn. bezoekersvergunning.
4. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee, dat het hoofd tegenover de betwisting door belanghebbende zijn stelling, dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, aannemelijk maakt.
5. Het hoofd heeft onder meer aangevoerd:
a. dat onder andere de zgn. bezoekersvergunning wordt afgegeven;
b. dat op laatstbedoelde vergunningen geen kentekens van auto's worden vermeld en in verband daarmee geen kentekenregistratie wordt bijgehouden;
c. dat in dezen een vergunning bestemd voor meerdere auto's is afgegeven;
d. dat een auto wordt gecontroleerd door twee parkeercontroleurs die het dashboard, de hoedenplank en - voor zover mogelijk - ook overigens de auto inwendig controleren;
e. dat die controleurs geen parkeervergunning in belanghebbendes auto hebben waargenomen.
6. De belanghebbende maakt, tegenover de onder de gegeven omstandigheden door het hof geloofwaardig geachte verklaringen van het hoofd, met hetgeen hij aanvoert niet aannemelijk, dat op voormeld tijdstip de desbetreffende parkeervergunning zichtbaar achter de voorruit van de auto was geplaatst dan wel elders in de auto aanwezig was.
7. Op door de B b.v. afgegeven parkeervergunningen bestemd voor meerdere auto's zijn niet de kentekens van de desbetreffende auto's vermeld, terwijl voorts noch door de Parkeercombinatie noch door het hoofd op dit punt een kentekenadministratie wordt bijgehouden.
Deze omstandigheden brengen met zich mee, dat een houder van een dergelijke vergunning, zoals het hoofd terecht stelt, met het ná het opleggen van een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting tonen van die vergunning niet onomstotelijk aantoont dat voor het desbetreffende voertuig voorafgaand aan het parkeren belasting is betaald. De afgegeven vergunning kan immers ten tijde van de controle zijn geplaatst in een ander voertuig, waarmee eveneens wordt geparkeerd op een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is. Deze omstandigheden brengen met zich mee, dat belanghebbendes verwijzing naar de bezoekersvergunning hem niet kan baten.
8. Het hoofd heeft gelet op het hiervoren overwogene aannemelijk gemaakt dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Aldus vastgesteld en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2001 te Leeuwarden.
Gedaan door prof. mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van dhr. Gerrits als griffier.
De griffier lid van deze kamer
J.M. Gerrits prof. mr. Aardema