GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
BELASTINGKAMER UITSPRAAK
nummer: 365/00 18 mei 2001
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van de ambtenaar van de sector Middelen van de gemeente Gaasterlân-Sleat (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de opgelegde heffingsnota in de leges gedateerd 27 juni 1996.
1. Het ontstaan en de loop van het geding.
1.1 Met dagtekening 27 juni 1996 heeft de ambtenaar op grond van de Legesverordening Gaasterlân-Sleat 1996 (: de Verordening) bij wege van een schriftelijke kennisgeving leges ten bedrage van f 787,50 geheven van belanghebbende ter zake van het aanvragen van een bouwvergunning.
1.2. Nadat door belanghebbende tegen voormelde beschikking bij de ambtenaar tijdig bezwaar was gemaakt, heeft deze bij de bestreden uitspraak van 22 maart 2000 de heffing van leges gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een formeel beroepschrift (met bijlage) dat ter griffie van het hof is ingekomen op 27 april 2000 en dat werd aangevuld bij brief (met bijlagen) ingekomen op 22 mei 2000.
1.4. Op 22 juni 2000 is het verweerschrift (met bijlagen) van de ambtenaar ingekomen. Daarna hebben partijen conclusies gewisseld.
1.5. Van alle gedingstukken zijn afschriften aan de wederpartij gezonden.
1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 februari 2001 te Leeuwarden. Op de zitting zijn verschenen belanghebbende en de heer A, zijnde de ambtenaar. Belanghebbende leest ter zitting een pleitnota voor. Deze is niet overgelegd. Partijen zijn door de griffier van het hof in kennis gesteld van de verlenging van de termijn voor het doen van schriftelijk uitspraak ingevolge artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
1.7. Van alle genoemde en nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat het volgende tussen partijen onbetwist, althans onvoldoende betwist, vast:
2.1 In november 1995 koopt belanghebbende een schuur voor de prijs van f 4.500, - van het Loon en Grondtransportbedrijf B te L. Deze schuur moet belanghebbende zelf demonteren en vervoeren. Naast voormelde werkzaamheden heeft belanghebbende op het betreffende perceel voor de herbouw van een bestaande schuur een muurtje gemetseld en de schuur voorzien van hout en van dakplaten.
2.2 Belanghebbende dient op 24 april 1996 een aanvraag tot een bouwvergunning in voor de onder 2.1 vermelde herbouw van de bestaande schuur op het perceel a-weg 8 te Z. Als bijlage van de aanvraag wordt een bouwtekening meegestuurd. Belanghebbende voert in de aanvraag geen bouwkosten op. Alvorens tot indiening daarvan over te gaan heeft belanghebbende tweemaal telefonisch geïnformeerd bij een ambtenaar van de gemeente, de heer C, ter zake van de herbouw van de schuur.
2.3 Op 27 juni 1996 wordt aan belanghebbende een nota bouwleges in rekening gebracht ten bedrage van f 787,50. Door de ambtenaar zijn de bouwkosten op basis van het bepaalde in het normblad NEN vastgesteld op f 65.000, -.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de bouwkosten voor de herbouw van de bestaande schuur in de zin van de Verordening f 65.000, - bedragen, hetgeen de ambtenaar voorstaat dan wel f 4.500, -, zijnde de aanschafkosten van de schuur, welke kosten belanghebbende voorstaat.
3.2 Volgens belanghebbende dient onder bouwkosten te worden verstaan die kosten die gemoeid zijn met de volledige uitvoering van het werk overeenkomstig het ingediende bouwplan. Voorst stelt belanghebbende dat de ambtenaar in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals onder meer het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft gehandeld. Belanghebbende stelt ook schending van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht aan de kant van de ambtenaar. Voorts beroept hij zich op het vertrouwensbeginsel in verband met aan de kant van de ambtenaar opgetreden vertraging voor het afhandelen van het bezwaarschrift en met de onder punt 2.1 vermelde telefonische informatie.
3.3 De ambtenaar stelt zich in dit verband daarentegen -kort weergegeven- op het standpunt dat de bouwleges terecht op een bedrag van f 787,50 zijn vastgesteld.
3.4 Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, welke standpunten partijen ter zitting hebben gehandhaafd.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Op grond van artikel 1 van de verordening worden onder de naam "leges" rechten geheven ter zake van het door of vanwege de gemeente verlenen van de diensten, bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tabel.
Onderdeel 5.5, aanhef en onder 1, van hoofdstuk 5 van die tabel, luidt als volgt:
"In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bouwkosten de aannemingssom als bedoeld in par. 1, lid 1, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken, "UAV", voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt, een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd."
4.2 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 6 oktober 1982, 21 332, BNB 1982/289, geoordeeld dat op grond van het objectieve karakter van de heffing van leges dient te worden aangenomen dat onder oprichtings- of vernieuwingskosten moet worden verstaan de prijs welke aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk. Het hof leidt daaruit af dat bij het vaststellen van de heffingsgrondslag voor de heffing van leges zoveel mogelijk aangeknoopt moet worden bij geobjectiveerde feiten en omstandigheden. In zijn berekening van de bouwkosten maakt de ambtenaar gebruik van de "Misset taxatiegegevens (her)bouwkosten 1996". Ter zitting stemt belanghebbende met voormelde berekening in. Nu voormelde gegevens het hof objectief voorkomen volgt het hof partijen in hun rechtsopvatting dat de berekening op de objectieve grondslagen tot stand is gekomen. Hoewel de ambtenaar pas in de conclusie van dupliek het bedrag van f 65.000, - cijfermatig onderbouwt kan niet gezegd worden dat hij in zijn motiveringsplicht tekort is geschoten aangezien hij in de uitspraak op bezwaar al verwijst naar de openbaar toegankelijke zogenaamde NEN-normen. Ook overigens kan al hetgeen belanghebbende aanvoert aan schending van het zorgvuldigheidsbeginsel niet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
4.3 Met betrekking tot het beroep op de redelijkheid en billijkheid overweegt het hof dat de ambtenaar voor wat betreft de vaststelling van de heffingsgrondslag overeenkomstig het objectieve karakter van de heffing van leges geen beoordelingsvrijheid toekomt, nu de heffingsgrondslag bepaald wordt in onderdeel 5.5 van de bij de Verordening behorende tabel. Ditzelfde geldt voor het beroep van belanghebbende inhoudende dat het bedrag van f 65.000, - niet in verhouding staat tot het bedrag van de aanschafkosten van f 4.500, -. De ambtenaar kon op basis van de gegevens in de door belanghebbende overlegde bouwtekening met toepassing van onderdeel 5.5. van de tabel de bouwkosten berekenen op een bedrag van f 65.000, -.
4.4 Artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt onder meer dat belastingverordeningen betreffende rechten niet worden goedgekeurd indien de geraamde baten van die rechten uitgaan boven de geraamde gemeentelijke lasten ter zake. Volgens het door de ambtenaar gegeven kostenoverzicht van de leges 1996 bedragen de daarmee geraamde baten
f 428.500, - en de daarmee geraamde kosten f 520.148, -. De voormelde cijfers worden door belanghebbende ter zitting niet weersproken. De totale geraamde baten van de heffing van leges in 1996 overschrijden derhalve niet de totale geraamde kosten. De verordening is daarmee terecht goedgekeurd. Naar het oordeel van het hof is de gemeente daarnaast niet gehouden de aan belanghebbende opgelegde heffing van leges vast te stellen op basis van de werkelijke kosten van de aan hem bewezen dienstverlening. Tussen de hoogte van onderhavige heffing van leges en de aan belanghebbende bewezen dienstverlening hoeft geen verband te staan. Het beroep van belanghebbende op het door hem aangehaalde evenredigheidsbeginsel faalt derhalve.
4.5 De stelling van belanghebbende dat hij ten onrechte niet door de ambtenaar in de bezwaarfase is gehoord kan niet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Conform de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is in gevallen van niet-horen in de bezwaarfase voor terugverwijzing door de belastingrechter naar de ambtenaar geen plaats. Voorts dient de belastingrechter dan dat te doen wat de ambtenaar heeft nagelaten te doen. Aangezien belanghebbende ter zitting van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt zijn stellingen mondeling toe te lichten, is hiermee de omissie aan de kant van de ambtenaar geheeld.
4.6 In het algemeen kan aan telefonische uitlatingen van een ambtenaar van de gemeente geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend. Het hof ziet in de door belanghebbende beschreven omstandigheden geen aanleiding om van voormelde regel af te wijken. De ambtenaar heeft ter zitting voldoende weersproken hetgeen, naar de stelling van belanghebbende, in de telefoongesprekken gezegd zou zijn door de heer C. Daarnaast heeft belanghebbende ter zitting beaamd dat hij in die gesprekken niet de door hem betaalde aanschafkosten van f 4.500, - naar voren heeft gebracht. Op grond hiervan is door belanghebbende ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat de heer C in de telefoongesprekken een bewust standpunt heeft ingenomen, op grond waarvan een rechtens te beschermen vertrouwen kan zijn ontstaan.
4.7 Tussen de indiening van het bezwaar en de uitspraak daarop ligt een periode van bijna vier jaren waarin aan belanghebbende geen schriftelijk kennisgeving is verstuurd ter zake van de afhandeling van zijn bezwaar. Het hof kan belanghebbende volgen in zijn stelling dat het op de weg van de ambtenaar had gelegen om hem over de vertraging van de afhandeling nader in te lichten. Het hof ziet in voormelde omstandigheden echter geen aanleiding om de bestreden uitspraak op grond van het vertrouwensbeginsel te vernietigen. Niet gesteld kan worden dat de lange periode voor afhandeling van het bezwaar een rechtens te beschermen vertrouwen bij belanghebbende heeft opgewekt dat de ambtenaar aan zijn bezwaar tegemoet zou komen. Voor de stelling van belanghebbende dat de voormelde termijn zijn betalingsverplichting zou opheffen is voor de belastingrechter geen plaats. De daarvoor aangewezen weg leidt naar de civiele rechter.
4.8 Het beroep treft geen doel.
5. De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het hof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.
Gedaan op 18 mei 2001 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, in tegenwoordigheid van mr. De Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voornoemde voorzitter en griffier.
Op 18 mei 2001 uitgesproken ter openbare zitting van het hof te Leeuwarden door mr. Drion, raadsheer.
Op 23 mei 2001 afschriften aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.