ECLI:NL:GHLEE:2001:AB0989

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
657/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en heffingsrente

Op 14 maart 2001 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tussen belanghebbende X en het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen, vertegenwoordigd door de inspecteur. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belanghebbende had in 1997 een loon uit vroegere arbeid van f. 70.427,--, waarvan f. 20.992,-- aan loonheffing was ingehouden. In zijn aangifte gaf de belanghebbende aan dat er f. 20.991,-- aan loonheffing was ingehouden, wat leidde tot een geschil over de onjuiste verrekening van loonheffing en de heffingsrente die door de inspecteur in rekening was gebracht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2001 in Assen, onder leiding van mr. Fransen, werd vastgesteld dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd. Het gerechtshof oordeelde dat op basis van artikel 16, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) navordering mogelijk is indien een voorheffing tot een onjuist bedrag is verrekend. De onjuiste verwerking van de loonheffing werd als een vergissing beschouwd, en niet als een fout van de inspecteur. De belanghebbende had zelf het correcte bedrag op zijn aangifte ingevuld en had de inspecteur niet verzocht om de gemaakte fout te herstellen.

Het hof concludeerde dat de heffingsrente correct was vastgesteld en dat de omstandigheid dat aanvankelijk te weinig belasting was geheven, niet in de weg stond aan de berekening van de heffingsrente. De heffingsrente werd niet als een boete beschouwd, maar als een vergoeding voor het genot van geld dat niet aan de belanghebbende toebehoorde. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
vijfde enkelvoudige belastingkamer
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
14 maart 2001
nummer : 657/00
belanghebbende : X
te : Z
tegen : het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen, vestiging Hoogeveen
(: de inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift gericht
tegen de navorderingsaanslag
belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1997
mondelinge behandeling : op 28 februari 2001 te Assen door mr. Fransen, raadsheer, in tegenwoordigheid van dhr. Gerrits als griffier
verschenen : belanghebbende, diens echtgenote zomede de inspecteur
geschilpunt : - navorderingsaanslag terecht opgelegd?
- heffingsrente
Beslissing: Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
1. Feiten:
1.1. De belanghebbende genoot in 1997 f. 70.427,-- loon uit vroegere arbeid. Volgens opgave van de inhoudingsplichtige is
f. 20.992,-- aan loonheffing ingehouden.
De belanghebbende geeft in zijn aangifte aan dat er f. 20.991,-- ( verschil: f. 1,-- wegens afronding) aan loonheffing is inge- houden.
1.2. Vanwege de inspecteur is er bij het verwerken van de aangiftegegevens abusievelijk f. 30.991,-- als ingehouden loonheffing in aanmerking genomen. Daardoor heeft de belanghebbende f. 9.999,-- te veel aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen terug ontvangen.
1.3. Bij voorlopige aanslag met dagtekening 8 mei 1998 is het belastbaar inkomen vastgesteld op f. 60.067,--, hetgeen resulteerde in een teruggaaf van f. 10.467,--. Met dagtekening 29 juli 1998 is aan belanghebbende de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd overeenkomstig de voorlopige aanslag.
1.4. Bij de inspecteur is in mei 2000 een renseignement binnengekomen in verband met het geconstateerd verschil tussen de ingehouden loonheffing en de verrekende loonheffing zoals deze door de inspecteur in de voorlopige en definitieve aanslag inkomstenbelasting volksverzekeringen over het jaar 1997 is verwerkt.
1.5. Per brief van 23 mei 2000 heeft de inspecteur de belanghebbende op de hoogte gebracht van zijn voornemen om de te weinig geheven inkomstenbelasting van de belanghebbende na te vorderen.
1.6. Vervolgens heeft de inspecteur op 29 juni 2000 de navorderingsaanslag aan de belanghebbende opgelegd. In de navorderingsaanslag is een bedrag begrepen van f. 774,-- aan heffingsrente
1.7. Over de belastingjaren 1994, 1995 en 1996 heeft de belang- hebbende een bedrag aan belasting terugontvangen van resp. f. 494,--, f. 793,-- en f. 631,--.
2. Geschil:
Tussen partijen is in geschil of er met betrekking tot de onjuiste verrekening van loonheffing navordering kan plaatsvinden en of de inspecteur terecht de heffingsrente in rekening heeft gebracht nu de oorsprong van de te weinig geheven inkomstenbelasting bij de inspecteur ligt.
3. Rechtsoverwegingen:
3.1. Op grond van het bepaalde in artikel 16, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) kan navordering van inkomstenbelasting in alle gevallen plaatsvinden indien - gelijk in casu - een voorheffing tot een onjuist bedrag is verrekend, zodat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd door de inspecteur.
3.2. Het gerechtshof merkt hierbij nog op dat aannemelijk is gemaakt dat de onjuiste verwerking van de loonheffing tot een bedrag van f. 30.991,--, inplaats van f. 20.991,--, berustte op een met een schrijf- of typefout gelijk te stellen vergissing en niet voortvloeit uit een - onjuist - inzicht van de inspecteur in de feiten of het recht. Deze vergissing was voor belanghebbende, die zelf het correcte bedrag van de loonheffing op zijn aangifte had ingevuld, direkt kenbaar, althans had hem dit direkt kenbaar moeten zijn, uit de opgelegde (voorlopige) aanslag.
Niet aannemelijk is geworden dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
3.3. Ingevolge artikel 30f, eerste en derde lid, aanhef en onderdeel a, van de AWR wordt heffingsrente met betrekking tot de inkomstenbelasting berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van dagtekening van het aanslagbiljet.
Aan het gerechtshof is niet gebleken dat de inspecteur de heffingsrente op een onjuist bedrag dan wel op onjuiste gronden heeft vastgesteld, waarbij opmerking verdient dat belanghebbende niet uit eigen beweging heeft verzocht de door de inspecteur gemaakte fout te herstellen.
De omstandigheid dat door voormelde omissie van de inspecteur aanvankelijk te weinig belasting is geheven staat niet aan de berekening van heffingsrente in de weg. De heffingsrente is geen boete doch een vergoeding voor het genot van geld dat niet aan de belanghebbende toebehoorde.
Aan de beoordeling van de hoogte van het rentepercentage van de heffingsrente komt het gerechtshof niet toe nu dit naar aanleiding van een wettelijk vastgesteld percentage is bepaald.
3.4. Het beroep van de belanghebbende is mitsdien ongegrond.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Aldus vastgesteld en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2001 te Leeuwarden.
Gedaan door mr. Fransen, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van dhr. Gerrits als griffier.
De griffier lid van deze kamer
J.M. Gerrits mr. H.H.A. Fransen
Afschrift per aangetekende post
aan partijen verzonden op: 26 maart 2001