ECLI:NL:GHLEE:2001:AB0940

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
464/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr. Pruiksma
  • Mrs. Huiskes
  • Mrs. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in belastingzaak na verwijzing door de Hoge Raad

Op 30 maart 2001 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in een belastingzaak na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de overschotheffing opgelegd aan Maatschap X voor het jaar 1995. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal f 4.425,00, waarvan f 2.212,50 aan enkelvoudige belasting en f 2.212,50 aan verhoging. De inspecteur van het Bureau heffingen van het Ministerie van LNV handhaafde de aanslag na bezwaar van belanghebbende. Het hof vernietigde de uitspraak van de inspecteur en handhaafde de naheffingsaanslag zoals deze ambtshalve was verminderd. De Hoge Raad vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het hof voor een gemotiveerde beantwoording van de vraag of de inspecteur moet worden veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2001 heeft de gemachtigde van belanghebbende betoogd dat de handelwijze van de inspecteur het beroep bij het hof legitiem maakte en verzocht om veroordeling van de inspecteur tot betaling van proceskosten. Het hof overweegt dat de Hoge Raad heeft bepaald dat indien een belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, de wederpartij in de kosten van het geding wordt veroordeeld. Echter, het hof concludeert dat de noodzaak tot het instellen van het beroep voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende zelf, die had deelgenomen aan een boycot-actie en daardoor niet tijdig de benodigde gegevens had verstrekt aan de inspecteur.

Het hof oordeelt dat er geen grond bestaat voor vergoeding van de proceskosten, aangezien de kosten voortvloeiden uit de eigen handelwijze van belanghebbende. Het verzoek om de inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten wordt afgewezen. De beslissing van het hof is genomen door Mr. Pruiksma als voorzitter en de raadsheren Mrs. Huiskes en Mrs. Fransen, in tegenwoordigheid van de griffier Haarsma.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UiTSPRAAK
Nr. 464/00 30 maart 2001
Uitspraak
van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, na verwijzing bij het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 14 juni 2000, nr. 33.558, waarbij op het beroep in cassatie van Maatschap X te Z (:belanghebbende) de uitspraak van dit gerechtshof van 27 juni 1997 betreffende de aan belanghebbende over het jaar 1995 opgelegde naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet is vernietigd voor zover deze de proceskostenveroordeling betreft, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van voormeld arrest.
1. Procesgang.
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een naheffingsaanslag in de overschotheffing opgelegd ten bedrage van f 2.212,50 aan enkelvoudige belasting en f 2.212,50 aan verhoging, waarvan niets is kwijtgescholden. Op het bezwaar van belanghebbende is de aanslag bij uitspraak van de inspecteur van het Bureau heffingen van het Ministerie van LNV (:de inspecteur) gehandhaafd.
Belanghebbende is van die uitspraak in beroep gekomen bij dit hof. De inspecteur heeft, hangende dit geding, bij ambtshalve genomen beschikking van 23 januari 1997 de naheffingsaanslag verminderd tot f 993,75 aan enkelvoudige belasting met een verhoging van f 993,75, van welke verhoging kwijtschelding is verleend tot op f 99,38. Het hof heeft de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift vernietigd, de naheffingsaanslag gehandhaafd zoals deze ambtshalve was verminderd, het daarbij genomen kwijtscheldingsbesluit eveneens gehandhaafd, de inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden, en voorts geoordeeld dat geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (:WARB).
Bij voormeld arrest heeft de Hoge Raad die uitspraak vernietigd, de zaak terugverwezen naar het hof voor een gemotiveerde beantwoording van de vraag of en zo ja, tot welk bedrag, de inspecteur moet worden veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de verwijzing van de zaak een memorie in te zenden. De inspecteur heeft die memorie na verwijzing, gedagtekend 14 juli 2000, op diezelfde datum bij de griffie van dit hof ingediend, en naderhand aangevuld bij brief ingekomen op 7 februari 2001.
Afschrift van die memorie na verwijzing is aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden, die in de gelegenheid werd gesteld een contra-memorie na verwijzing in te dienen, van welke gelegenheid de gemachtigde op 15 augustus 2000 gebruik heeft gemaakt. Afschrift ervan is gezonden aan de inspecteur.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling van de zaak na verwijzing plaatsgevonden ter terechtzitting van 16 februari 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar verschenen de gemachtigde van belanghebbende en de gemachtigde van de inspecteur die werd vergezeld van twee ambtenaren.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, voorzover voorzien van bijlagen zonder bezwaar van de tegenpartij.
De inhoud van alle voormelde (en hierna nog te noemen) stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2. Na cassatie.
Het hof neemt uit de uitspraak van dit hof in deze zaak van 27 juni 1997 en uit het arrest van de Hoge Raad over de vaststaande feiten, de overwegingen en de beslissingen, die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden, en die welke door de Hoge Raad zijn gegeven.
3. Het geschil.
Ter berechting ligt enkel nog voor de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag de inspecteur dient te worden veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij dit hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. De standpunten van partijen.
4.1 Op gronden als vermeld in de van hem afkomstige stukken is belanghebbendes gemachtigde van oordeel dat de handelwijze van de inspecteur bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag het beroep bij het hof meer dan legitiem en onontkoombaar heeft gemaakt. Hij verzoekt deswege veroordeling van de inspecteur tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten.
4.2 De inspecteur daartegenover is op gronden als vermeld in de van hem afkomstige stukken van oordeel dat in casu geen grond bestaat voor de door belanghebbende bepleite veroordeling in de proceskosten.
5. De rechtsoverwegingen.
5.1 De Hoge Raad heeft een- en andermaal uitgesproken dat bij de toepassing van artikel 5a WARB als hoofdregel heeft te gelden dat indien een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld zijn wederpartij in de kosten van het geding wordt veroordeeld.
5.2 Gesteld noch aannemelijk is evenwel dat belanghebbende haar gelijk niet reeds bij de inspecteur had gekregen indien zij simpelweg had voldaan aan de op haar rustende wettelijke verplichting het aan haar uitgereikte aangiftebiljet ingevuld en ondertekend bij de inspecteur in te dienen, in plaats van deel te nemen aan een boycot-actie die er mede op gericht was aan de inspecteur massaal de gegevens te onthouden die nodig waren voor de voortgang van de heffing en invordering van de overschotheffing over het jaar 1995.
5.3 Ook in de bezwaarfase is belanghebbende in deelname aan de boycot blijven volharden. Eerst in de beroepsfase zijn de aanvankelijk bewust achtergehouden gegevens alsnog aan de inspecteur verstrekt, waarna de inspecteur, hangende het geding bij het hof, kon overgaan tot vastelling van de materiële en formele belastingschuld.
5.4 Onder die omstandigheden vloeide de noodzaak tot het instellen van het beroep uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende, en kan niet worden geoordeeld dat men de voor eigen rekening gekomen kosten van de behandeling van het beroep bij het gerechtshof redelijkerwijs heeft moeten maken, zodat naar het oordeel van het hof voor vergoeding van die kosten ex artikel 5a WARB geen grond bestaat.
5.5 Dat belanghebbende stelt politieke motieven te hebben gehad maakt dat niet anders: wie, om welk motief dan ook, weigert mee te werken aan de uitvoering van krachtens de wet op hem rustende verplichtingen, bewerkstelligt dat de noodzaak tot het instellen van het beroep en betaling van daaraan verbonden kosten uitsluitend is voortgevloeid uit de handelwijze van hem- of haarzelf. Ook in zoverre bestaat voor een kostenveroordeling ten laste van de inspecteur dan geen grond.
5.6 Ook op het stuk van de proceskosten is het gelijk derhalve aan de zijde van de inspecteur.
6. De slotsom.
Het verzoek om de inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten dient te worden afgewezen.
7. De beslissing.
Het hof wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Gedaan op 30 maart 2001 door Mr. Pruiksma, vice-president, als voorzitter, en Mrs. Huiskes en Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier Haarsma, en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 4 april 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.