5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Ingevolge een door belanghebbende en de gemeente op grond van het bepaalde in artikel 11, lid 1 ten vijfde, van de Wet (tekst tot 31 maart 1995) gedaan verzoek werd het zwembad verhuurd met uitzondering van de vrijstelling van omzetbelasting. Tengevolge van de inwerkingtreding van de wet van 29 december 1995, Stb. 1995, 659, verviel van rechtswege de uitzondering op de vrijstelling.
Ingevolge het bepaalde in artikel 11, lid 1, aanhef en onder letter f, van de voor het onderhavige jaar van toepassing zijnde tekst van de Wet, juncto artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit en de daarbij behorende bijlage B onder letter b, sub 11, is vervolgens de vrijstelling niet van toepassing indien de ondernemer -in casu belanghebbende- winst beoogt.
5.2 Vast staat dat de gemeente niet zelf het zwembad wilde exploiteren. Zij heeft echter wel de wens in beleid neergelegd dat de exploitatie in dienst moest staan van een brede laag van de bevolking, zodat zij invloed wilde uitoefenen op tarieven en openstelling van het zwembad.
5.3 Bij de verhuur van het zwembad aan belanghebbende, die bij de aanvang een volle dochter was van D en derhalve, naar de inspecteur ter zitting heeft erkend, toen als willekeurige derde ten opzichte van de gemeente was te beschouwen, heeft de gemeente een exploitatiesubsidie toegezegd daar, naar aannemelijk is, met uitvoering van het gemeentelijk beleid geen derde was te vinden die zonder subsidiëring bereid was het zwembad te exploiteren.
5.4 De overname door de gemeente van belanghebbendes aandelen van D brengt op zich geen wijziging in de verhouding tussen belanghebbende en de gemeente als huurster en verhuurster. Zo is het personeel van belanghebbende in dienst van belanghebbende gebleven en niet in dienst van de gemeente gekomen. Ook is niet gebleken dat de gemeente, behoudens de wijze van subsidieverstrekking, zich anders is gaan opstellen tegenover belanghebbende voor wat betreft haar bemoeienis met tarieven en openstelling.
5.5 De gewijzigde manier van subsidieverstrekking, waarbij op basis van de exploitatiebegroting vooraf de subsidie wordt vastgesteld zonder dat daarop achteraf kan worden teruggekomen (artikel 3, onderdeel e, van de subsidieverordening) heeft belanghebbende ten opzichte van de gemeente financieel in een onafhankelijker positie gebracht.
5.6 Nu voor het overige geen wijziging is gekomen in de verhouding tussen belanghebbende en de gemeente is het hof van oordeel dat belanghebbende en de gemeente ter zake van de exploitatie van het zwembad evenals in de oude situatie als willekeurige derden met elkaar handelen.
5.7 Willekeurige derden zullen, naar het hof aanneemt, slechts dan op de voorwaarden van de gemeente de exploitatie van het zwembad ter hand willen nemen indien naast de kans op een nadelig saldo, welke kans ontstaat indien de subsidiëring is gebaseerd op een vooraf opgestelde exploitatiebegroting en op de subsidievaststelling niet achteraf kan worden teruggekomen, er een minstens evengrote, zo niet grotere, kans op een voordelig saldo zich zal voordoen. Waarborging van de continuïteit eist nu eenmaal een op de duur per saldo voordelige uitkomst. Laatstbedoelde kans was, gelet op de onder 2.4 vermelde positieve exploitatieresultaten, in casu reeël te achten.
5.8 Onder deze omstandigheden neemt het hof aan dat belanghebbende inderdaad met de exploitatie van het zwembad streeft naar winst.
5.9 Nu belanghebbendes winststreven met het vorenstaande vaststaat is daarmee ook tussen partijen komen vast te staan dat de vrijstelling als vervat in artikel 11, lid 1, letter f, van de Wet buiten toepassing dient te blijven, zodat de onderhavige naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
5.10 In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grondt van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures bepaalt op f.1.420,-- en welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.