Parketnummer: 24-000585-00
Arrest d.d. 21 december 2000 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Assen d.d. 14 juni 2000 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 19-830024-00 en 19-830112-00 afzonderlijk aangebrachte, doch ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in PI De Grittenborgh,
Kinholtsweg 7 7909 CA Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr W.M. Bierens, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Assen heeft de verdachte bij voormeld vonnis, in de als voormeld gevoegde zaken, voor zover aan hoger beroep onderworpen, op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, een bijkomende straf, drie maatregelen en heeft voorts beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 16 juni 2000 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 8 december 2000 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Omvang van het aangewende rechtsmiddel.
Nu de raadsman van verdachte ter 's hofs terechtzitting heeft verklaard, geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de in het vonnis, waarvan beroep, vervatte vrijspraak ter zake van het in zaak B telastegelegde, zal het hof het hoger beroep in dier voege beperkt opvatten.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Het hof neemt uit het beroepen vonnis over -als voor dit hoger beroep van belang- de daar in zaak A vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding.
Bewezenverklaring.
(zie de aangehechte, uitgestreepte telasteleggingen)
1. dat hij op 22 januari 2000 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. dat hij op 22 januari 2000 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. dat hij op 22 januari 2000 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 3] met een mes in de nek/rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
zaak A:
onder 1 primair, 2 primair en 3 primair, telkens: poging tot moord.
Strafbaarheid.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) d.d. 27 april 2000, op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door J.M. Oudejans (psycholoog) en J.M.J.F. Offermans (psychiater), houdt - zakelijk weergegeven - als conclusie in, dat verdachte ten tijde van het plegen van de telastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt vorenstaande conclusie over en maakt die tot de zijne, en is derhalve van oordeel, dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens bestond, dat die feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof acht verdachte mitsdien te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem - ook overigens - geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
In zijn algemeenheid dient aan een verdachte, die zich schuldig maakt aan bewezenverklaarde feiten als de onderhavige, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, uit een oogpunt van normhandhaving, tot effening van de schade die verdachte door de bewezenverklaarde feiten aan de rechtsorde heeft toegebracht én ter vergelding van de door verdachte begane strafbare feiten in het bijzonder van het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan, een vrijheidsstraf te worden opgelegd, en wel van zeer lange duur.
Verdachte heeft immers op 22 januari 2000 geprobeerd om in Assen drie mensen te vermoorden door deze met een mes aan te vallen. Pogingen tot moord zijn zeer ernstige misdrijven en de samenleving wordt hierdoor ernstig geschokt. Voor de onderhavige zaak komt daar nog bij, dat verdachte zijn slachtoffers volstrekt willekeurig heeft (uit)gekozen. Vooral aan deze laatste omstandigheid wordt door het hof zwaar getild, nu daardoor het vertrouwen van de burger in de veiligheid op straat in ernstige mate is aangetast.
Naast hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het hof bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf, rekening gehouden met het feit dat de bewezenverklaarde feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Motivering met betrekking tot de op te leggen maatregel.
Voormeld rapport van Oudejans c.s. voornoemd houdt - zakelijk weergegeven - als advies in:
Bij verdachte is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en narcistische trekken en polydruggebruik. Het evenwicht tussen draagkracht en draaglast kan bij verdachte vrij snel verstoord raken met paranoïde betrekkingsideeën en vertekening van de realiteit tot gevolg. Deze stoornis heeft een aanzienlijke rol gespeeld bij het tot stand komen van het telastegelegde, indien bewezen.
Bij het uitblijven van behandeling is de kans op herhaling groot, daar verdachte's behoefte aan contact en zijn angst dat hij door drukte overspoeld wordt, met elkaar strijden en dientengevolge een wankel psychisch evenwicht veroorzaken, welk evenwicht snel verstoord kan raken, met hevige woedegevoelens naar anderen tot gevolg.
Derhalve wordt geadviseerd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Een behandeling in een minder ingrijpend kader is niet toereikend om het recidivegevaar terug te dringen. Dit gezien het feit, dat te verwachten valt dat verdachte zich aan de behandeling zal onttrekken indien deze niet conform zijn verwachtingen verloopt, én de te verwachten duur van de noodzakelijke behandeling.
Nu gebleken is, dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens bestond, dat die feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend, de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en ook naar 's hofs oordeel groot recidivegevaar aanwezig is, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel, dat het voormeld advies van Oudejans c.s. moet worden opgevolgd.
Het hof zal derhalve, naast voormelde gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen, nu de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist, en bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.
Verbeurdverklaring.
Het door het hof verbeurd te verklaren voorwerp is daarvoor vatbaar.
Immers, met behulp van dit voorwerp -dat aan verdachte toebehoort- zijn de bewezenverklaarde feiten begaan.
Motivering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, door een schriftelijke opgave bij de advocaat-generaal binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep gevoegd.
Het hof overweegt met betrekking tot deze vordering het navolgende.
De gevorderde materiële schadevergoeding van fl. 3056,65 kan tot een bedrag van fl. 918,80 worden toegewezen. Van laatstgenoemd bedrag, bestaande uit de schade aan een leren jack, een trui, jeans en een shirt, staat namelijk vast dat het schade betreft die rechtstreeks is veroorzaakt door het hiervoor onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Voorts is deze schade in voldoende mate gestaafd door overgelegde nota's. De benadeelde partij dient voor wat betreft het overige deel van haar vordering dat betrekking heeft op de materiële schadevergoeding, niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard, nu van dit deel, bestaande uit de kosten van een telefoon, een gemiste bonus en de kosten rechtsbijstand, niet vaststaat dat het schade betreft die rechtstreeks is veroorzaakt door het hiervoor onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
Het hof zal de immateriële schade die is veroorzaakt door het hiervoor onder 1 primair bewezenverklaarde feit, (ex aequo et bono) schatten en vaststellen op een bedrag van fl. 3500,-. De vordering van de benadeelde partij, betrekking hebbend op de immateriële schadevergoeding, kan dus in zoverre worden toegewezen en zal voor het overige worden afgewezen.
Nu het openbaar ministerie dit heeft gevorderd, zal het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], voor zover deze is toegewezen, mede effectueren in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, nu verdachte in hoofdzaak in het ongelijk is gesteld.
Motivering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, door een schriftelijke opgave bij de advocaat-generaal binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep gevoegd.
Het hof overweegt met betrekking tot deze vordering het navolgende.
De gevorderde materiële schadevergoeding van fl. 259,85 kan in zijn geheel worden toegewezen. Van dit bedrag, bestaande uit de waarde van een trui, een shirt en een regenjas, staat namelijk vast dat het schade betreft die rechtstreeks is veroorzaakt door het hiervoor onder 3 primair bewezenverklaarde feit. Voorts komt dit bedrag het hof niet onaannemelijk voor.
Het hof zal de immateriële schade die is veroorzaakt door het hiervoor onder 3 primair bewezenverklaarde feit, (ex aequo et bono) schatten en vaststellen op een bedrag van fl. 3500,-. De vordering van de benadeelde partij, betrekking hebbend op de immateriële schadevergoeding, kan dus in zoverre worden toegewezen en zal voor het overige worden afgewezen.
Nu het openbaar ministerie dit heeft gevorderd, zal het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], voor zover deze is toegewezen, mede effectueren in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, nu verdachte in hoofdzaak in het ongelijk is gesteld.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP in de gevoegde zaken:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart verbeurd het navolgende inbeslaggenomen voorwerp:
- een slagersmes met handvat voorzien met stuk bunzinghuid;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], wonende te [adres], tot een bedrag van f. 4.418,80 (zegge: vierduizendvierhonderdachttien gulden en tachtig cent), bestaande dit bedrag uit fl. 918,80 aan materiële schadevergoeding en fl. 3500,- aan immateriële schadevergoeding;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige deel van haar vordering dat betrekking heeft op de materiële schadevergoeding, niet-ontvankelijk in haar vordering;
wijst af het overige deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] dat betrekking heeft op de immateriële schadevergoeding;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt -tot op deze uitspraak begroot op f. 300,-- (zegge: driehonderd gulden)- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], wonende te [adres], tot een bedrag van f. 3.759,85 (zegge: drieduizendzevenhonderdnegenenvijftig gulden en vijfentachtig cent), bestaande dit bedrag uit fl. 259,85 aan materiële schadevergoeding en fl. 3500,- aan immateriële schadevergoeding;
wijst af het overige deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] dat betrekking heeft op de immateriële schadevergoeding;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van f. 4.418,80 (zegge: vierduizendvierhonderdachttien gulden en tachtig cent) ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van vijfenveertig dagen zal worden toegepast;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voornoemd bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van f. 3.759,85 (zegge: drieduizendzevenhonderdnegenenvijftig gulden en vijfentachtig cent) ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voornoemd bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs Kalsbeek, raadsheer, als voorzitter, Zwerwer en Van Riessen-Traas, raadsheren, in tegenwoordigheid van de heer Jongeling als griffier, zijnde mr Van Riessen-Traas voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.