ECLI:NL:GHLEE:2000:AD8357

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001027-99
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Brakenhoff
  • J. Poelman
  • M. van Haastert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor georganiseerde amfetamineproductie

Op 20 april 2000 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen, waarin de verdachte was veroordeeld voor het meermalen medeplegen van het produceren van amfetamine. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan het in georganiseerd verband produceren van amfetamine, een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid. De verdachte was aanvankelijk direct betrokken bij de productie, maar heeft later geprobeerd buiten beeld te blijven door alleen grondstoffen te leveren en het eindproduct in ontvangst te nemen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof heeft geoordeeld dat een lange gevangenisstraf gerechtvaardigd is en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover dat aan hoger beroep was onderworpen en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter de uitspraak heeft gedaan in aanwezigheid van de griffier. De verdachte was aanwezig in persoon, bijgestaan door zijn raadsman.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001027-99
Arrest d.d. 20 april 2000 van het gerechtshof te Leeuwarden, derde meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Assen d.d. 18 oktober 1999 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op 23 maart 1965 te Goirle,
zonder bekende woonplaats hier te lande,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Arnhem,
Ir. Molsweg 5 te Arnhem,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr H.H.M. van Dijk, advocaat te Uden.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Assen heeft de verdachte bij voormeld vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 19 oktober 1999 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 6 april 2000 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Gehoord zijn:
De advocaat-generaal zowel in haar voordracht van de zaak alsook in haar vordering, de getuigen, alsmede de verdachte zo in zijn antwoorden als in de middelen van verdediging door en namens hem aangevoerd.
Omvang van het aangewende rechtsmiddel.
Hoewel het hoger beroep onbeperkt is ingesteld moet aangenomen worden - blijkens de verklaring van de raadsman van verdachte ter 's hofs terechtzitting -, dat het rechtsmiddel niet is gericht tegen de vrijspraak van hetgeen verdachte bij inleidende dagvaarding onder 1 is telastegelegd.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Het hof neemt uit het beroepen vonnis over - als voor dit hoger beroep van belang - de daar sub 2 primair, subsidiair en meer subsidiair en sub 3 vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding.
Bewezenverklaring.
(zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 2 primair en sub 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
2 primair: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3 Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. Verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte wederom tot zes jaren gevangenisstraf te veroordelen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan het in georganiseerd verband produceren van amfetamine, een voor de volksgezondheid (zeer) schadelijke stof. Derhalve komt alleen een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur in aanmerking.
Verdachte is aanvankelijk zelf direct betrokken geweest bij de productie van amfetamine om ervoor zorg te dragen dat één van zijn mededaders in staat zou zijn zelf het productieproces ter hand te nemen. In de opvolgende periode heeft het er alle schijn van dat hij heeft getracht buiten beeld te blijven door enkel de benodigde grondstoffen voor de productie van amfetamine aan voormelde mededader te leveren en het eindproduct in ontvangst te nemen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich gedurende anderhalf jaar intensief heeft beziggehouden met productie van amfetamine.
Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij, terwijl hij eind 1995 nog tot een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur werd veroordeeld in verband met het meermalen medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, zich thans wederom heeft schuldig gemaakt aan drugsdelicten en daaraan gerelateerde feiten.
Op grond van het vorenstaande acht het hof een gevangenisstraf van zes jaren als door de advocaat-generaal gevorderd op haar plaats.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2(oud) en 10 van de Opiumwet.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld sub 2 primair en sub 3 telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 2 primair en sub 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
- Dit arrest -
Dit arrest is aldus gewezen door mrs Brakenhoff, raadsheer, als voorzitter, Poelman en Van Haastert, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Pullens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2000 door de raadsheer mr Brakenhoff voornoemd, zijnde mr Van Haastert voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
type: SP