6. De overwegingen omtrent het geschil.
De vraag of een vermogensbestanddeel behoort tot het ondernemingsvermogen, danwel tot het privévermogen is in beginsel afhankelijk van de wil van de belastingplichtige, althans zolang deze daarbij handelt binnen de grenzen der redelijkheid.
Belanghebbende verdedigt te dezen het standpunt, dat de boerderij, zoals deze in zijn onderneming wordt gebruikt, geheel tot zijn privévermogen dient te worden gerekend.
Tussen partijen is niet in geschil, dat het woongedeelte van de boerderij als keuzevermogen is te beschouwen en derhalve tot belanghebbendes privévermogen kan worden gerekend.
Gelet op de vaststaande feiten en hetgeen hierna zal worden overwogen met betrekking tot de indeling en inrichting van de boerderij is het hof van oordeel, dat partijen daarbij niet uitgaan van een juridisch onjuist standpunt, zodat het hof partijen in dat eenparige standpunt zal volgen.
Vaststaat, dat het woongedeelte is voorzien van een aparte ingang, welke thans is afgesloten, maar technisch wel als zodanig bruikbaar is te maken.
Vaststaat voorts, dat de boerderij met uitzondering van het woongedeelte en de hierna te bespreken twee appartementen - is ingericht als een café-restaurantbedrijf.
Onder deze omstandigheden - mede gelet op de tekening van de boerderij welke tot de gedingstukken behoort en de daaruit blijkende indeling, inrichting en oppervlakteverhoudingen - is het hof van oordeel, dat het café-restaurantgedeelte van de boerderij dient te worden gerekend tot het verplichte ondernemingsvermogen van belanghebbende, zodat hij door dienaangaande te kiezen voor privévermogen de grenzen der redelijkheid heeft overschreden.
Vaststaat, dat blijkens de schriftelijke firma-overeenkomst het doel van de vennootschap onder firma tussen belanghebbende en zijn echtgenote is het voor gemeenschappelijke rekening exploiteren van een café-restaurantbedrijf en verhuur van ligplaatsen ten behoeve van de watersport en recreatieappartementen, terwijl de huur van de appartementen is aangegeven als winst uit onderneming.
Voorts staat vast, dat de brochure van belanghebbendes onderneming - welke in afschrift tot de stukken van het geding behoort - vermeldt "café restaurant jachthaven appartementen".
Mede staat vast, dat de appartementen buitenom, maar ook binnendoor, via het café-restaurant bereikbaar zijn.
Onder deze omstandigheden - mede gelet op de situering van de appartementen binnen de boerderij, gelijk daarvan blijkt uit de tekening van de boerderij - is het hof van oordeel dat het appartementengedeelte in de boerderij met het café-restaurantgedeelte dient te worden aangemerkt als verplicht ondernemingsvermogen van belanghebbende, zodat belanghebbende door dienaangaande te kiezen voor privévermogen de grenzen der redelijkheid heeft overschreden.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van belanghebbende, dat hij de boerderij heeft gekocht met de bedoeling deze vijf à zes jaren te exploiteren en deze dan als beleggingspand te verhuren.
Nu het ondernemingskarakter van belanghebbendes activiteiten zodanig onmiskenbaar is doet een beoogde tijdelijkheid van die activiteiten gedurende vijf à zes jaren aan dat ondernemingskarakter niet af en heeft een zodanige tijdelijkheid van vijf à zes jaren ook geen invloed op de beoordeling van de vraag of vermogensbestanddelen van die onderneming aldan niet tot belanghebbendes verplichte ondernemingsvermogen behoren.
Het beroep is derhalve ongegrond.