ECLI:NL:GHLEE:1998:AA4259

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1071/96
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. Drion
  • prof. dr. Dijstelbloem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De belanghebbende, aandeelhouder van een besloten vennootschap, werd aangeslagen naar een belastbaar inkomen van 19.030.047 gulden, waarvan een aanzienlijk deel belast was tegen een bijzonder tarief. De inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, waarop belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting werd de verkrijgingsprijs van de aandelen in geschil gebracht, waarbij belanghebbende stelde dat de bonusaandelen een verkrijgingsprijs van nihil hadden. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de verkrijgingsprijs op basis van de gestorte bedragen moest worden vastgesteld. Het hof oordeelde dat de inspecteur de verkrijgingsprijs correct had vastgesteld en bevestigde de uitspraak van de inspecteur. De zaak werd behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden, waarbij de rechters de argumenten van beide partijen zorgvuldig afwogen. De beslissing werd op 18 september 1998 genomen, waarbij het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 1071/96 18 september 1998
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd voor het jaar 1993 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna: de Wet) van / 19.030.047,--, waarvan een bedrag van / 18.803.219,-- belast naar het bijzonder tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 31 oktober 1996 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met een bijlage), hetwelk op 11 december 1996 is ingekomen en werd aangevuld bij schrijven (met een bijlagen) van 27 maart 1997.
Nadat de inspecteur zijn vertoogschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 11 december 1997, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota voorgedragen en overgelegd met - zonder bezwaar van de zijde van de inspecteur - een bijlage.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, danwel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Belanghebbende was tot na te melden vervreemding in 1993 aandeelhouder van 1.900 (certificaten van) aandelen van nominaal
/ 250,-- in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A BV te Q (hierna: de BV).
Het oorspronkelijk belang van belanghebbende in de BV bestond uit 400 aandelen van / 250,-- nominaal van de in totaal 2.400 aandelen en, waarbij zijn verkrijgingsprijs / 100.000,-- beliep.
Van de 2.400 aandelen zijn indertijd 160 aandelen ingekocht van anderen dan belanghebbende.
In 1990 werden de ingekochte aandelen opnieuw geplaatst bij een ander dan belanghebbende tegen een storting van / 2.318.000,--, zodat boven de nominaal / 40.000,-- aandelenkapitaal een agio werd gestort van / 2.278.000,--.
In 1992 werden 9.000 aandelen van / 250,-- nominaal uitgegeven ten laste van deze
agioreserve, waarvan na deze uitgifte ten laste van de agioreserve tot een bedrag van / 2.250.000,-- nog een bedrag aan agio resteerde van / 28.000,--.
In vorenbedoelde uitgifte van bonusaandelen uit de agioreserve deelde belanghebbende voor zijn deel in het aandelenkapitaal van de BV, te weten een zesde, voor 1.500 aandelen. Het aandelenpakket van belanghebbende in de BV vormde voor hem een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet.
De uitreiking van de bonusaandelen ten laste van de agioreserve heeft plaatsgevonden zonder heffing van inkomstenbelasting op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet.
Bij schriftelijke koopovereenkomst van 14 mei 1993 hebben de aandeelhouders hun aandelen in de BV - waaronder belanghebbende voor zijn een zesde deel - verkocht aan B BV te R.
Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1993 heeft belanghebbende bij wijze van aanmerkelijk- belangwinst aangegeven de door hem voor de aandelen ontvangen overdrachtsprijs van
/ 18.938.780,--, verminderd met de op de verkoop drukkende kosten van / 30.895,-- en een verkrijgingsprijs van / 479.666,--, ofwel / 18.428.219,--.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur naast een thans niet in geschil zijnde correctie van
/ 17.488,-- het aangegeven belastbaar inkomen gecorrigeerd met / 375.000,-- bij wijze van lagere verkrijgingsprijs van de aandelen, en het belastbaar inkomen dusdoende vastgesteld op / 19.030.047,--, waarvan een bedrag van / 18.803.219,-- te belasten naar het bijzonder tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil de hoegrootheid van de verkrijgingsprijs van de door belanghebbende vervreemde aandelen in de BV.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
Volgens de aandelentheorie heeft ieder aandeel zijn eigen verkrijgingsprijs.
In deze theorie past, dat de in 1992 verkregen 1.500 agiobonusaandelen een verkrijgingsprijs van nihil hebben.
Tevens past in deze theorie, dat voor de 400 aandelen van het oorspronkelijke pakket de verkrijgingsprijs met inachtneming van het in 1990 op de herplaatste 160 aandelen gestorte agio wordt bepaald.
Het in 1990 gestorte agio verhoogt alsdan de verkrijgingsprijs van de 400 aandelen op grond van artikel 39, vierde lid, van de Wet, hetgeen leidt tot een verkrijgingsprijs van / 479.666,--.
Hij concludeert tot een vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en een vermindering van de aanslag door het belastbaar inkomen te verminderen met / 375.000,-- en een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - aangevoerd in het vertoogschrift en mondeling ter zitting:
Het standpunt van belanghebbende zou juist zijn als er geen bonusaandelen uit de agioreserve waren uitgereikt.
De verkrijgingsprijs dient thans gesteld te worden op het gestorte bedrag op 400 aandelen, ofwel / 100.000,--, nihil op de 1.500 bonusaandelen en / 980,-- te weten het evenredig deel in de nog aanwezige agioreserve van / 28.000,-- op de 400 aandelen, ofwel op / 100.980,--.
Subsidiair meent hij, dat aan het aandelenpakket als evenredig deel van de agioreserve / 4.666,-- kan worden toegerekend, zodat de verkrijgingsprijs van het totale aandelenpakket in aanmerking moet worden genomen voor / 104.666,--, gelijk hij ook bij het opleggen van de aanslag heeft gedaan.
Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
Vaststaat, dat belanghebbende in 1993 1.900 aandelen in de BV ad / 250,-- nominaal
- welke aandelen voor hem een aanmerkelijk belang vormden - heeft vervreemd.
Voorts staat vast, dat van deze 1.900 aandelen 400 aandelen een verkrijgingsprijs hadden van in beginsel / 100.000,-- en 1.500 aandelen door hem werden verkregen bij wijze van bonusaandelen uit de alstoen in de BV aanwezige agioreserve en ter zake van de uitreiking van deze aandelen geen bedrag als dividend werd beschouwd.
Naar het bepaalde in artikel 39, zesde lid, van de Wet dient voor vorenbedoelde 1.500 aandelen de verkrijgingsprijs te worden gesteld op nihil.
Nu de inspecteur bij het opleggen van de onderwerpelijke aanslag de ten tijde van de vervreemding van de aandelen nog in de BV aanwezige agioreserve van - naar vaststaat - / 28.000,-- voor het evenredig deel van belanghebbendes bezit in de BV van een zesde, ofwel, / 4.666,-- aan de verkrijgingsprijs van belanghebbendes aandelenbezit heeft toegerekend, kan voor het geschil buiten beschouwing worden gelaten de vraag of zulks onder de gegeven omstandigheden voor / 4.666,--, danwel voor / 982,-- had moeten plaatsvinden.
Het beroep is ongegrond.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. De beslissing:
Het hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Gedaan op 18 september 1998 door prof. mr. Aardema, vice-president, mr. Drion, raadsheer en prof.dr. Dijstelbloem, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier Gerrits en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 1998 te Leeuwarden door mr. Drion, raadsheer.
Op 23 september 1998 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.
[Zie ook arrest HR nummer 34839 (red.)]