ECLI:NL:GHLEE:1997:AA4409

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
601/94
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. Drion
  • mr. Van Westen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over vervangingsreserve bij verkoop van onroerende zaken door een beleggingsmaatschappij

In deze zaak gaat het om een belastinggeschil tussen de besloten vennootschap X B.V. en de Belastingdienst over de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1990. De inspecteur had de vennootschap aangeslagen naar een belastbaar bedrag van f 885.700,-, waarbij hij een boekwinst van f 875.579,- niet aanvaardde als vervangingsreserve. De vennootschap, destijds onder de naam D B.V., had onroerende zaken gekocht en verkocht, en stelde dat deze panden als bedrijfsmiddelen moesten worden aangemerkt, waardoor de boekwinst gereserveerd kon worden. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de vennootschap de panden met de bedoeling had gekocht om ze te verkopen, en niet om ze als bedrijfsmiddelen te exploiteren. Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de vennootschap de panden niet als bedrijfsmiddelen heeft aangekocht, maar met de intentie om ze te verkopen. Hierdoor kan de regeling van de vervangingsreserve niet worden toegepast. Het hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Belastingkamer Gerechtshof te Leeuwarden Uitspraak
Nr. 601/94 12 september 1997
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de Belastingdienst te P (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1990.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1990 op grond van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna: de Wet) door de inspecteur aangeslagen naar een belastbaar bedrag van f 885.700,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 29 april 1994 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen) hetwelk op 10 juni 1994 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn vertoogschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 20 februari 1995, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en belanghebbende bij monde van haar directeuren drs. A en drs. B, zomede de inspecteur.
De gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur hebben op het verzoek van het hof schriftelijk nadere gegevens verstrekt, hetgeen is geschied voor wat betreft de gemachtigde bij schrijven (met bijlagen) van 27 april 1995 en voor wat betreft de inspecteur bij schrijven van 10 mei 1995, van welke stukken telkens een afschrift is gezonden aan de wederpartij en die wederpartij de gelegenheid is geboden daaromtrent van zijn gevoelen te doen blijken.
Vervolgens heeft een zitting plaatsgevonden op 15 april 1996, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren voornoemde directeuren van belanghebbende en de inspecteur.
Ter voormelde zitting van 15 april 1996 is als getuige opgeroepen en gehoord C te Q. Van de beëdiging van die getuige, zomede van de door hem afgelegde verklaring werd proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing door deze werd getekend. Voormeld proces-verbaal werd op 26 april 1996 aan partijen gezonden, die daarbij in de gelegenheid werden gesteld daaromtrent van hun gevoelen te doen blijken, hetgeen de inspecteur heeft gedaan bij schrijven van 28 mei 1996 en de gemachtigde van belanghebbende bij schrijven van 13 juni 1996, van welke geschriften telkens een afschrift werd gezonden aan de wederpartij.
Belanghebbende heeft vervolgens nog gereageerd op voormeld schrijven van de inspecteur van 28 mei 1996 bij schrijven (met bijlagen) van 15 augustus 1996, van welk schrijven een afschrift werd gezonden aan de inspecteur.
Vervolgens heeft een zitting plaatsgevonden op 1 oktober 1996, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en belanghebbende bij monde van haar directeur drs. B, zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de inspecteur een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zittingen staat als onbetwist, danwel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Belanghebbende is - toen nog onder de naam D B.V. - juridisch tot stand gekomen op 10 juli 1989.
Belanghebbende stelt zich statutair ten doel het verkrijgen, beheren, exploiteren en vervreemden van onroerende zaken.
Belanghebbende maakt met een groot aantal andere besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid deel uit van een groep van vennootschappen, waarin voornoemde drs. A en drs. B telkens ieder voor de helft middelijk of onmiddelijk aandeelhouder zijn (hierna: "de gebroeders E-groep").
De "gebroeders E-groep" heeft in 1990 vijfenveertig panden gekocht voor omstreeks
f 3.800.000,- en drieënvijftig panden verkocht voor omstreeks hetzelfde bedrag, op welke verkopen omstreeks f 1.500.000,- winst werd behaald.
Op 24 februari 1990 worden door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "F B.V." zesendertig maisonnettes aan de a-laan te R (hierna: de panden) gekocht van de naamloze vennootschap "G N.V." te R tegen een koopsom van f 1.675.000,-, waarna "F B.V." de panden voor hetzelfde bedrag verkoopt aan belanghebbende, waarna de panden op 1 mei 1990 aan belanghebbende worden overgedragen.
Op 18 juni 1990 verkoopt belanghebbende de panden aan de woningbouwvereniging "H" te S voor een bedrag van f 2.700.000,-, waarna de panden op 29 juni 1990 door belanghebbende aan die woningbouwvereniging worden overgedragen.
Een schrijven van burgemeester en wethouders van de gemeente R van 1 oktober 1990 aan de gemeenteraad bevat ondermeer de volgende passages:
1. "De woningbouwvereniging "H" heeft 36 appartementen, gelegen boven het winkelcentrum I aan de a-laan, in overleg met de dienst R.O./E.Z.-BOWO aangekocht. De huidige eigenaar dreigde deze appartementen op korte termijn uit te ponden tegen een vraagprijs van f 98.000,-- per woning."
2. "De onderhandelingen voor aankoop van het complex zijn gestart op berichten dat de eigenaar (D B.V.) de woningen wilde uitponden. Deze eigenaar heeft kort daarvoor het complex buiten medeweten van de gemeente, overgenomen van de oorspronkelijke eigenaar de J B.V.."
3. "Het is noodzakelijk gebleken in een korte tijd het investeringsbesluit voor aankoop van het complex te nemen. Zowel de "Maatschappij" als de gemeente zag zich voor een voldongen feit geplaatst. Een mogelijke verkoop van de eerste woning werd daarmee voorkomen (en ook onderhandelingen met andere gegadigden) maar een afgeronde besluitvorming vooraf over de aankoop is daardoor in de knel gekomen."
Terzake van de verkoop van de panden heeft belanghebbende een boekwinst gemaakt van
f 875.579,-.
Bij het doen van aangifte voor de vennnootschapsbelasting voor het jaar 1990 heeft belanghebbende voormelde boekwinst gereserveerd in een vervangingsreserve.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur vorenomschreven reservering niet aanvaard en het aangegeven belastbaar bedrag van f 10.125,- verhoogd met f 875.579,- en vastgesteld op f 885.700,-.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in het geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende voor de voormelde boekwinst terzake van de verkoop van de panden een vervangingsresereve kan vormen, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Door belanghebbende is - voorzover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in de schriftelijke stukken van haar zijde en mondeling ter zittingen:
Volgens haar statuten oefent zij het bedrijf uit van beleggingsmaatschappij en functioneert ook als zodanig.
Panden, die door haar als beleggingsmaatschappij worden geexploiteerd, kunnen als bedrijfsmiddelen worden aangemerkt. Indien panden, na enige tijd verhuurd te zijn geweest, alsnog worden verkocht brengt dit de kwalificatie als bedrijfsmiddel niet in gevaar. Eén en ander zou slechts anders kunnen zijn, indien panden worden aangekocht met de uitdrukkelijke bedoeling deze meteen en uitsluitend te bestemmen voor de omzet, hetgeen met betrekking tot de panden niet het geval is.
In het verre verleden vormde de handel de hoofdmoot bij de "gebroeders E-groep", maar het accent van de werkzaamheden van de groep is in de loop der tijd komen te liggen op de ontwikkeling en exploitatie van onroerende zaken, waarbij het afstoten van een bezit vrijwel nooit meer het uitgangspunt vormt.
Ten tijde van de aankoop van de panden was duurzame exploitatie de overheersende bedoeling.
Zij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 10.125,-, zomede tot een veroordeling van de inspecteur tot een vergoeding in de proceskosten.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - aangevoerd in de schriftelijke stukken van zijn zijde en mondeling ter zittingen:
De "gebroeders E-groep" en belanghebbende hebben als consequente gedragslijn om woningen in verhuurde staat aan te kopen met op dat moment al de bedoeling ze te verkopen, nadat de huur is opgezegd of aan huurders.
De voorgenomen handelwijze met betrekking tot de panden is een logische voortzetting van die consequente gedragslijn.
De panden kunnen dan niet worden aangemerkt als bedrijfsmiddel, zodat toepassing van de vervangingsreserve niet mogelijk is.
Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
Naar het bepaalde in het op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet van de vennootschapsbelasting 1969 mede van toepassing zijnde artikel 14 van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 kan de boekwinst bij vervreemding van een bedrijfsmiddel worden gereserveerd tot vermindering van de in aanmerking te nemen kosten van vervanging van dat bedrijfsmiddel.
Gelet op de sub factis weergegeven passages uit het schrijven van 1 oktober 1990 van burgemeester en wethouders van de gemeente R aan de raad van die gemeente, acht het hof aannemelijk, dat belanghebbende de panden heeft aangekocht met de bedoeling deze wederom aan huurders danwel vrij van huur na afloop telkens van een huurcontract, te verkopen en dat het derhalve niet haar bedoeling is geweest deze panden in haar onderneming te exploiteren en een zodanige exploitatie alsdan ook feitelijk niet te verwachten was.
Het hof vindt voor zijn vorenomschreven oordeel mede een aanwijzing in het door de inspecteur gegeven overzicht van de aankoop- en verkooptransacties van panden door de "gebroeders E-groep" over de jaren van 1986 tot en met 1993, van welke vennootschappen de directeuren en aandeelhouders van belanghebbende eveneens de mededirecteuren en voor de helft ieder middelijk of onmiddelijk de aandeelhouders zijn.
Weliswaar is door belanghebbende aangevoerd, dat in het verre verleden de handel de hoofdmoot vormde, maar dat het accent van de werkzaamheden van de groep in de loop der tijd is komen te liggen op de ontwikkeling en exploitatie van onroerende zaken, waarbij het afstoten van bezit vrijwel nooit meer het uitgangspunt vormt, doch een zodanige wijziging in het bedrijfsbeleid van de groep en van belanghebbende is aan het hof niet aannemelijk geworden.
Gelet op vorenoverwogene kan met betrekking tot de panden niet gesproken worden van bedrijfsmiddelen in de zin van artikel 14 van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964, zodat op de met de verkoop van de panden behaalde boekwinst de regeling van de vervangingsreserve van dat artikel geen toepassing kan vinden.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. De beslissing.
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Gedaan op 12 september 1997 door prof. mr. Aardema, vice-president, mr Drion, raadsheer en mr Van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, in
tegenwoordigheid van de griffier mr Logtenberg en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 17 september 1997 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.
[Zie ook arrest HR nummer 33781 (red.)]