4. Overwegingen omtrent het geschil.
Het doel van de WID is het verbeteren van de handhaving van regelingen voor de uitvoering waarvan bekendheid met de identiteit van een persoon van belang is. Omdat voor een effectieve bestrijding van financiële en sociale zekerheidsfraude betrouwbare werkgeversadministraties van wezenlijke betekenis werden geacht, zijn bij voornoemde wet identificatieplichten ingevoerd. In de Memorie van Toelichting bij wetsvoorstel 22 694, blz. 11, wordt ten aanzien van de loonbelastingadministratie in dat kader het volgende opgemerkt:
"Een verificatieplicht zal ook aan de kwaliteit van de loonbelastingadministratie kunnen bijdragen. Om die reden bevat het wetsvoorstel naar analogie van de hiervoor genoemde wijziging van de Organisatiewet Sociale Verzekering ook een wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Stb. 1990, 104), die de werkgever ertoe verplicht de identiteit van de werknemer vast te stellen aan de hand van een toegelaten identiteitsbewijs en daarvan aantekening te houden in de loonboekhouding. Op de werknemer wordt een complementaire verplichting gelegd om deze gegevens te verstrekken."
In verband hiermee werd in het oorspronkelijke voorstel aan artikel 28, eerste lid, van de Wet een nieuw onderdeel f, toegevoegd op grond waarvan de inhoudingsplichtige werd verplicht de identiteit van een werknemer met loon uit tegenwoordige dienstbetrekking vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de WID, alsmede de aard en het nummer van dat document in de loonadministratie op te nemen
(: de verificatieplicht).
De met deze verplichting van de inhoudingsplichtige corresponderende verplichting van de werknemer om een toegelaten identiteitsbewijs aan de inhoudingsplichtige ter inzage te verstrekken werd opgenomen in het voorgestelde artikel 29, eerste lid, van de Wet (: identificatieplicht).
4.2. Bij de vijfde Nota van wijziging is vervolgens
aan de verificatieplicht toegevoegd dat behalve de aard en het nummer ook een afschrift van het getoonde document in de loonadministratie moet worden opgenomen. De toelichting bij die wijziging vermeldt het volgende:
"Voor een doelmatige controle ter bestrijding van fiscale en sociale zekerheidsfraude is het gewenst dat de administratie van de werkgever een kopie bevat van het document waarmee de werknemer zich heeft geïdentificeerd. Het staat de werkgever vrij om, afhankelijk van de omstandigheden, zelf een kopie te maken van het document dat de werknemer hem ter inzage moet geven, of de werknemer te vragen een kopie mee te nemen."
De met de verificatieplicht corresponderende identificatieplicht is bij deze nota niet gewijzigd.
4.3. Vaststaat dat de belanghebbende de inhoudingsplichtige geen afschrift heeft verstrekt van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de WID. Blijkens de tot de gedingstukken behorende brief van de inhoudingsplichtige van 6 juni 1995 beschikt deze evenmin uit andere hoofde over een afschrift van zodanig document. Ook is niet gesteld of gebleken dat de belanghebbende de inhoudingsplichtige op enig moment (ook niet bij zijn indiensttreding) een dergelijk document heeft getoond en/of haar heeft toegestaan de aard en het nummer van dat document in de loonadministratie op te nemen. Aldus heeft de belanghebbende op geen enkele wijze voldaan aan zijn identificatieplicht. Het feit dat de wettelijke regeling hem slechts zou verplichten een toegelaten identiteitsbewijs ter inzage te verstrekken, leidt niet tot een ander oordeel omdat ook aan dit vereiste niet is voldaan. Belanghebbendes identiteit kon dus door de inhoudingsplichtige niet overeenkomstig artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet worden vastgesteld, zodat het anoniementarief van artikel 26b van de Wet terecht
is toegepast.
4.4. Dat belanghebbendes identiteit de inhoudingsplichtige uit anderen hoofde reeds bekend zou zijn, maakt vorenstaande niet anders omdat blijkens de wetsgeschiedenis uitdrukkeleijk is vastgehouden aan identificatie door aangewezen documenten om zodoende een waarborg te scheppen voor de kwaliteit van de werkgeversadministraties en uitholling van de verificatieplicht te voorkomen (Nader Rapport bij wetsvoorstel 22 694, B, blz. 8 en 9).
Ook het feit dat de belastingdienst geen wettelijke verificatieplicht kent bij loonbeschikkingen en/of belastingteruggaven rechtvaardigt geen andere conclusie omdat hier, wegens het ontbreken van een praktische meerwaarde en in verband met een terughoudend wetgevingsbeleid, bewust van is afgezien (Nota naar aanleiding van het Eindverslag behorend bij het wetsvoorstel 22 694, nr. 12, blz. 5).
Dat misbruik van de te verstrekken gegevens door de belanghebbende niet uitgesloten wordt geacht, ontneemt aan de identificatie- en verificatieplicht, anders dan de belanghebbende wellicht beoogt te stellen, niet hun rechtsgeldigheid. Dit geldt evenzeer voor het ontbreken van een regeling ten behoeve van gewetensbezwaarden.
4.5. Tegen de door de belanghebbende geopperde (in de wetgeving niet voorziene) mogelijkheden toepassing van het anoniementarief te frustreren door de inhoudingsplichtige te machtigen dit tarief niet toe te passen, dan wel de inspecteur maandelijks negatieve belastingaanslagen te laten vaststellen, staan geen rechtsmiddelen open, zodat reeds op die grond het hof hier geen oordeel over zal geven.
4.6. De identificatie- en verificatieplichting zijn naar het oordeel van het hof geen ongeoorloofde inbreuk op artikel 8 EVRM. Het opnemen van de aard, het nummer en een afschrift van het getoonde identiteitsbewijs in de loonadministratie is immers nodig voor een doelmatige controle ter bestrijding van financiële en sociale zekerheidsfraude, zodat de inbreuk als noodzakelijk in een democratische samenleving als bedoeld in het tweede lid van voormeld artikel kan worden aangemerkt. Dit geldt temeer nu de identificatie- en verificatieplicht slechts registratie van die gegevens vragen, waarvan de opneming noodzakelijk is voor het doel waartoe deze verplichtingen zijn gecreëerd. Van disproportionaliteit van de maatregel is geen sprake.
4.7. Omdat een Staat ingevolge de laatste volzin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM het recht heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren, en de artikelen 26b, 28, eerste lid, onderdeel f en 29, eerste lid, van de Wet hier zeker aan voldoen, kan evenmin sprake zijn van een ongeoorloofde inbreuk op belanghebbendes recht op het ongestoord genot van zijn (toekomstig) eigendom.
4.8. Ook kan het hof de belanghebbende niet volgen in zijn stelling dat toepassing van het anoniementarief aangemerkt moet worden als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM. Toepassing van het anoniementarief is geen straf/dwangmiddel gesteld op het overtreden van een norm met een algemeen verbindend karakter, maar een maatregel om ervoor te zorgen dat, ingeval de gegevensverstrekking die nodig is voor controle op de juistheid van de inhoudingen onjuist of onvolledig is, voldoende loonbelasting/premie volksverzekeringen wordt ingehouden. Mocht achteraf blijken dat van een belastingplichtige werknemer teveel loonheffing is ingehouden, dan kan hij dit bedrag via een T-biljet of zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen terugvragen. Aldus is de maatregel ook niet disproportioneel met het doel dat zij dient. De artikelen 6 en 7 EVRM zijn derhalve niet van toepassing.
4.9. Belanghebbendes beroep is ongegrond.