ECLI:NL:GHLEE:1995:AA4234

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 664/94
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • prof.mr. Aardema
  • mr. Wolt
  • prof.dr. Cnossen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op de verkoop van vruchtgebruik van aandelen na overlijden echtgenoot

In deze zaak gaat het om de belastingheffing op het inkomen van belanghebbende, die in 1990 een aanslag in de inkomstenbelasting ontving. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van f. 353.689,--, waarbij een bedrag van f. 302.940,-- werd belast naar een bijzonder tarief. Dit bedrag was ontvangen uit de verkoop van het vruchtgebruik van aandelen, die belanghebbende had verkregen na het overlijden van haar echtgenoot in 1988. De inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, maar belanghebbende ging in beroep. Tijdens de zitting werd betoogd dat de verkoop van het vruchtgebruik niet belastbaar was, omdat het een transactie in de vermogenssfeer betrof. De inspecteur stelde daarentegen dat de aandelen als ingetrokken moesten worden beschouwd, waardoor de bron van inkomen teniet was gegaan. Het hof oordeelde dat de vervreemding van het vruchtgebruik niet belastbaar was en dat het belastbaar inkomen van belanghebbende op f. 48.270,-- moest worden vastgesteld. Het hof vernietigde de uitspraak van de inspecteur en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
BK 664/94 22 september 1995
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te P (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd voor het jaar 1990 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna: de Wet) van
f. 353.689,--, waarvan belast naar het bijzonder tarief van artikel 57a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet een bedrag van f. 302.940,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 24 mei 1994 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 5 juli 1994 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn vertoogschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 20 april 1995, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting hebben zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Op 10 september 1988 overleed de echtgenoot van belanghebbende.
Tot diens nalatenschap behoorden 444 certificaten van preferente aandelen A in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BV B te Q (hierna: de BV), van welke certificaten belanghebbende krachtens testament het levenslange vruchtgebruik verkreeg.
Aandeelhoudster van deze aandelen was de Stichting C (hierna: de Stichting).
Bij schriftelijke overeenkomst van 17 mei 1990 hebben belanghebbende en de drie blote eigenaren van de certificaten gezamenlijk in volle en onbezwaarde eigendom 153 certificaten verkocht aan de Stichting tegen een tegenprestatie voor wat betreft het vruchtgebruik van belanghebbende van
f. 302.940,--.
Bij schriftelijke overeenkomst van 17 mei 1990 heeft vervolgens de Stichting de met de certificaten verband houdende 153 preferente aandelen-A verkocht en in eigendom overgedragen aan de BV.
Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting heeft belanghebbende niet enig bedrag terzake van vorenomschreven verkoop door haar van het
vruchtgebruik van de certificaten aan de Stichting in het aangegeven belastbaar inkomen begrepen.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld, dat voormeld bedrag ad f. 302.940,-- in het belastbaar inkomen dient te worden begrepen, in verband waarmee hij het belastbaar inkomen als volgt heeft berekend:
belastbaar inkomen volgens aangifte f. 48.720,--
inkoop aandelen - 302.940,--
hogere drempel giften - 3.029,--
dividendvrijstelling - (1.000,--)
belastbaar inkomen f. 353.689,--
Van dit bedrag heeft hij een bedrag ad
f. 302.940,-- belast naar voormeld bijzonder tarief.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of het terzake van de verkoop door belanghebbende van de certificaten ontvangen bedrag bij wijze van inkomsten uit vermogen in de zin van de Wet dient te worden belast, welke vraag door de inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is -voorzover te dezen van belang, kort samengevat- gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
Te dezen dient niet te worden gekeken naar de inkoop van de aandelen, maar is slechts relevant de afkoop van het vruchtgebruik. Deze afkoop bevindt zich in de vermogenssfeer.
Zij concludeert tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f. 48.720,--, zomede tot een veroordeling van de Staat der Nederlanden in de kosten van het geding.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover -voorzover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het vertoogschrift en mondeling ter zitting:
Op de balans van de BV zijn de ingekochte aandelen niet als een belegging opgenomen, zodat de ingekochte aandelen zijn ingetrokken en de bron van inkomen teniet is gegaan.
Alsdan is sprake van een belastbare bate bij de vruchtgebruikster terzake van het door haar ontvangen bedrag voor het vruchtgebruik.
In verband met een door hem gemaakte rekenfout concludeert hij tot vernietiging van de uitspraak en verlaging van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f. 353.239,--.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
Vaststaat dat belanghebbende in 1988 krachtens testament het levenslange vruchtgebruik van de certificaten van de preferente aandelen-A in de BV heeft verkregen.
Voor een zodanig geval betekent de vervreemding tegen een tegenprestatie van dat vruchtgebruik voor de resterende periode van de looptijd, welk
vruchtgebruik -naar vaststaat- voor de maximale termijn is gevestigd, een transactie in de vermogenssfeer, die alsdan voor de heffing van de inkomstenbelasting onbelast is.
Opmerking verdient nog, dat de inspecteur gesteld heeft, dat de aandelen als ingetrokken moeten worden beschouwd en derhalve de bron teniet gegaan zou zijn, doch -wat er overigens zij van die stelling- het teniet gaan van de aandelen als bron van inkomen niet is toe te schrijven aan de vervreemding door belanghebbende van haar vruchtgebruik, maar aan de door de belanghebbende in dit verband niet toe te rekenen vervreemding door de blote eigenaren van de blote eigendom van hun (certificaten van) aandelen.
Het beroep is derhalve gegrond, voor welk geval tussen partijen niet in geschil is dat het belastbaar inkomen dient te worden bepaald op
f. 48.270,--.
In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken de Staat der Nederlanden te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures bepaalt op f. 2.840,--.
7. De beslissing.
Het hof vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f. 48.270,--; bepaalt dat het betaalde griffierecht ad f. 75,-- aan belanghebbende wordt vergoed; veroordeelt de Staat der Nederlanden de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op
f. 2.840,--.
Gedaan op 22 september 1995 door prof.mr Aardema, voorzitter, mr Wolt, beiden vice-president, en prof.dr. Cnossen, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mr Van der Meer en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 27 september 1995 afschrift met ontvangstbevestiging verzonden aan beide partijen. De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 1995.
[Zie ook arrest HR nummer 31601 (red.)]