ECLI:NL:GHLEE:1993:BO3429

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 1993
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 917/90 Loonbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. Aardema
  • mr. Goederee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag loonbelasting en de gevolgen van een justitieel onderzoek

In deze zaak gaat het om een geschil tussen X B.V. en de belastingdienst over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag in de loonbelasting voor het jaar 1986. De belastingdienst had een naheffingsaanslag opgelegd van f 30.504, waarvan f 15.252 als verhoging van honderd procent. De naheffingsaanslag was gebaseerd op een onderzoek door C, dat leidde tot navordering van te weinig betaalde premies werknemersverzekeringen. X B.V. heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de belastingdienst handhaafde de aanslag. X B.V. ging in beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de naheffingsaanslag grotendeels was gebaseerd op een justitieel onderzoek dat in 1987 had plaatsgevonden, waarbij de loonadministratie van X B.V. in beslag was genomen. De inspecteur voerde aan dat het onderzoek van C voldoende grondig was om de naheffingsaanslag te rechtvaardigen, terwijl X B.V. stelde dat er fouten waren gemaakt in de interpretatie van de gegevens. Het hof oordeelde dat de inspecteur onvoldoende bewijs had geleverd voor de volledige naheffingsaanslag, maar dat een deel van de naheffing terecht was. Uiteindelijk werd de naheffingsaanslag verminderd tot f 14.684 zonder verhoging, en werd het griffierecht aan X B.V. vergoed.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van een betrouwbare administratie en de gevolgen van een justitieel onderzoek voor belastingaanslagen. Het hof nam de conclusies van de Centrale Raad van Beroep over en oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de conclusies van het onderzoek onjuist waren. De zaak illustreert de complexiteit van belastingrecht en de rol van administratieve gegevens in geschillen over belastingaanslagen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 917/90 6 augustus 1993
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z tegen de uitspraak van de belastingdienst ondernemingen te Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting voor het jaar 1986.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Aan belanghebbende werd in de loonbelasting voor het jaar 1986 een naheffingsaanslag opgelegd van f 30.504,--, waarin begrepen f 15.252,-- zijnde een verhoging van honderd percent van de nageheven belasting.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 21 september 1990 de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen),het- welk op 10 oktober 1990 is ingekomen.
Nadat de inspecteur een vertoogschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 27 juni 1991, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur, bijgestaan door de heren A en B, beiden werkzaam bij C (hierna: C) als controleur, respectievelijk hoofd juridische zaken .
De inspecteur heeft op verzoek van het hof schriftelijk nadere gegevens verstrekt, hetgeen is geschied bij brief (met bijlagen) van 20 februari 1992, van welke stukken afschrift is verzonden aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft - daartoe in de gelegenheid gesteld - daaromtrent van haar gevoelen doen blijken bij brief van 24 april 1992, waarvan afschrift is gezonden aan de inspecteur.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om een nieuwe mondelinge behandeling te verzoeken, van welke gelegenheid van de zijde van de inspecteur gebruik is gemaakt, waarbij partijen vervolgens ter zitting van 7 december 1992, gehouden te Leeuwarden, zijn gehoord.
Ter laatstvermelde zitting heeft de inspecteur een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende oefent ook in het onderhavige jeer een loonbedrijf uit, waarvan de activiteiten onder meer bestaan uit het bemesten van grond, het verrichten van grondwerk, het inzaaien en oogsten van gewassen en slootonderhoud.
Belanghebbende heeft ongeveer 13 personeelsleden in dienst. De directie wordt gevoerd door D, die in het bezit is van 49 van de 50 aandelen.
2.2. In oktober 1987 heeft een justitieel onderzoek plaatsgevonden terzake van onder andere vermoedelijke overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (het vals opmaken en gebruiken van verzamelloonstaten), waarbij de gehele loonadminstratie van belanghebbende in beslag werd genomen.
2.3. De resultaten van het onderzoek leidden tot het navorderen door C van f 30.636,38 aan premies ingevolge de (toenmalige) Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Ziekenfondswet.
2.4. Belanghebbendes beroep tegen deze navordering werd door de Raad van Beroep te Groningen ongegrond verklaard in zijn uitspraak van 29 mei 1990, Premie 1390-116. De Centrale Raad van Beroep verklaarde in zjn uitspraak van 10 juli 1991, Premie 1990/203 het beroep gegrond voorzover het betrof het (ten onrechte) aannemen van een dienstbetrekking van de heren E, F, G, en H, ongegrond voor het overige.
2.5. De inspecteur heeft een beperkt eigen onderzoek ingesteld, de onderhavige naheffingsaanslag is grotendeels gebaseerd op het onderzoek verricht door de C.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag door de inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord. De bestreden naheffingsaanslag berust hoofdzakelijk op de uitkomst van een door het C ingesteld onderzoek, welke heeft geleid tot navordering van te weinig betaalde premies werknemersverzekeringen.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij het door het C ingestelde onderzoek fouten en onjuiste interpretaties zijn gemaakt. Niet (meer) in geschil is dat een bedrag ad f 2.969,-- terecht is nageheven, voor het overige dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd.
Voorts is belanghebbende van mening dat de verhoging ten onrechte is opgelegd.
De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat het onderzoek van C voldoende grondig en uitgebreid is geweest om als basis van de correcties te dienen.
Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen en de daaraan ten grondslag liggende argumenten, wordt verwezen naar de telkens van hen afkomstige gedingstukken, waaraan ter zitting (overigens) niets essentieels is toegevoegd.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Bij de onder 2.2 genoemde inbeslagneming van de administratie werden werkbonnen aangetroffen. Op deze werkbonnen werden naast aantallen uren en materialen, ook de naam van de klant van belanghebbende waarvoor het werk werd verricht, vermeld.
Tevens werd een registratie van overuren aangetroffen. Uit deze gegevens is het aantal gewerkte uren per werknemer bepaald.
Uit de loonadministratie is vervolgens per werknemer een overzicht opgesteld van de verantwoorde bedragen aan nettoloon, vakantiegeld en overuren. De volgens de werkbonnen gewerkte uren en de overurenregistratie zijn hiermee vergeleken.
4.2. De aldus geconstateerde verschillen hadden hoofdzakelijk betrekking op overuren die niet dan wel niet juist waren doorberekend, vakantiegeld, onjuiste toepassing van het bijzonder tarief en het niet vermelden van alle werknemers en het aan hen betaalde loon op de verzamelloonstaten.
4.3. De niet verantwoorde uren en overuren werden vermenigvuldigd met het volgens verklaringen van betrokkenen ontvangen netto uurloon ad f 10,-- , vanaf mei 1986 ad f 12,--.
4.4. Een overzicht van het per werknemer niet verantwoorde loon vermeldt:
I f 4.457,22
J - 4.059,29
K - 3.850,91
L - 5.852,13
M - 12.055,19
N - 5.423,74
O - 4.876,05
P - 5.409,22
Q - 3.391,10
R - 1.821,31
S - 3.779,21
E - 4.561,51
G - 32,13
F - 672,20
T - 237,05
H - 29,18
U - 3.751,79
f 64.259,23
De hierover verschuldigde loonbelasting bedraagt f 15.252,--.
4.5. Tegenover belanghebbendes onvoldoend onderbouwde stelling dat de werkbonnen-administratie slechts van ondergeschikt belang zou zijn staat het uitgebreide en gedetailleerde onderzoeksdossier, waaruit het hof, in navolging van de Raad van Beroep als vaststaand zal aannemen:
- dat belanghebbendes direkteur (D) onder de noemer "prive" gelden van belanghebbende opnam om werknemers te betalen en dat de uren, waarvoor die betalingen dienden dus niet op posten in de financiele adminstratie zijn terug te voeren;
- dat deze uren wel terug te vinden zijn op de in beslag genomen werkbonnen;
dat uit geen enkele verklaring blijkt dat er sprake zou zijn geweest van een verrekening van de door het C berekende overuren met uren, welke de werknemers "in de min stonden" wegens het niet minder dan de normale werkweek werken in verband met slecht weer en dergelijke. Dat, indien er een dergelijke afspraak of gewoonte zou bestaan, het toch zeer voor de hand liggend is, dat deze vermeld zou zijn door de daarbij betrokken personen. Dat met name uit de verklaring van D d.d. 18 november 1987 niets van een dergelijke strekking is terug te vinden;
4.6. De Centrale Raad van Beroep concludeert in zijn uitspraak (met inachtneming van het hierboven onder 4.5. gestelde): Gedaagde (- C) heeft, bij gebreke van een betrouwbare en volledige administratie van het geen binnen het bedrijf van eiseres (= belanghebbende) aan beloningen is betaald, de premieloonbedragen schattenderwijs moeten vaststellen. Uit de gedingstukken is de Raad gebleken dat gedaagde uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de wijze waarop eiseres de door haar uitbetaalde bedragen heeft 'verbond'.
Gedaagde heeft daarbij aan de hand van de in de administratie aangetroffen werkbonnen, overzichten van overuren en werkplaatsuren, bezien of alle loonbetalingen waren verantwoord. Daarbij heeft gedaagde op grond van de diverse zich onder de gedingstukken bevindende verklaringen van werknemers van eiseres als loon voor de gewone (winter-) uren f 10,-- en de overwerkuren eveneens f 10,-- en per mei 1986 f 12,-- per uur aangehouden.
Mede gelet op de in rubriek I van de aangevallen uitspraak uitvoerig weergegeven feiten en omstandigheden, kan de Raad zich met de gevolgde berekeningswijze verenigen. Eiseres heeft naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk kunnen maken dat de door gedaagde gebezigde berekeningswijze voor onjuist moet worden gehouden."
4.7. Naar 's hofs oordeel zijn door belanghebbende geen feiten of omstandigheden gesteld - en zijn deze ook anderszins niet aannemelijk geworden - op grond waarvan moet worden aangenomen, dat de conclusies van de Centrale Raad van Beroep in genoemde uitspraak -welke conclusies het hof onder de gegeven omstandigheden aannemelijk acht en overneemt als de zijne- onjuist moeten worden geacht.
4.8. Dat aan de hand van de werkbonnen over 1987 niet kon worden aangetoond dat gewerkte uren niet in de loonadminstratie zijn opgenomen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Dat jaar is hier immers niet aan de orde. Met betrekking tot het onderhavige jaar (1986) zijn verschillen in loonadminstratie en gewerkte uren juist wel aangetoond, zij het niet door een uitgebreid eigen onderzoek van de inspecteur maar door een -naar 's hofs oordeel- degelijk en betrouwbaar onderzoek uitgevoerd door het C.
4.9. In zijn vertoogschrift heeft de inspecteur verklaard de verhoging van 100 % te laten vervallen. Bovendien dient de naheffingsaanslag overeenkomstig het gestelde op bladzijde 3 van de aanvulling op het vertoogschrift te worden verminderd tot f 14.684,-- .
4.10 Het beroep van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond.
5. De beslissing
Het hof
vernietigt de uitspraak waarvan beroep.
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van f 14.684,-- zonder toepassing van een verhoging.
gelast dat het betaalde griffierecht van f 75,--door de inspecteur aan belanghebbende wordt vergoed.
Gedaan op 6 augustus 1993 door prof. mr. Aardema, vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Goederee en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 23 AUG. 1993 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.