ECLI:NL:GHLEE:1943:22

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 1943
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
Rol no 354
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Viehoff
  • Wedeven
  • A. Heijmeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden inzake diefstal door Douwe van der Molen

In februari 1943 trotseren drie raadsheren van het gerechtshof in Leeuwarden de bezetter. Met het zogenoemde ‘Leeuwarder arrest’ voorkomen ze dat een man terechtkomt in het beruchte Kamp Erika. Het Gerechtshof te Leeuwarden, Tweede Kamer, behandelt het hoger beroep van Douwe van der Molen, die in eerste aanleg door de Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden op 16 december 1942 was veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf voor diefstal. De verdachte, geboren op 11 februari 1903 en destijds gedetineerd in het Huis van Bewaring te Leeuwarden, verschijnt in persoon en wordt bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.T. van der Herberg.

Het Hof overweegt dat de opgelegde straf door de eerste rechter niet in overeenstemming is met de omstandigheden waaronder gevangenisstraffen worden uitgevoerd, en dat deze straffen in strijd zijn met de wettelijke voorschriften. Het Hof besluit de straf te verlagen tot vier maanden gevangenisstraf, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het vonnis van de Arrondissements-Rechtbank wordt bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan. De uitspraak wordt gedaan op 25 februari 1943, waarbij het Hof de mogelijkheid van executie in een gevangeniskamp in overweging neemt en de verdachte een mildere straf oplegt om hem te beschermen tegen deze omstandigheden.

Uitspraak

Rol No. 354
Uitspraak 25 februari 1943
In Naam van het Recht
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN, TWEEDE KAMER, voor de berechting van strafzaken, rechtdoende in hooger beroep in strafzaken
tuschen
den Officier van Justitie bij de Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden geappelleerde en appellant van een vonnis van die Rechtbank d.d. 16 december 1942, voor wien optreedt de Procureur-Generaal bij dit Gerechtshof
en
Douwe van der Molen
geboren te Surhuisterveen op 11 februari 1903
voorman, wonende te Gerkesklooster, thans
gedetineerd in het Huis van Bewaring te Leeuwarden
appellant en geappelleerde, verschijnende in persoon en bijgestaan door zijnen raadsman mr. P.T. van der Herberg, advocaat te Leeuwarden.
Gezien de akten van hooger beroep van den 16 en 29 december 1942 en de akte van uitreiking op 29 december 1942 aan verdachte in persoon van een gerechtelijk schrijven, waarbij vanwege den Officier van Justitie aan verdachte aanzegging is gedaan van het zijnerzijds ingesteld hooger beroep;
Gezien het vonnis in eersten aanleg gewezen;
Gehoord de getuigen à charge en den getuige à décharge;
Gehoord den Procureur-Generaal;
Gehoord verdachte zoo in zijne antwoorden, als in de middelen van verdediging, door en namens hem aangevoerd;
Overwegende dat bij voormeld vonnis is bewezen verklaard hetgeen verdachte bij inleidende dagvaarding is te laste gelegd, in voege als in dat vonnis is vermeld,
het bewezene is gequalificeerd als diefstal
verdachte deswege is strafbaar verklaard en met toepassing van artikelen 10, 310 van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld tot gevangenisstraf van negen maanden.
Overwegende, dat de verdachte en de Officier van Justitie voornoemd onderscheidenlijk bij genoemde akten – alzoo tijdig – van dit vonnis zijn gekomen in hooger beroep;
Ten aanzien van dat hooger beroep:
Overwegende dat het Hof zich niet kan vereenigen met de door den eersten Rechter aan veroordeelde opgelegde straf en de daarvoor gegeven motiveering, zijnde het Hof van oordeel die straf te moeten bepalen als na te melden;
Overwegende ten aanzien van de op te leggen straf:
dat het Gerechtshof rekening wenscht te houden met de omstandigheid dat sedert eenigen tijd verschillende door den Nederlandschen Rechter aan mannelijke delinquenten opgelegde gevangenisstraffen, in strijd met de wettelijke voorschriften en met de bedoeling van de Wetgever en Rechter, zijn of worden ten uitvoer gelegd in gevangeniskampen op zoo strafverzwarende wijze als door den Rechter bij de bepaling van de strafmaat onmogelijk kan worden voorzien of zelfs maar als mogelijk verondersteld;
Overwegende dat het Gerechtshof de mogelijkheid van deze wijze van executie der thans op te leggen straf in aanmerking nemend, er zich om des gewetenswille van zal onthouden den verdachte te veroordeelen tot een gevangenisstraf van zoodanigen duur als in casu in evenredigheid zoude staan tot den ernst van het door den verdachte gepleegde misdrijf doch hem zoude blootstellen aan de mogelijkheid van een executie als bovengemeld;
Overwegende dat het Gerechtshof op grond van deze overweging er zich toe zal bepalen den verdachte te veroordeelen tot na te melden gevangenisstraf, met aftrek van een zoodanigen tijd, in preventieve hechtenis doorgebracht, dat de straf tijdens de uitspraak van dit arrest vrijwel geheel in preventieve hechtenis zal zijn ondergaan.
Overwegende, dat het Hof overigens na opnieuw gehouden onderzoek van oordeel is, dat de Rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist, als hierboven omschreven,
Weshalve het vonnis a quo behoort te worden bevestigd met overneming van de gronden, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en de daarvoor gegeven motiveering;
Mede gezien artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
Gelet op de artikelen 415, 422, 423 van het Wetboek van Strafvordering;
Rechtdoende op het hooger beroep;
Bevestigt het vonnis waarvan is geappelleerd behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de motiveering daarvan;
Vernietigt het vonnis waarvan is geappelleerd, in zooverre;
En te dien aanzien opnieuw rechtdoende;
Motiveert de op te leggen straf als voormeld;
Veroordeelt verdachte Douwe van der Molen deswege tot gevangenisstraf van vier maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door den veroordeelde vóór de uitspraak van dit arrest in voorloopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde tijdelijke gevangenisstraf geheel zal worden in mindering gebracht.
Aldus gewezen door de Heeren Mrs. Viehoff fg. Voorzitter, Wedeven, Raadsheer en Heijmeijer, Raadsheer plv. in tegenwoordigheid van den Griffier Mr. Tichelaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van den 25 februari 1943 door den Voorzitter voornoemd.