ECLI:NL:GHDHA:2025:978

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
22-000421-25.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van inbrekerswerktuigen en bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1978, was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een geldboete voor het bezit van inbrekerswerktuigen en opiumwetdelicten. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal vorderde dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte zou worden vrijgesproken van het eerste tenlastegelegde feit, maar veroordeeld voor het tweede feit. Het hof oordeelde dat de doorzoeking van de auto van de verdachte rechtmatig was en dat het bewijs dat tijdens deze doorzoeking was verkregen, niet uitgesloten kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit, maar het hof achtte het tweede feit, het voorhanden hebben van inbrekerswerktuigen, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 160,- of 3 dagen hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000421-25
Parketnummer: 09-355418-24
Datum uitspraak: 20 mei 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 5 december 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De verdachte is ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 160,-, subsidiair 3 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2024 te Rijswijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52.18 gram amfetamine. gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2024 te Rijswijk op een openbare plaats, [straat], één, althans meerdere, inbrekerswerktuigen bij zich heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 160,-, subsidiair 3 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nu die vrijspraak overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en in overeenstemming met het standpunt van de verdediging is, behoeft die geen nadere motivering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks13 augustus 2024 te Rijswijk op een openbare plaats, [straat],
één, althansmeerdere
,inbrekerswerktuigen bij zich heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. In dit verband heeft de verdediging het volgende – kort weergegeven – naar voren gebracht:
De doorzoeking van de auto van de verdachte was om redenen als omschreven in de overgelegde pleitnota onrechtmatig en daarom dient in de visie van de raadsman het bewijsmateriaal dat als gevolg van die onrechtmatige doorzoeking is verkregen van het bewijs te worden uitgesloten. Het resterende bewijs is volgens de verdediging onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde te komen.
Volgens de verdediging is geen sprake van het bij zich hebben van inbrekerswerktuigen, nu de verdachte het doel en het gebruik van het in zijn auto aangetroffen gereedschap aannemelijk heeft gemaakt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Ad 1: onrechtmatige doorzoeking?

Alvorens te komen tot een beoordeling van de vraag of de doorzoeking van de auto onrechtmatig was, zal het hof de voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden vaststellen. Die feiten en omstandigheden zijn ontleend aan op ambtseed opgemaakte processen-verbaal ten aanzien waarvan is gesteld noch gebleken dat die valselijk zijn opgemaakt.
Feiten en omstandigheden
Op 13 augustus 2024 omstreeks 02.45 uur kregen verschillende eenheden van politie Den Haag de opdracht te gaan naar een leegstaand pand gelegen aan de [adres] te Rijswijk. Werknemers van het beveiligingsbedrijf Westvliet Bewaking hadden op de eerste verdieping van genoemd pand het schijnsel van een zaklamp gezien. Ook hadden zij glasgerinkel en voetstappen gehoord.
Opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] kwamen als eerste ter plaatse. Zij zagen midden op de weg een voertuig van het bedrijf Westvliet Bewaking staan. Naast het voertuig stond een grijze Audi A4 met het kenteken [kenteken]. In de Audi A4 zaten twee personen. De verdachte zat achter het stuur en op de achterbank zat [medeverdachte]. Beiden kwamen zenuwachtig over. Zij waren erg aan het zweten en struikelden over hun woorden. [opsporingsambtenaar 1] zag dat de Audi A4 vol lag met tassen en andere spullen.
Korte tijd later zijn ook opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] ter plaatse gekomen. Zij zagen de verdachte en [medeverdachte] naast de auto staan. Het kenteken van de Audi A4 bleek op naam van de verdachte te staan. De verdachte had naast Opiumwetdelicten, honderdvijftien vermogensdelicten op zijn naam staan. [medeverdachte] bleek veertien vermogensdelicten en drie opiumwetdelicten op zijn naam te hebben staan. [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] zagen vanaf de buitenkant overal in de Audi A4 gereedschappen liggen die ook als inbrekerswerktuigen kunnen worden gebruikt.
Door genoemde omstandigheden was jegens de verdachte een redelijk vermoeden ontstaan dat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van braak of verbreking. Op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vond vervolgens een doorzoeking van de Audi A4 plaats. Hierbij werden diverse gereedschappen in beslag genomen.
Oordeel van het hof
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden volgt dat de doorzoeking van de Audi A4 heeft plaatsgevonden op grond van artikel 96b Sv.
In artikel 96b Sv is bepaald dat in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv een opsporingsambtenaar bevoegd is ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot dit vervoermiddel te verschaffen.
In artikel 67, eerste lid, onder a, Sv is bepaald dat een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
In de onderhavige zaak was jegens de verdachte een redelijk vermoeden ontstaan dat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van braak of verbreking. Die verdenking was gegrond op de volgende omstandigheden:
  • vier minuten nadat melding was gemaakt van een (mogelijke) inbraak in een leegstaand pand aan de [adres] te Rijswijk trof de politie voor het bewuste pand de auto van de verdachte aan. De verdachte zat op dat moment op de bestuurdersstoel van de auto;
  • de verdachte bleek een groot aantal antecedenten op het gebied van vermogensdelicten en verder opiumwetdelicten op zijn naam te hebben staan;
  • vanaf de buitenkant van de auto was te zien dat er overal in de auto gereedschappen lagen die ertoe kunnen dienen zich onrechtmatig de toegang te verschaffen tot een gebouw en aldus als inbrekerswerktuigen kunnen worden aangemerkt.
Naar het oordeel van het hof vormen bovengenoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grondslag voor de verdenking dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak of verbreking.
Ingevolge het bepaalde in artikel 311, eerste lid, onder 5̊, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) staat op dit feit een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vierde categorie. Dit betekent dat sprake is van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
Nu sprake is van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, was opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] bevoegd om op grond van artikel 96b Sv de Audi A4 ter inbeslagneming te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot dat voertuig te verschaffen.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de doorzoeking in de Audi A4 niet onrechtmatig was. Dit betekent dat het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting wordt verworpen.

Ad 2: inbrekerswerktuigen?

Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat op 13 augustus 2024 omstreeks 03.00 uur in de auto van de verdachte een doorzoeking ter inbeslagneming heeft plaatsgevonden. Aanleiding daarvoor was dat jegens de verdachte een verdenking bestond dat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van braak of verbreking in een leegstaand pand aan de [straat] te Rijswijk. Bij die doorzoeking zijn (onder meer) vier breekijzers, vijf schroevendraaiers en een betonschaar in beslag genomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat genoemde voorwerpen ertoe kunnen dienen zich onrechtmatig de toegang te verschaffen tot een gebouw en aldus kunnen worden aangemerkt als inbrekerswerktuigen. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat alle in beslag genomen gereedschappen van hem waren.
Gelet op de omstandigheden waaronder de gereedschappen zijn aangetroffen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op een openbare plaats inbrekerswerktuigen bij zich heeft gehad. Hetgeen de verdediging in dit verband naar voren heeft gebracht, noopt niet tot een ander oordeel.
Het voorgaande brengt mee dat het verweer van de verdediging ook op dit onderdeel wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 2.44, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rijswijk 2024
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op een openbare plaats inbrekerswerktuigen bij zich gehad en zich zodoende schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2.44, eerste lid, van de APV Rijswijk 2024. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niets aan te trekken van regels die door het daartoe bevoegde gezag zijn opgesteld in het kader van de openbare orde en veiligheid binnen een gemeente.
Strafblad
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
22 april 2025. Hieruit volgt dat de verdachte vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van misdrijven, waaronder gekwalificeerde vermogensdelicten.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij werkzaam is als vrachtwagenchauffeur. Hij verdient naar eigen zeggen meer dan drieduizend euro per maand. De verdachte heeft een relatie.
Afweging ten aanzien van de straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit acht het hof een geldboete, zoals de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden.
Bij het bepalen van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de opbouw van het dossier geen aanleiding te komen tot het opleggen van een lagere geldboete.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c Sr en de artikelen 2:44 en 6:1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rijswijk 2024, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 160,00 (honderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, als voorzitter, mr. H.C. Wiersinga en mr. M.A.C.L.M. Bonn leden, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 mei 2025.
Mr. M.A.C.L.M. Bonn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.