ECLI:NL:GHDHA:2025:96

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
2200173224
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een wilsonbekwame, waarbij het slachtoffer lijdt aan een psychische stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een wilsonbekwame, die lijdt aan een psychische stoornis. Het slachtoffer, een 16-jarig meisje, was niet in staat om haar wil te bepalen of weerstand te bieden tegen de verdachte, die hiervan op de hoogte was. De verdachte heeft gedurende bijna een jaar ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder knuffelen, zoenen en het betasten van de borsten van het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft geëist voor de geleden materiële en immateriële schade. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.925,00 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, en het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001732-24
Parketnummer: 09-182353-22
Datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van de bijzondere voorwaarden en de vrijheidsbeperkende maatregel zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep. De rechtbank heeft daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen van de vrijheidsbeperkende maatregel. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Den Haag vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 6 februari 2022 te Katwijk, althans in Nederland, met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- knuffelen en/of,
- ( tong)zoenen met die [aangeefster] en/of
- het betasten van de borsten van die [aangeefster] en/of
- het sabbelen en/of likken aan de borsten van die
[aangeefster] en/of
- het op de grond leggen van die [aangeefster] en/of (vervolgens) op die [aangeefster] te liggen en/of (vervolgens) het brengen en/of wrijven en/of stoten van zijn lichaam tegen het lichaam van die [aangeefster] en/of
- het met zijn hand wrijven over de (geklede) vagina van die [aangeefster] en/of
- het brengen van de hand van die [aangeefster] naar zijn, verdachtes, penis, en/of het hem door die [aangeefster] laten aftrekken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Voorts is gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de eerste rechter en de vrijheidsbeperkende maatregel zoals opgelegd door de eerste rechter. Daarbij is gevorderd dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel zal worden bevolen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij
in ofomstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 6 februari 2022 te Katwijk
, althans in Nederland,met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat deze
in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan welaan een zodanige psychische stoornis
, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicapleed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent
te bepalen ofkenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- knuffelen en
/of,
-
(tong)zoenen met die [aangeefster] en
/of
- het betasten van de borsten van die [aangeefster] en
/of
- het sabbelen
en/of likkenaan de borsten van die
[aangeefster] en/of
- het op de grond leggen van die [aangeefster] en
/of (vervolgens
)op die [aangeefster] te liggen en
/of (vervolgens
)het brengen en
/ofwrijven en
/ofstoten van zijn lichaam tegen het lichaam van die [aangeefster]
en/of
- het met zijn hand wrijven over de (geklede) vagina van die [aangeefster] en/of
- het brengen van de hand van die [aangeefster] naar zijn, verdachtes, penis, en/of het hem door die [aangeefster] laten aftrekken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle onder 2 tenlastegelegde gedachtestreepjes.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Kort samengevat heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de onder 2 tenlastegelegde handelingen nu niet is voldaan aan de in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering opgenomen regel omtrent het bewijsminimum en de verklaring van de aangeefster in zijn geheel onbetrouwbaar te achten is. Voorts is niet aangetoond dat er ten tijde van de tenlastegelegde feiten (nog) sprake was van wilsonbekwaamheid bij de aangeefster en kunnen de door de verdachte erkende handelingen niet worden aangemerkt als ontuchtige handelingen.
Het hof overweegt als volgt.
Feitelijke handelingen
Vast staat dat de verdachte en de aangeefster elkaar in 2020 leerden kennen tijdens een muziekavond van de kerk, waarna de verdachte contact opnam met de aangeefster met het voorstel om samen muziek te maken. De aangeefster was toen zestien jaar oud, terwijl de verdachte op dat moment 46 jaar oud was. In de tenlastegelegde periode hebben zij elkaar veelvuldig ontmoet, doorgaans in de kerk, waarbij zij musiceerden.
In het dossier zijn de WhatsApp-gesprekken opgenomen die tussen de verdachte en de aangeefster zijn gevoerd, waaruit het hof afleidt dat zij vanaf de eerste helft van 2020 bijna twee jaar lang zeer intensief (dagelijks) contact met elkaar onderhielden en gedetailleerd, concreet en uitgebreid met elkaar spraken. De conversaties tussen de verdachte en de aangeefster gingen in de loop der tijd steeds meer over (seksueel) fysiek contact. De aangeefster heeft verklaard dat het contact tijdens haar ontmoetingen met de verdachte na verloop van tijd ook fysiek werd, waarbij de verdachte haar knuffelde, zoende, aan haar borsten en tepels zat en daarop sabbelde en bovenop haar ging liggen en neukbewegingen maakte. De verdachte heeft ontkend dat tussen hen beiden ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
Het hof stelt voorop dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige (zoals de aangeefster). Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In dit geval heeft ook de verdachte verklaard dat de aangeefster en hij knuffelden en elkaar op de mond zoenden. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij weleens op aangeefster heeft gelegen, toen hij zich van haar losmaakte wanneer zij op zijn schoot zat en hij daarbij kwam te vallen. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij weleens de bh van de aangeefster heeft losgemaakt tijdens het onder de kleding aaien over haar rug. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hieraan toegevoegd dat hij de aangeefster ook over de kleding over haar borsten heeft gewreven.
Daarbij komt dat uit de WhatsApp-gesprekken blijkt dat de aangeefster en de verdachte het in de tenlastegelegde periode veelvuldig hebben over (het aanraken van) haar borsten en dat de verdachte appt over haar ‘heiligdommetjes’, het ‘op haar ventieltjes blazen’ en het losmaken van ‘de verpakking". Het hof leidt - ook gelet op wat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep over deze termen heeft verklaard - daaruit af dat het gaat over het blazen op de tepels van de aangeefster en het losmaken van haar bh. Voorts volgt uit de WhatsApp-gesprekken dat de verdachte en de aangeefster het hebben over een ‘belegging’ en een ‘partij overgewicht die op de aangeefster terechtkwam'. In combinatie met de verklaring van de aangeefster leidt het hof daaruit af dat het gaat over het liggen op de aangeefster. Ook gaat het tijdens de gesprekken via WhatsApp met grote regelmaat over zoenen, aanraken (onder de kleding)en knuffelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de eerste vijf onder 2 tenlastegelegde feitelijke gedragingen heeft begaan. Gezien de context waarbinnen deze handelingen zijn begaan merkt het hof deze handelingen aan als handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en daarmee ontuchtig zijn te achten.
Wilsonbekwaamheid en weerstand
De aangeefster was ten tijde van het begin van de ontuchtige handelingen reeds 16 jaar of ouder. Aan de verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het ten laste gelegde. Voor een veroordeling op basis van dat artikel is vereist dat komt vast te staan dat de aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een psychische stoornis en zij daardoor niet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van de seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden en dat de verdachte daarvan ook op de hoogte was. Namens de verdachte is bestreden dat de aangeefster (nog) wilsonbekwaam was in de hier bedoelde zin.
Uit het psychologisch/pedagogisch didactisch rapport van 15 mei 2019 dat over de aangeefster is opgemaakt door
K. Koekebakker-Ouwehand, registerpsycholoog NIP/ Kinder & Jeugd, volgt dat bij de aangeefster sprake is van een autisme spectrum stoornis, als gevolg waarvan - onder meer - het leggen van contact met anderen lastig is. De aangeefster begrijpt de bedoelingen van anderen niet goed, waardoor ze teleurgesteld raakt en zich onzeker voelt. Ook kan de aangeefster zich moeilijk uitdrukken, maakt zij nauwelijks of vluchtig oogcontact, observeert en imiteert zij gedrag van anderen en is zij weinig weerbaar. Verder ervaart de aangeefster het op sociaal vlak niet goed mee kunnen komen en het zich anders voelen als een last. In haar dagelijks functioneren loopt zij steeds tegen grenzen aan met angst- en paniekklachten.
De aanwezigheid van beperkingen als gevolg van deze stoornis ten tijde van de tenlastegelegde periode vindt bevestiging in de verklaringen van de beste vriendin en de moeder van de aangeefster. De getuige [getuige], de beste vriendin van de aangeefster, heeft verklaard dat de aangeefster autisme heeft en snel gefrustreerd raakt als ze overprikkeld is. Ook is zij gevoelig en kwetsbaar en voelt zij zich snel schuldig. Zij kan moeilijk haar emoties tonen, maar kan het wel heel goed op papier zetten, aldus de getuige.
De moeder van de aangeefster heeft verklaard dat zij en haar man reeds in 2020 aan de verdachte hebben verteld dat de aangeefster een vorm van autisme heeft en dat zij daardoor in een hulpverleningstraject terecht zijn gekomen bij de GGZ. Ook hebben zij aan hem gezegd dat de aangeefster een heel kwetsbaar meisje is en dat ze al heel veel in haar rugtas heeft zitten. De moeder van de aangeefster verklaart onder andere aan de verdachte te hebben uitgelegd dat het cognitieve geheugen van de aangeefster niet is wat het zou moeten zijn.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat bij de aangeefster een psychische stoornis is vastgesteld als gevolg waarvan zij ook ten tijde van het tenlastegelegde nog beperkingen heeft ervaren.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat bewijs ontbreekt voor het causale verband tussen de stoornis van de aangeefster en het onvermogen om haar wil kenbaar te maken en/of weerstand te bieden, overweegt het hof als volgt.
Niet alleen uit de verklaring van de aangeefster, maar ook uit de WhatsApp-gesprekken in het dossier leidt het hof af dat het initiatief voor het fysieke contact tussen de verdachte en de aangeefster bij de verdachte lag. Al in 2020 hint hij op een knuffel van aangeefster en geeft hij aan dat hij het jammer vindt dat die knuffel er niet in zit en dat aangeefster zoveel bedenkingen heeft. Uit de WhatsApp-gesprekken leidt het hof voorts af dat de aangeefster meermaals aan de verdachte heeft verteld dat zij als gevolg van haar autisme fysiek contact moeilijk vindt. Zo appt zij onder meer op 25 augustus 2021, in reactie op de vraag van de verdachte hoe het komt dat zij
moeite heeft met fysiek contact:
”Uh, daar heb ik altijd al erg veel moeite mee gehad (onderdeel van autisme)”. Verder appt aangeefster op 11 september 2021:
“fysiek blijft moeilijk voor mij (dat ligt niet aan jou, dat komt door m’n autisme) en dat weet je”.
Uit de WhatsApp-gesprekken volgt verder dat de verdachte en de aangeefster na hun ontmoetingen, die vaak ’s avonds plaatsvinden in de kerk, veelvuldig achteraf bespreken wat er tussen hen is gebeurd. Tijdens deze gesprekken benadrukt de aangeefster met regelmaat dat zij op het moment zelf dichtklapt, op slot schiet, stil wordt of blokkeert en het dan lastig vindt om iets te zeggen of zich te uiten. Op 7 augustus 2020 appt de aangeefster bijvoorbeeld:
“Ik weet zoveel te praten maar op t moment dat het 'moet’ lukt het niet. Achteraf heb ik spijt, diepe spijt”en op 9 augustus 2021 schrijft ze: “
En schiet ik, zoals je ziet meteen op slot”.
De aangeefster appt bovendien herhaaldelijk achteraf wat zij wel en vooral niet prettig of ongemakkelijk vindt en wanneer dingen te snel (zijn) (ge)gaan. Zo schrijft zij onder andere op 8 mei 2021:
"Zover (in mijn ogen vind ik het 'ver ’) gaan volwassene niet… dus ik was helemaal in de war. Ja, en ik dacht: je bent je daar toch wel van bewust!? Rug (gwn over me shirt), haar, gezicht, vind ik echt niet erg weetje. Maar dat andere wordt toch erg
ongemakkelijk voor mij, dat vind ik niet fijn.”En even later schrijft ze:
“Ik kom en of wil ook echt nog wel op schoot, maar dan wel echt met de voorwaarde dat het niet meer gebeurd. Normaal, over me trui en benen vind ik ook niet erg. Maar de rest is toch ongemakkelijk voor mij". Vervolgens appt de aangeefster op 15 mei 2021 ten aanzien van aanrakingen:
“Daar heb ik over nagedacht! Mag je bewaren voor in je dromen. Liever in je dromen. Dat houd de sfeer gewoon prettiger". Verder schrijft zij op 14 januari 2022:
“Ja, het is geen nieuws he dat ik nu vertel dat dat te snel ging he.”In reactie daarop schrijft de
verdachte:
“Tegelijkertijd laat je me zelf op zoek gaan naar… En oog je op dat moment heel ontspannen. En nu geef je aan dat het tóch weer te snel ging. Dat begrijp ik dan dus niet.”Hierop reageert de aangeefster vervolgens met:
“Zei ik gisterenavond ook al tegen je. Ik kan dat op dat moment ook niet tegenhouden”.
Dit alles leidt het hof tot de conclusie dat de aangeefster - ten tijde van de tenlastegelegde handelingen - als gevolg van haar autisme niet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van de seksuele handelingen kenbaar te maken en daartegen weerstand te bieden en dat de verdachte daarvan ook op de hoogte was. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt immers dat aangeefster tijdens (veel van) de ontmoetingen dichtklapt/op slot ging en de verdachte dan liet begaan. Achteraf was ze dan (soms) wel in staat om aan de verdachte aan te geven dat ze bepaalde dingen niet prettig vond. Daaruit volgt dat zij op het moment zelf haar wil niet kenbaar kon maken en geen weerstand kon bieden tegen de verdachte. De verdachte wist dat ook, want hij maakte regelmatig opmerkingen over het wegkruipen en bevriezen. Bovendien was hij gezien de conversaties goed op de hoogte van wat het autisme van de aangeefster inhield. Ook appte hij op enig moment zelf dat aangeefster op de app anders was dan in het echt.
De verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige psychische stoornis lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het hof overweegt - gelijk de rechtbank - dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het langdurig plegen van ontuchtige handelingen met de aangeefster met wie hij een vertrouwensrelatie had. Hij wist dat zij vanwege haar autisme veel moeite had met fysiek contact en voor dergelijk contact in elk geval nog niet klaar was. Ondanks deze wetenschap en ondanks het forse leeftijdsverschil van dertig jaar heeft de verdachte zich blijkbaar laten leiden door zijn seksuele gevoelens en de
bevrediging daarvan. Hij heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen die dit voor de aangeefster zou kunnen hebben en de emotionele schade die hij daarmee bij haar aanrichtte. De aangeefster was zestien jaar toen ze in contact kwam met de verdachte en hij heeft haar meer en meer seksueel getinte berichten gestuurd en later gedurende ontmoetingen seksuele handelingen bij haar verricht. Hij heeft misbruik gemaakt van haar vertrouwen en liefde voor hem en met miskenning van haar autisme zijn eigen behoeftes bevredigd. Als het dan niet goed ging en zij dichtklapte en hem achteraf vertelde dat het voor haar niet goed was, was hij daar teleurgesteld over en gaf hij haar vervolgens een schuldgevoel, waarop hij later opnieuw aandrong op fysiek contact. Aldus heeft hij de seksuele ontwikkeling van de aangeefster, dat met haar autisme al geen gemakkelijke weg te bewandelen had, ernstig beschadigd.
Uit de slachtofferverklaring volgt ook dat de verdachte met zijn handelen haar vertrouwen heeft misbruikt en beschadigd en dat zij boos, verdrietig
en teleurgesteld is. In het algemeen geldt dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd nadelige gevolgen hiervan ondervinden in hun (lichamelijke) contact en relaties met andere
mensen.
Verder heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Integendeel, hij heeft juist meermaals verklaard dat hij alles enkel en alleen heeft gedaan om het slachtoffer te helpen. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
7 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voorts volgt uit het reclasseringsadvies over de verdachte van 1 september 2023 dat de verdachte nagenoeg geen problemen heeft op praktische gebieden. Zo heeft hij een maatschappelijk geaccepteerde baan, huisvesting, een stabiele thuissituatie en is geen sprake van middelengebruik of financiële problemen. De reclassering ziet echter zorgelijke factoren rondom het psychosociaal functioneren van de verdachte. De verdachte lijkt, ondanks hulp die hij zelf heeft ingeschakeld, (nog steeds) last te hebben van (onderliggende) psychosociale problematiek, waarbij het de vraag is of hij over voldoende handvatten beschikt om in contact met vrouwen zijn grenzen te herkennen en die te bewaken.
Verder volgt uit het advies dat het vanwege de ontkennende en ambivalente (proces)houding van de verdachte en het feit dat er geen sprake is van een delictverleden lastig is om directe verbanden te leggen tussen de persoonlijke omstandigheden, (eventuele) criminogene risicofactoren en het tenlastegelegde. Wel is het zorgelijk dat de verdachte vanuit het niets een dergelijk feit heeft gepleegd. Daarnaast is het volgens de reclassering onduidelijk of het vrijwillige hulpverleningskader voldoende is om toekomstig recidiverend gedrag te voorkomen. Om hier meer zicht op te krijgen en mogelijke herhaling van het delictgedrag te
voorkomen adviseert de reclassering - bij een bewezenverklaring - oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod en vermijden contact met minderjarigen.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het voorwaardelijke strafdeel dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomt strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorts ziet het hof ter voorkoming van strafbare feiten aanleiding om een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de vorm van een contactverbod zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Het hof beoogt hiermee te voorkomen dat de verdachte nog op enigerlei wijze contact met de aangeefster zal opnemen.
Gelet op het feit dat de verdachte de tenlastegelegde feiten over een langere periode heeft gepleegd en een nauwe band met de aangeefster heeft gehad, is het hof van oordeel dat er vooralsnog ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een feit zal plegen of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster. Daarom zal het hof bevelen dat de hierna genoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit arrest onderworpen is geweest aan de door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel zal bij de uitvoering van de thans op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel in mindering worden gebracht.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 27.528,50.
In hoger beroep is deze vordering gehandhaafd en vervolgens verminderd met € 20.000. De vordering is derhalve aan de orde tot een bedrag van € 7.528,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 4.925,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 2.925,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Artikel 6:106. aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek geeft recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade in geval van aantasting in de persoon “op andere wijze’" dan door fysiek letsel. Van de bedoelde aantasting in de persoon “op andere wijze” is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending reeds meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval met zich brengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. De gevolgen heeft de benadeelde partij ook voldoende onderbouwd. Immers, ze heeft therapie moeten ondergaan en ze wordt in haar dagelijks leven ernstig belemmerd door de gebeurtenis.
Het hof is op grond van alle omstandigheden van oordeel dat een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 4.925,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57 en 247(oud) van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
1. zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te `s-Gravengave en vervolgens op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich zal laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
2 jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[aangeefster], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.925,00 (vierduizend negenhonderdvijfentwintig euro) bestaande uit € 2.925,00 (tweeduizend negenhonderdvijfentwintig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.925,00 (vierduizend negenhonderdvijfentwintig euro) bestaande uit € 2.925,00 (tweeduizend negenhonderdvijfentwintig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 59 (negenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 augustus 2021.
Heft op het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals genoemd in het vonnis waarvan beroep. Bepaalt dat de tijd die de genoemde maatregel reeds van kracht is geweest, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, als voorzitter,
mr. P. Volker en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden,
in bijzijn van de griffiers mr. T.A. van den Berg en
mr. M.S. Karsters.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 januari 2025.