ECLI:NL:GHDHA:2025:954

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
200.345.111/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurrecht van de echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het huurrecht van de echtelijke woning na een echtscheiding tussen de vrouw en de man. De rechtbank had eerder bepaald dat de man de huurder van de echtelijke woning zou zijn, maar de vrouw is het hier niet mee eens en verzoekt het hof om deze beslissing te vernietigen. De vrouw stelt dat haar medische situatie ernstiger is dan die van de man en dat zij meer afhankelijk is van de woning vanwege haar sociale contacten en nabijheid van noodzakelijke voorzieningen. De man daarentegen betwist de ernst van de medische klachten van de vrouw en stelt dat de rechtbank een juiste belangenafweging heeft gemaakt. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, inclusief de argumenten van beide partijen. Het hof concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en bekrachtigt de bestreden beschikking. De beslissing van het hof is genomen op 21 mei 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.345.111/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 23-2782
Zaaknummer rechtbank : C/09/646135
beschikking van de meervoudige kamer van 21 mei 2025
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. Vurdelja te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 9 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 23 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 21 oktober 2024 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 april 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] , tolk in de taal Dari;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en [tolk] , tolk in de taal Dari.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] , Afghanistan.
3.3
De vrouw en de man hebben de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurder zal zijn van de woonruimte te [woonplaats] aan de [adres] ( [postcode] ), hierna te noemen: de echtelijke woning, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om het huurrecht van de (voormalig) echtelijke woning aan de man toe te bedelen. Zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking op dit onderdeel te vernietigen alsmede voor het overige te bekrachtigen, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vrouw huurster zal zijn van de (voormalig) echtelijke woning.
4.3
De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

Het huurrecht van de (voormalig) echtelijke woning
De standpunten van partijen
5.1
De vrouw stelt – samengevat – dat de rechtbank een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot het huurrecht van de (voormalig) echtelijke woning. Zij verwijst daarvoor naar diverse uitspraken die door andere gerechten in zaken zijn gedaan. Zij meent dat haar medische beperkingen ernstiger zijn dan die van de man. Volgens de vrouw had de rechtbank moeten concluderen dat de man in een betere gezondheid verkeert dan de vrouw en dat de vrouw vanwege haar medische situatie meer dan de man is aangewezen op de (voormalig) echtelijke woning. Verder heeft de vrouw anders dan de man veel sociale contacten in de buurt van de (voormalig) echtelijke woning. Een verhuizing naar een andere woning zou voor de vrouw verlies van een duurzame sociale omgeving betekenen. Bovendien bevinden de huisarts van de vrouw, de apotheek van de vrouw en de winkels zich op korte afstand van de (voormalig) echtelijke woning, waardoor de vrouw voor alle noodzakelijke voorzieningen geen lange afstanden hoeft af te leggen. Tot slot benadrukt de vrouw dat de man sneller in aanmerking kan komen voor een (senioren)woning, nu hij de pensioenleeftijd al ruim is gepasseerd, en dat zij geen beroep kan doen op haar sociale netwerk om voorlopig elders te verblijven.
5.2
De man meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. De medische klachten van de man zijn niet minder ernstig dan die van de vrouw. De rechtbank heeft dat terecht in aanmerking genomen. De man zal de vrouw de tijd gunnen die zij nodig heeft om andere woonruimte te vinden. Verder betwist de man dat de vrouw aan de (voormalig) echtelijke woning gebonden is en dat zij beperkt zou zijn, of beperkter is dan de man, in haar mobiliteit. Tot slot benadrukt de man dat uit de door de vrouw overgelegde medische informatie niet kan worden geconcludeerd dat er een andere belangenafweging had moeten worden gemaakt. De informatie is gedateerd en is gelijk aan de informatie die zij heeft overgelegd in eerste aanleg.
Het juridisch kader
5.3
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verbinding met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de echtelijke huurwoning zal zijn. Daarbij moeten de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
De beoordeling van het hof
5.4
Het hof zal de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het huurrecht van de (voormalig) echtelijke woning bekrachtigen. Beide partijen hebben een belang bij toewijzing van het huurrecht van de (voormalig) echtelijke woning. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden beslist zoals zij heeft gedaan, en het hof maakt de overwegingen van de rechtbank, na een eigen afweging, tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
5.5
Voor zover de grieven van de vrouw erop zien dat de rechtbank onvoldoende heeft meegewogen dat de man eerder in aanmerking komt voor een seniorenwoning gelet op zijn leeftijd overweegt het hof dat, zoals ter zitting met partijen besproken, de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een seniorenwoning per woningcorporatie sterk verschillen. Zo kan onder meer de inschrijfduur bij een woonruimtebemiddelaar, zoals Woonnet Haaglanden, een rol spelen bij de procedure om (eerder) in aanmerking te komen voor een (senioren)woning. Gebleken is dat de vrouw langer dan de man ingeschreven staat bij voornoemde woonruimtebemiddelaar en vanwege haar leeftijd ook al in aanmerking kan komen voor een seniorenwoning. De grieven van de vrouw treffen in zoverre geen doel. Verder is door partijen voldoende aannemelijk gemaakt dat zij beiden kampen met gezondheidsproblemen en dat de spanningen die voortvloeien uit de onzekere huisvestingsituatie een aanzienlijke impact hebben op hun gezondheid. De vrouw heeft de stelling dat haar gezondheidsproblemen ernstiger zijn dan die van de man en dat daarom de belangenafweging van de rechtbank in haar voordeel uit had moeten vallen, onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen recente informatie over haar gezondheid overgelegd en de stukken die in eerste aanleg in het geding zijn gebracht, geven hierover geen (recente) informatie. De rechtbank heeft dan ook op de juiste gronden aan de medische situatie van partijen geen doorslaggevende betekenis toegekend bij de belangenafweging voor toewijzing van het huurrecht van de (voormalig) echtelijke woning aan één van hen.
5.6
Gelet op het voorgaande treffen de grieven van de vrouw geen doel en zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, E.B.J. van Elden en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. J. van Gaalen als griffier, en is op 21 mei 2025 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.