ECLI:NL:GHDHA:2025:921

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
22-000072-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en verduistering door financieel adviseur van kwetsbare vrouwen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een financieel adviseur, is beschuldigd van oplichting, verduistering, witwassen en valsheid in geschrift. Gedurende bijna vijf jaar heeft de verdachte twee kwetsbare vrouwen, [slachtoffer 1] en haar moeder [slachtoffer 2], benadeeld voor een totaalbedrag van ongeveer €200.000. De verdachte heeft zich voorgedaan als hun financieel adviseur en hen misleid om toegang te krijgen tot hun bankrekeningen. Hij heeft geldbedragen overgemaakt naar zijn eigen bedrijf en contant geld opgenomen zonder hun toestemming. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist van 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van €39.875 voor [slachtoffer 2] en €151.450 voor [slachtoffer 1]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten en heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is ook verplicht om de schadevergoeding aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000072-24
Parketnummer: 10-270340-21
Datum uitspraak: 14 mei 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 december 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ook is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 10 oktober 2019 te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het ter beschikking stellen van bankgegevens en/of pincodes en/of de afgifte van een of meerdere geldbedragen, terwijl hij, verdachte, wist van de verstandelijke en visuele beperking van die [slachtoffer 1], door:
- zich voor te doen als bewindvoerder van die [slachtoffer 1] en/of als bonafide financieel begeleider van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 1] voor te stellen haar vermogen te beleggen in het buitenland om huur- en/of zorgtoeslag te kunnen ontvangen en/of hiertoe een constructie op te zetten en/of
- een of meerdere malen samen met die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geldbedragen te pinnen, waarbij hij, verdachte, het op te nemen geldbedrag veranderde en/of zich (een deel van) het geldbedrag toe-eigende (als vergoeding voor zijn diensten) en/of
- een of meerdere malen geld te pinnen met een of meerdere pinpassen van die [slachtoffer 1] zonder haar medeweten/toestemming en/of
- het internetbankieren van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] over te nemen zonder hierbij openheid van zaken te verschaffen en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een of meerdere verklaringen te laten ondertekenen waarvan zij de inhoud niet kenden en/of
- meerdere malen (telkens) een of meerdere geldbedragen van de rekeningen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of [moeder slachtoffer 2] over te maken naar de rekening(en) van [bedrijf 1] en/of
- de auto van die [slachtoffer 2] zonder medeweten/toestemming van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] te verkopen en zich de opbrengst toe te eigenen en/of geen duidelijkheid te verschaffen over de opbrengst van de auto,
waardoor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiften en/of ter beschikking stelling van gegevens;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 10 oktober 2019 te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland opzettelijk een of meerdere geldbedragen en/of een auto en/of een of meerdere pinpassen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [moeder slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als financieel begeleider van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 10 oktober 2019, te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland een of meerdere geldbedragen (van in totaal maximaal €202.454,- euro), althans een of meer voorwerpen, toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [moeder slachtoffer 2], heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 december 2019 te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een of meerdere (investerings)documenten van het bedrijf [bedrijf 2], valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door briefpapier van het bedrijf [bedrijf 2] handmatig op te maken en/of door een of meerdere documenten op te maken waaruit een vrijwillige investering van €65.000,- euro in het bedrijf [bedrijf 2] blijkt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5.
hij op of omstreeks 18 december 2019 te Rotterdam, althans in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meerdere valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid een vrijwillige investering van €65.000,- van [slachtoffer 1] in het bedrijf [bedrijf 2] wordt vermeld op een investeringsdocument en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dat investeringsdocument heeft verstrekt en/of getoond aan (onder meer) [aangever] om aan te tonen dat het vermogen van [slachtoffer 1] vrijwillig is geïnvesteerd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 01 januari 2015 tot en met 10 oktober 2019 te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas,
althans in Nederlandmet het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en
/ofdoor listige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
het verlenen van een dienst,enhet ter beschikking stellen van gegevens,
het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,te weten het ter beschikking stellen van bankgegevens en
/ofpincodes en
/ofde afgifte van
een of meerderegeldbedragen, terwijl hij, verdachte, wist van de verstandelijke en visuele beperking van die [slachtoffer 1], door:
- zich voor te doen als
bewindvoerder van die [slachtoffer 1] en/of alsbonafide financieel begeleider van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] en
/of
- die [slachtoffer 1] voor te stellen haar vermogen te beleggen in het buitenland om huur- en/of zorgtoeslag te kunnen ontvangen en
/ofhiertoe een constructie op te zetten en
/of
-
een ofmeerdere malen samen met die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geldbedragen te pinnen, waarbij hij, verdachte, het op te nemen geldbedrag veranderde en/of zich (een deel van) het geldbedrag toe-eigende
(als vergoeding voor zijn diensten)en
/of
-
een ofmeerdere malen geld te pinnen met een of meerdere pinpassen van die [slachtoffer 1] zonder haar medeweten/toestemming en
/of
- het internetbankieren van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] over te nemen zonder hierbij openheid van zaken te verschaffen
en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een of meerdere verklaringen te laten ondertekenen waarvan zij de inhoud niet kenden en/of
- meerdere malen (telkens) een of meerdere geldbedragen van de rekeningen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of [moeder slachtoffer 2] over te maken naar de rekening(en) van [bedrijf 1] en/of
- de auto van die [slachtoffer 2] zonder medeweten/toestemming van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] te verkopen en zich de opbrengst toe te eigenen en/of geen duidelijkheid te verschaffen over de opbrengst van de auto,
waardoor die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiften en/of ter beschikking stelling van gegevens;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 01 januari 2015 tot en met 10 oktober 2019 te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas,
althans in Nederlandopzettelijk
een of meerderegeldbedragen en
/ofeen auto en
/ofeen
of meerderepinpas
sen,
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deletoebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [moeder slachtoffer 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welke goederen verdachte
uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als financieel begeleider van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], elk gevalanders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 01 januari 2015 tot en met 10 oktober 2019, te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland
een of meerderegeldbedragen
(van in totaal maximaal €202.454,- euro), althans een of meer voorwerpen,toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [moeder slachtoffer 2], heeft verworven en
/ofvoorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist
althans redelijkerwijs moest vermoedendat dat
/die voorwerp(en)geldonmiddellijk afkomstig was
/warenuit enig eigen misdrijf;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 01 januari 2015 tot en met 31 december 2019 te Capelle a/d IJssel en/of Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas,
althans in Nederland meermalen, althans eenmaal,een
of meerderegeschrift
endat
/diebestemd was
/warenom tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een
of meerdere(investerings)document
envan het bedrijf [bedrijf 2], valselijk heeft opgemaakt
en/of heeft vervalst door briefpapier van het bedrijf [bedrijf 2] handmatig op te maken en/ofdoor een
of meerderedocument
enop te maken waaruit een
vrijwilligeinvestering van €65.000,-
euroin het bedrijf [bedrijf 2] blijkt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken
of door anderen te doen gebruiken;
5.
hij op
of omstreeks18 december 2019 te Rotterdam,
althans in Nederlandopzettelijk gebruik heeft gemaakt van een
of meerderevals
e en/of vervalstegeschrift
end
atbestemd
warenwasom tot bewijs van enig feit te dienen, als ware
dezeditecht en onvervalst, bestaande die valsheid
of vervalsinghierin dat in strijd met de waarheid een
vrijwilligeinvestering van €65.000,- van [slachtoffer 1] in het bedrijf [bedrijf 2] wordt vermeld op een investeringsdocument en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dat investeringsdocument heeft verstrekt en
/ofgetoond aan (onder meer) [aangever] om aan te tonen dat het vermogen van [slachtoffer 1] vrijwillig is geïnvesteerd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking bewijsverweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van de onder 1 tenlastegelegde oplichting in hoger beroep geen verweer meer wenst te voeren. Ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten verduistering, dient de verdachte echter partieel te worden vrijgesproken van de verduistering van de geldbedragen, nu deze geldbedragen reeds onder de onder feit 1 tenlastegelegde oplichting vallen en daarmee door misdrijf zijn verkregen. Hiermee is verduistering van diezelfde geldbedragen uitgesloten.
Voorts is aangevoerd dat voor wat betreft de gelden afkomstig van [moeder slachtoffer 2] en het positieve saldo van de erfenis van [moeder slachtoffer 2] de verdachte zich die bedragen niet wederrechtelijk heeft toegeëigend. Ook heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 4, te weten valsheid in geschrifte, en 5, het gebruik maken van het vervalste document, dient te worden vrijgesproken, nu niet is gebleken dat er sprake is van vervalsing.
Het hof stelt de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] en haar moeder [slachtoffer 2] in 2014 leren kennen, nadat zij zich hadden gewend tot de Rechtswinkel Capelle aan den IJssel, waar de verdachte als vrijwilliger werkzaam was. Een groot deel van het vermogen van [slachtoffer 1] stond onder testamentair bewind van haar ooms in verband met de door haar ontvangen erfenis van € 165.000,- van haar vader. Nadat [slachtoffer 1] problemen ervoer in de relatie met haar ooms, wendde zij zich tot de rechtswinkel voor advies. [slachtoffer 1] heeft een verstandelijke en een fysieke beperking, in de vorm van een beperkt gezichtsvermogen. Zij functioneert op het niveau van een 10-12 jarige. Ook haar moeder, [slachtoffer 2], is een kwetsbaar persoon, door haar hoge leeftijd (geboren in 1948) en zeer broze gezondheid. De verdachte heeft [slachtoffer 1] geadviseerd de bewindvoering te wijzigen en hij heeft haar bij dit traject begeleid. Door toedoen van de verdachte werd een andere bewindvoerder benoemd, die na een korte kennismaking geen contact meer heeft gehad met [slachtoffer 1]. De verdachte heeft gefungeerd als contactpersoon. De verdachte heeft zich vervolgens opgeworpen als financieel adviseur voor [slachtoffer 1] en gaandeweg ook voor [slachtoffer 2]. In deze hoedanigheid kreeg de verdachte toegang tot de bankrekeningen van beiden.
[slachtoffer 1] heeft geen inzicht in de waarde van geld, kan niet zelfstandig bij de pinautomaat geld opnemen en kan niet internetbankieren. De verdachte hielp haar hiermee en zij had daarbij een groot vertrouwen in de verdachte.
Kort na de ontmoeting met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de verdachte het bedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) opgericht. In totaal heeft de verdachte een bedrag van
€ 65.490,- overgemaakt vanaf de ING-rekening van [slachtoffer 1] en € 11.165,- vanaf de ING-rekening van [slachtoffer 2] naar [bedrijf 1]. Verder is er vanaf de ING-rekening van [slachtoffer 1] voor € 19.210,- gepind en voor € 60.400,- contant opgenomen bij de bank. Vanaf de Rabobank-rekening van [slachtoffer 1] is voor € 5.140,- gepind.
De verdachte heeft verklaard dat hij een bedrag van
€ 65.000,- voor [slachtoffer 1] heeft geïnvesteerd in China en dat hij tevens geldbedragen ontving van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor zijn werkzaamheden. Over het betalen van deze vergoedingen voor zijn werkzaamheden waren geen afspraken gemaakt.
De tenlastelegging van feiten 1 en 2
Tijdens een ziekenhuisopname van [slachtoffer 2] verslechterde de gezondheid van haar moeder [moeder slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] heeft toen het aanbod van de verdachte om rekeningen te betalen aangenomen en hem de pinpas met pincode van de rekening van [moeder slachtoffer 2] gegeven. Toen [moeder slachtoffer 2] kort daarna, in februari 2017, overleed heeft de verdachte met goedkeuring van [slachtoffer 2] de uitvaart van [moeder slachtoffer 2] en de afhandeling van haar nalatenschap op zich genomen. De verdachte heeft de uitvaart verzorgd en er zorg voor gedragen dat de woning van [moeder slachtoffer 2] werd leeggehaald. Toen [slachtoffer 2] navraag deed naar het saldo van de erfenis, vertelde de verdachte haar dat hij dusdanig veel kosten had moeten maken dat er niets van het geld van [moeder slachtoffer 2] was overgebleven. Hoewel het afhandelen van de nalatenschap met goedkeuring heeft plaatsgevonden, heeft de verdachte zich het positieve saldo van de nalatenschap toegeëigend, te weten een geldbedrag van € 33.700,-. Ook heeft de verdachte een bedrag van € 8.800,- gepind van de rekening van [moeder slachtoffer 2], toen zij nog leefde. Deze geldbedragen zijn – gelet op de tenlastegelegde oplichting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dus
nietvan [moeder slachtoffer 2] – niet tenlastegelegd onder feit 1. Het hof is van oordeel dat deze geldbedragen door de verdachte zijn verduisterd.
Namens de verdachte is aangevoerd dat (een deel van) deze bedragen zijn aangewend voor de kosten verbonden aan activiteiten ter afwikkeling van de nalatenschap waaronder de kosten van de begrafenis en de vergoeding van de door hem in dat kader geleverde diensten. Het hof stelt vast dat blijkens een factuur gedateerd 24 februari 2017 kosten voor de uitvaart van [moeder slachtoffer 2] op 10 februari 2017 aan [bedrijf 1] in rekening zijn gebracht voor een bedrag van € 4.731,45. Voor het overige is in de administratie van (het bedrijf van) de verdachte geen andere rekening of afschrijving aangetroffen die in verband kan worden gebracht met [moeder slachtoffer 2] voor (het restant van) voornoemde bedragen. Evenmin zijn facturen of declaraties van de verdachte voor de beweerdelijk door hem geleverde diensten aangetroffen. Dat er een volmacht is van [slachtoffer 2], waarin zij de verdachte toestemming geeft om op treden als belangenbehartiger voor de afwikkeling van de opname in het verzorgingshuis van haar moeder,
maakt nog niet dat hij gerechtigd was voornoemde bedragen zich toe te eigenen.
Feiten 4 en 5
Ten aanzien van de valsheid in geschrifte en het gebruik maken van dit vervalste document is het hof van oordeel dat de stelling van de verdachte dat door de verdachte voor [slachtoffer 1] is geïnvesteerd in China, niet aannemelijk is geworden. Hierbij weegt het hof mee dat de naam van [slachtoffer 1] in het document waaruit haar investering zou moeten blijken, niet voorkomt. Ook zijn blanco briefpapier met briefhoofd en stempels van het desbetreffende Chinese bedrijf aangetroffen in de woning van de verdachte. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat het document op 6 december 2019 is opgemaakt op de computer van de verdachte, terwijl de investering reeds in 2015/2016 zou zijn gedaan. Pas op het moment dat de werkgever van [slachtoffer 1] blijft aandringen op bescheiden waaruit blijkt van de gestelde investering in China, wordt het document opgemaakt en overhandigd. De voorgaande feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - maken dat naar het oordeel van het hof sprake is van het valselijk opmaken van het document waaruit de investering van [slachtoffer 1] zou moeten blijken. Door dit document aan de werkgever van [slachtoffer 1] te overhandigen, heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het gebruik hiervan.
De verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het voegen van de financiële administratie van [moeder slachtoffer 2] in het dossier, ingeval het hof de verdediging niet zou volgen in het verweer over het ontbreken van de wederrechtelijke toe-eigening van de erfenis van mevrouw [moeder slachtoffer 2].
Op het verzoek is het noodzaakscriterium van toepassing. Het dossier bevat reeds een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 juni 2020, waarin is beschreven dat tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte verschillende mappen zijn aangetroffen, met daarin bescheiden op naam van [moeder slachtoffer 2]. Zo werd haar bankpas aangetroffen en een map met bankafschriften. Ook werd een kopie van afgifte van sieraden aangetroffen, evenals een donorregister, uitvaartpapieren en folders, documenten van de levensverzekering en een volmacht, getekend door [slachtoffer 2]. De vele bankafschriften zijn als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd, net als alle andere aangetroffen documenten. Gelet op dit uitgebreide proces-verbaal had van de verdediging verwacht mogen worden dat nader zou worden gespecifieerd welke aanvullende stukken van de financiële administratie ontbreken terwijl kennisneming daarvan noodzakelijk is. Nu de verdediging dit heeft nagelaten, acht het hof zich voldoende voorgelicht. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:

de voortgezette handeling van:

oplichting, meermalen gepleegd

en

verduistering, meermalen gepleegd

en

eenvoudig witwassen,

meermalen gepleegd.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

valsheid in geschrift.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Voortgezette handeling
De regeling van de bepalingen van samenloop, waaronder die betreffende de voortgezette handeling, geven uitdrukking aan de gedachte dat iemand niet twee keer mag worden bestraft voor wat in wezen één strafrechtelijk relevant verwijt oplevert. Het gaat daarbij met andere woorden om het voorkomen van - kort gezegd - onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing bij een gelijktijdige berechting van verschillende, mogelijk sterk samenhangende strafbare feiten.
Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezen verklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het 'wilsbesluit') zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
De geldbedragen die de verdachte heeft verworven en voorhanden had betroffen de buit van de door hem, in feiten 1 en 2 verweten, meermalen gepleegde oplichting en verduistering, welke buit door de verdachte onmiddellijk uit de door hem gepleegde gronddelicten werd ontvangen. Het hof is daarom van oordeel dat de elkaar in de tijd opvolgende oplichtings- en verduisteringsgedragingen enerzijds en de witwasgedragingen anderzijds (ook met betrekking tot het 'wilsbesluit') zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt (vgl: ECLI:NL:HR:2016:2842, r.o. 2.4.4. en ECLI:NL:PHR:2020:148 sub 42).
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van bijna vijf jaar misbruik gemaakt van het vertrouwen dat twee heel kwetsbare vrouwen in hem hadden gesteld. Hij heeft hen een bedrag van ongeveer € 200.000,- afhandig gemaakt door hen op te lichten en door hen geld en een auto afhandig te maken. De manier waarop de verdachte met [slachtoffer 1], en later ook haar moeder, ging pinnen waarbij hij vrijwel het hele bedrag in zijn eigen zak stak, is denigrerend en respectloos. Door geld van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [moeder slachtoffer 2] voorhanden te hebben heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan witwassen. Om te voorkomen dat zijn kwalijke handelen aan het licht zou komen heeft hij valse documenten opgemaakt en laten zien.
Blijkens de door de verdachte aan het hof overgelegde verklaring is hij kennelijk nog steeds van mening dat hij heeft gehandeld in het belang van de vrouwen; hij had alleen een betere administratie moeten bijhouden en geen geld naar China moeten overmaken. Van enig inzicht in het kwalijke van zijn handelen, laat staan berouw is dan ook geen sprake. Het hof constateert dat de verdachte zich alleen heeft laten leiden door zijn eigen financiële belangen terwijl zijn slachtoffers hierdoor ernstig zijn gedupeerd. Zij zijn financieel uitgekleed en de verdachte heeft geen enkele poging ondernomen om hen terug te betalen.
Gelet op de ernst van de feiten zoals hierboven uiteengezet kan niet worden volstaan met een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de raadsman heeft bepleit. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de gezondheid van de verdachte maakt dit niet anders en leidt niet op voorhand tot het oordeel dat de verdachte detentieongeschikt is te achten. Voorts zijn de door de raadsman benoemde mogelijke gevolgen van een gevangenisstraf voor de huisvesting en het inkomen van de verdachte niet zodanig uitzonderlijk dat om die reden van het opleggen ervan moet worden afgezien.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft kennis genomen van de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting (hierna: LOVS) voor fraudezaken. Met de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat deze oriëntatiepunten zijn geschreven voor fraude in algemene zin, waar ook andersoortige strafbare feiten onder vallen. In deze zaak is echter sprake van kwetsbare slachtoffers met beperkingen, die hun geldzaken gedurende een langere periode van bijna vijf jaar toevertrouwden aan de verdachte, die hier op grove wijze misbruik van heeft gemaakt. Het hof acht dan ook een hogere straf dan in de LOVS-richtlijnen is opgenomen, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), in eerste aanleg is overschreden.
De verdachte is op 16 juni 2020 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 28 december 2023 vonnis gewezen, zodat de redelijke termijn is overschreden met circa 18 maanden is overschreden. Het hof zal de overschrijding in eerste aanleg verdisconteren in de strafmaat in die zin dat in plaats van de door het hof in beginsel passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, een gevangenisstraf van na te melden duur zal worden opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 40.525,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 40.525,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade van de benadeelde partij van
€ 39.875,-, onder toekenning van wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 39.875,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 650,- overweegt het hof dat de benadeelde partij – mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - onvoldoende gesteld en onderbouwd heeft dat de gevolgen van het bewezenverklaarde dermate ingrijpend zijn (geweest) dat de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.
In uitzonderlijke gevallen kan in verband met de aard en de ernst van de normschending worden aanvaard dat de nadelige gevolgen zó voor de hand liggen dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing van psychisch letsel aan de hand van stukken. De bewezenverklaarde feiten zijn niet een zodanig uitzonderlijk geval.
Het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar vordering afdoende te onderbouwen zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Het hof zal daarom bepalen dat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 39.875,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 153.950,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 153.950,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade van de benadeelde partij, onder toekenning van wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 151.450,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 2.500,- overweegt het hof dat de benadeelde partij – mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - onvoldoende gesteld en onderbouwd heeft dat de gevolgen van het bewezenverklaarde dermate ingrijpend zijn (geweest) dat de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.
Uit het dossier is wel gebleken dat sprake is (geweest) van psychische problematiek bij [slachtoffer 1] maar gelet op de verklaringen die zij heeft afgelegd kan niet worden vastgesteld dat deze problematiek het rechtstreekse gevolg is van het handelen van de verdachte.
Het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar vordering afdoende te onderbouwen zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Het hof zal daarom bepalen dat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 151.450,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 56, 57, 225, 321, 326 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 39.875,00 (negenendertigduizend achthonderdvijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 39.875,00 (negenendertigduizend achthonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 234 (tweehonderdvierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 oktober 2019.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 151.450,00 (honderdeenenvijftigduizend vierhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 151.450,00 (honderdeenenvijftigduizend vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 360 (driehonderdzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 oktober 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, als voorzitter, en mr. L.C. van Walree en mr. R. van der Hoeven, leden, in bijzijn van de griffier mr. E.C. Sjardin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 mei 2025.