Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellante 1] ,
[appellant 2],
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 4 april 2023, waarmee [appellante 1] cs in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2021 en10 januari 2023;
- de memorie van grieven, tevens wijziging van eis, van [appellante 1] cs, met producties 3 tot en met 5;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] cs, met producties 1 tot en met [2] ;
- productie 8 die [geïntimeerde 1] cs ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- producties [1] , [2] en 8, die [appellante 1] cs ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.De overgelegde producties zijn ten onrechte niet (door)genummerd
4.Feitelijke achtergrond
“De afstand tot de erfgrenslijn als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.”
5.Procedure bij de rechtbank (voor zover in hoger beroep nog aan de orde)
6.Vorderingen en grieven in hoger beroep
Met
grief IIklaagt [appellante 1] cs over de te beperkte toewijzing van haar vordering betreffende de afvoerpijpen, namelijk alleen ten aanzien van afvoerpijp B. Zij heeft haar vordering op dit punt in hoger beroep aangepast en vordert thans [geïntimeerde 1] c.s. te verbieden tot het gebruik van de rookafvoerpijp C, totdat deze voldoet aan de richtlijn en het Bouwbesluit, zoals omschreven in het rapport NHK, althans voldoet aan de wettelijke eisen, waaronder het Besluit bouwwerken leefomgeving, zulks op straffe van een dwangsom.
Grief IIIgaat over de afwijzing van haar vordering tot verwijdering van de planken op de schutting boven haar perceel. De hierop betrekking hebbende vordering heeft zij in hoger beroep gewijzigd, en wel in een vordering tot verwijdering van de schutting in de achtertuin.
Met
grief IVklaagt [appellante 1] cs dat de kantonrechter ten onrechte geen dwangsom heeft verbonden aan de veroordeling tot verlaging van de schutting aan de voorkant. Zij stelt dat [geïntimeerde 1] cs de veroordeling slechts gedeeltelijk is nagekomen (namelijk op de relevante plekken slechts heeft verlaagd tot 120 cm in plaats van 100 cm). [appellante 1] cs vordert [geïntimeerde 1] te veroordelen om de schutting aan de voorzijde zodanig aan te passen dat deze maximaal één meter hoog is, behoudens de eerste 50 cm vanaf de woning die twee meter hoog mag zijn; dit alles op straffe van een dwangsom.
7.Beoordeling in hoger beroep
Omvang hoger beroep
niet het omgekeerdevoor beplanting hoger dan twee meter, waar de kantonrechter kennelijk vanuit gaat. De wet zegt hier niets over. Kortom, heesters hoger dan twee meter worden
niet bij wet verboden. Het hof heeft hiermee overigens niet gezegd dat heesters dicht bij de scheidsmuur onbeperkt in de hoogte mogen groeien. De grens hiervan ligt in beginsel bij de onrechtmatige hinder in de zin van de artikelen 5:37 en 6:162 BW. Daarom zal het hof onderzoeken of van dit laatste sprake is.
Ter oplossing van dit geschil vormt artikel 5:49 lid 1 BW de voor de hand liggende route. Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat op vordering van de ene buur de andere buureigenaar moet meewerken aan oprichting van een scheidsmuur van twee meter hoogte op de erfgrens; dit op gezamenlijke kosten. Het hof heeft hier ter zitting al op gewezen en hieraan toegevoegd dat het verstandig is om eerst
samenhet kadaster uit te nodigen voor vaststelling van de exacte erfgrens.
“verbiedt [geïntimeerde 1] cs tot het gebruik van de (hout/verbrandings)kachels via rookafvoer B totdat deze voldoet aan de richtlijn van het bouwbesluit, zoals omschreven in het rapport NHK, althans voldoet aan de wettelijke eisen.”Vast staat dat [geïntimeerde 1] cs afvoer B inmiddels heeft aangepast, echter volgens [appellante 1] cs niet voldoende. [appellante 1] cs stelt dat pijp B nog steeds niet voldoet aan de eisen. Partijen hebben hierover uitvoerig gediscussieerd in de stukken in hoger beroep en bij de mondelinge behandeling. Een regeling is echter niet bereikt. Aangezien de veroordeling omtrent afvoerpijp B inmiddels definitief is, kan het hof hier niet opnieuw over beslissen. De vraag of [geïntimeerde 1] cs de veroordeling is nagekomen, is verder een executiekwestie, die in deze procedure niet aan de orde is.
[geïntimeerde 1] c.s. te verbieden tot het gebruik van de rookafvoerpijp C, totdat deze voldoet aan de richtlijn en het Bouwbesluit, zoals omschreven in het rapport NHK, althans voldoet aan de wettelijke eisen, waaronder het Besluit bouwwerken leefomgeving, zulks op straffe van een dwangsom (…)”.
in conventievernietigen. Het hof zal de toegewezen vordering van [geïntimeerde 1] cs (omtrent de hoogte van de heesters bij de erfgrens) alsnog afwijzen. [geïntimeerde 1] cs dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten in eerste aanleg in conventie te dragen.
Het hof zal de vonnissen in reconventie bekrachtigen, ook ten aanzien van de compensatie van de kosten. In reconventie zijn partijen immers over en weer deels in het ongelijk gesteld ( [geïntimeerde 1] cs is veroordeeld tot aanpassing van afvoerpijp B, terwijl de overige vorderingen van [appellante 1] cs terecht zijn afgewezen).
8.Beslissing
- vernietigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2021 en 10 januari 2023,
- wijst alsnog af de (door de kantonrechter toegewezen) vordering van [geïntimeerde 1] cs en veroordeelt [geïntimeerde 1] cs in de kosten van het geding in eerste aanleg
- bekrachtigt de vonnissen voor het overige;
- wijst af de vorderingen van [appellante 1] cs in hoger beroep;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in hoger beroep draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
mr. B.R. ter Haar en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.