ECLI:NL:GHDHA:2025:92

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
200.325.607/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie over beplanting, schuttingen en rookgasafvoeren met betrekking tot onrechtmatige hinder

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burengeschil, zijn appellanten [appellante 1] en [appellant 2] in hoger beroep gekomen tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag. De geschilpunten betreffen met name de beplanting in de tuin van appellanten, de rookgasafvoeren op het dak van de geïntimeerden en de schutting tussen de percelen. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat appellanten een deel van de beplanting moesten verwijderen en dat de schutting aan de voorzijde moest worden verlaagd. Appellanten zijn het niet eens met deze beslissingen en hebben grieven ingediend. Het hof heeft de zaak behandeld en op 11 februari 2025 uitspraak gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de overgelegde producties niet correct waren genummerd, wat in strijd was met de procesreglementen. Het hof heeft de vordering van de geïntimeerden om de beplanting te snoeien afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze onrechtmatige hinder veroorzaakte. De vorderingen van appellanten om de rookgasafvoeren aan te passen zijn eveneens afgewezen, omdat de kantonrechter hierover al had beslist. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.325.607/01
Zaaknummer rechtbank : 9100890 RL EXP 21- 4905
Arrest van 11 februari 2025
in de zaak van

1.[appellante 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[appellant 2],
wonend in [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. S.P. Koerselman, kantoorhoudend in Zoetermeer,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. L. van der Knaap, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellante 1] cs (vrouwelijk enkelvoud)
respectievelijk [geïntimeerde 1] cs (mannelijk enkelvoud).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over een burengeschil. Geschilpunten zijn met name de beplanting in de tuin van een van beiden, de rookgasafvoeren op het dak van de ander en de schutting. Een minnelijke oplossing is niet gelukt. Daarom heeft het hof een aantal knopen doorgehakt.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 4 april 2023, waarmee [appellante 1] cs in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2021 en10 januari 2023;
  • de memorie van grieven, tevens wijziging van eis, van [appellante 1] cs, met producties 3 tot en met 5;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] cs, met producties 1 tot en met [2] ;
  • productie 8 die [geïntimeerde 1] cs ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
  • producties [1] , [2] en 8, die [appellante 1] cs ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 28 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.De overgelegde producties zijn ten onrechte niet (door)genummerd

3.1
Voordat het hof de zaak verder zal bespreken, hecht het hof eraan om partijen ook schriftelijk te wijzen op de procesreglementen, die voorschrijven dat producties van het begin tot het einde niet alleen moeten worden genummerd maar ook moeten worden doorgenummerd. [1] (In hoger beroep moet dus verder worden genummerd.) Partijen hebben zich hier niet aan gehouden. [2] [3] Het hof betreurt dit, omdat bestudering van het dossier hierdoor onnodig bewerkelijk is geworden. Het hof heeft deze kwestie overigens ook bij de mondelinge behandeling besproken. Partijen hebben te kennen gegeven dat zij hier in de toekomst op zullen letten.

4.Feitelijke achtergrond

4.1
Partijen zijn buren. [appellante 1] cs (nummer [1] ) woont in Delfgauw aan de [a-straat] [1] (kadastraal [… 1] ) en [geïntimeerde 1] cs (nummer [2] ) woont aan de [a-straat] [2] (kadastraal [… 2] ), een en ander zoals weergegeven in onderstaande kadastrale tekening. Het gaat om naast elkaar liggende tussenwoningen die partijen in eigendom hebben. De woningen, met voor- en achtertuin, zijn verschillend van hoogte en vorm. Het perceel van [geïntimeerde 1] cs is groter dan dat van [appellante 1] cs. [appellante 1] cs heeft in 2007 de woning opgehoogd met een tweede verdieping. [geïntimeerde 1] cs, die geen tweede verdieping heeft, heeft de woning in 2008 uitgebreid met een L-vormige aanbouw in de achtertuin.
4.2
De tuinen zijn zowel aan de voorkant als aan de achterkant van elkaar gescheiden door een schutting. De schutting aan de achterkant (de tuinkant) is ongeveer 20 jaar geleden door [geïntimeerde 1] cs geplaatst (naar zijn zeggen op eigen terrein) en is twee meter hoog. De voortuinen liggen op het zuiden, de achtertuinen op het noorden. Vanaf de straatzijde gezien, ligt de woning van [geïntimeerde 1] cs rechts van die van [appellante 1] cs. De zon draait ‘met de klok mee’, van oost naar west, zoals te zien is op onderstaande bezonningsstudie.
4.3
[geïntimeerde 1] cs heeft naast conventionele verwarming een houtkachel in zijn woonkamer. Deze houtkachel is in 2005 geplaatst. De conventionele verwarming heeft een afvoerpijp (hierna: afvoerpijp C) naar het platte dak van de eerste verdieping. De houtkachel heeft een afvoerpijp (hierna: afvoerpijp B), eveneens naar het platte dak van de eerste verdieping. [appellante 1] cs klaagt onder meer over overlast van de rook uit afvoeren B en C.
4.4
[appellante 1] cs heeft beplanting in zowel de voor- als achtertuin. Deze is op diverse plaatsen meer dan twee meter hoog. Artikel 4:11 lid 5 van de APV van [gemeente] (hierna: de APV) luidt:
“De afstand tot de erfgrenslijn als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.”

5.Procedure bij de rechtbank (voor zover in hoger beroep nog aan de orde)

5.1
[geïntimeerde 1] cs heeft [appellante 1] cs gedagvaard en (in conventie) diverse vorderingen ingesteld met als strekking dat [appellante 1] cs een groot deel van de beplanting in voor- en achtertuin moet verwijderen.
5.2
De kantonrechter heeft deze vordering slechts op een onderdeel toegewezen en wel in die zin dat [appellante 1] cs, uitvoerbaar bij voorraad, is veroordeeld om de beplanting in haar tuin binnen een afstand van 50 cm tot de erfgrens met [geïntimeerde 1] cs terug te snoeien tot een hoogte van maximaal twee meter. De kantonrechter heeft de overige vorderingen van [geïntimeerde 1] cs in het dictum van het eindvonnis afgewezen. De kantonrechter heeft in dit verband, kort samengevat, geoordeeld (i) dat geen bomen binnen de ‘verboden zone’ van 50 cm tot de erfafscheiding staan en dat de vorderingen van [geïntimeerde 1] cs in zoverre zullen worden afgewezen. De kantonrechter heeft verder alleen over de heesters geoordeeld en hiertoe (samengevat) als volgt overwogen: (ii) uit het feit dat de hoogte van de heesters in de tuin van [geïntimeerde 1] cs de wettelijk toegestane schuttinghoogte van twee meter overschrijdt, is in feite al sprake van een onrechtmatige daad omdat sprake is van een inbreuk op een wettelijke bepaling. Hoe dan ook heeft [geïntimeerde 1] cs minder lichtinval indien de heesters een hoogte hebben van meer dan twee meter. [geïntimeerde 1] cs moet de mogelijkheid hebben zijn tuin naar eigen wensen in te richten.
5.3
[appellante 1] cs heeft (in reconventie) op haar beurt ook een aantal vorderingen ingesteld. Zo heeft [appellante 1] cs gevorderd, kort samengevat, (a) dat [geïntimeerde 1] cs wordt verboden de houtkachel te gebruiken totdat afvoerpijp B voldoet aan de wettelijke eisen. Daarnaast heeft [appellante 1] cs gevorderd (b) om [geïntimeerde 1] cs te veroordelen tot het verwijderen van en verwijderd houden van de planken op de schutting tussen de achtertuinen (boven de tuin van [appellante 1] cs). Ook heeft [appellante 1] cs gevorderd (c) om [geïntimeerde 1] cs te veroordelen om de schutting in de voortuin gedeeltelijk te verlagen; dit alles op straffe van een dwangsom.
5.4
De kantonrechter heeft [geïntimeerde 1] cs, uitvoerbaar bij voorraad, het gebruik van de (hout/verbrandings)kachel in de woonkamer (via afvoer B) verboden totdat deze afvoer voldoet aan de richtlijn en het bouwbesluit, zoals omschreven in het (als productie 5 conclusie van antwoord overgelegde) rapport van NHK, althans voldoet aan de wettelijke eisen. De kantonrechter heeft [geïntimeerde 1] cs daarnaast veroordeeld om de schutting aan de voorzijde zodanig aan te passen dat deze maximaal één meter hoog is en uitsluitend de eerste 50 cm vanaf de muur twee meter hoog is. De kantonrechter heeft de overige vorderingen van [appellante 1] cs in het dictum van het eindvonnis afgewezen.
5.5
De kantonrechter heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.Vorderingen en grieven in hoger beroep

6.1
[appellante 1] cs is in hoger beroep gekomen omdat zij het op onderdelen niet eens is met het vonnis.
6.2
Grief Ibevat klachten over haar veroordeling tot terugsnoeien van de beplanting. [appellante 1] cs wil dat deze vordering alsnog wordt afgewezen.
Met
grief IIklaagt [appellante 1] cs over de te beperkte toewijzing van haar vordering betreffende de afvoerpijpen, namelijk alleen ten aanzien van afvoerpijp B. Zij heeft haar vordering op dit punt in hoger beroep aangepast en vordert thans [geïntimeerde 1] c.s. te verbieden tot het gebruik van de rookafvoerpijp C, totdat deze voldoet aan de richtlijn en het Bouwbesluit, zoals omschreven in het rapport NHK, althans voldoet aan de wettelijke eisen, waaronder het Besluit bouwwerken leefomgeving, zulks op straffe van een dwangsom.
Grief IIIgaat over de afwijzing van haar vordering tot verwijdering van de planken op de schutting boven haar perceel. De hierop betrekking hebbende vordering heeft zij in hoger beroep gewijzigd, en wel in een vordering tot verwijdering van de schutting in de achtertuin.
Met
grief IVklaagt [appellante 1] cs dat de kantonrechter ten onrechte geen dwangsom heeft verbonden aan de veroordeling tot verlaging van de schutting aan de voorkant. Zij stelt dat [geïntimeerde 1] cs de veroordeling slechts gedeeltelijk is nagekomen (namelijk op de relevante plekken slechts heeft verlaagd tot 120 cm in plaats van 100 cm). [appellante 1] cs vordert [geïntimeerde 1] te veroordelen om de schutting aan de voorzijde zodanig aan te passen dat deze maximaal één meter hoog is, behoudens de eerste 50 cm vanaf de woning die twee meter hoog mag zijn; dit alles op straffe van een dwangsom.
6.3
[geïntimeerde 1] cs acht de bestreden vonnissen juist en bestrijdt de grieven van [appellante 1] cs.

7.Beoordeling in hoger beroep

Omvang hoger beroep

7.1
[geïntimeerde 1] cs is het eens met de vonnissen en heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing in het dictum van een groot deel van zijn vorderingen. Deze afwijzingen zijn dus definitief. Hierover kan niet meer geklaagd worden in hoger beroep. Dit betekent dat het hof alleen de grieven I tot en met IV van [appellante 1] cs zal bespreken en de daarmee verband houdende in hoger beroep gewijzigde vorderingen. Het hof zal dus de afgewezen vorderingen van [geïntimeerde 1] cs niet meer bespreken.
Grief I
7.2
Volgens [appellante 1] cs in haar toelichting op grief I staan alle heesters in de achtertuin, die hoger zijn dan 2 meter, op een afstand van meer dan 50 cm van de erfgrens (dus buiten de ‘verboden zone’ van 50 cm). De conifeer die er stond is inmiddels afgezaagd. [appellante 1] cs klaagt over het andersluidende oordeel van de kantonrechter. Daarnaast betwist [appellante 1] cs dat sprake is van hinder, laat staan onrechtmatige hinder door (te hoge) heesters in voor- en achtertuin, met name gelet op de ligging van de tuin van [geïntimeerde 1] cs ten opzichte van de zon. In de wintermaanden (wanneer de zon lager is) hebben de loofbomen/planten geen bladeren, terwijl de meeste schaduw in de tuin van [geïntimeerde 1] cs wordt veroorzaakt door het eigen huis en de schutting van [geïntimeerde 1] cs. Volgens [appellante 1] cs bevat de door [geïntimeerde 1] cs (bij brief van 17 februari 2022 overgelegde, ongenummerde) bezonningsstudie van iTX tal van onjuistheden. Er is geen sprake van onrechtmatige hinder. Ook heeft de kantonrechter, aldus nog steeds [appellante 1] cs, ten onrechte geoordeeld dat de plaatselijke APV ten aanzien van heesters een hoogtebeperking kent van twee meter en dat er sprake is van een onrechtmatige daad, bestaande uit een inbreuk op een wettelijke bepaling.
7.3
[geïntimeerde 1] cs verweert zich (samengevat) als volgt. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de wet verbiedt dat heesters binnen 50 cm van de erfgrens hoger reiken dan de schutting van twee meter (artikel 4:11 lid 5 APV [gemeente] jo. artikel 5:42 lid 3 BW jo. art. 5:49 BW) en dat schending van deze regel al onrechtmatige hinder oplevert. Schaduwhinder is in dit verband bijzaak. [geïntimeerde 1] cs betwist daarnaast de stelling van [appellante 1] cs dat de heesters binnen een afstand van 50 cm tot de erfgrens zijn teruggesnoeid tot twee meter hoogte. Deze stelling wordt niet goed onderbouwd, aldus nog steeds [geïntimeerde 1] cs. De foto's waarnaar wordt verwezen in de memorie van grieven zijn onvoldoende scherp en laten eigenlijk niets zien. In feite betreft het hier dus een blote stelling van [appellante 1] cs.
7.4
Het hof oordeelt als volgt.
7.5
De meest vergaande stelling van [appellante 1] cs houdt in dat de wet helemaal geen hoogtebeperking kent van twee meter voor heesters binnen 50 cm van de erfgrens. Deze stelling is juist. Uitgangspunt is het onherroepelijke oordeel van de kantonrechter dat geen bomen in de ‘verboden zone’ (van 50 cm tot de erfgrens) staan. Het gaat dus thans alleen over heesters die op grond van de APV (artikel 4:11 lid 5) tot de erfgrens mogen staan. In de APV heeft het hof geen hoogtebeperking voor beplanting aangetroffen. Partijen hebben ook geen artikel in de APV genoemd waarin dit zou staan. Er is ter plaatse wél een wettelijke hoogtebeperking voor een schutting (de twee meter, die artikel 5:49 lid 1 BW noemt). Partijen zijn het daarover eens. Artikel 5:42 lid 3 BW bepaalt verder dat de nabuur zich niet kan verzetten tegen de aanwezigheid van beplanting die niet hoger reikt dan de scheidsmuur tussen twee erven – in dit geval twee meter –, maar niet méér dan dat. Dit artikel bepaalt dus
niet het omgekeerdevoor beplanting hoger dan twee meter, waar de kantonrechter kennelijk vanuit gaat. De wet zegt hier niets over. Kortom, heesters hoger dan twee meter worden
niet bij wet verboden. Het hof heeft hiermee overigens niet gezegd dat heesters dicht bij de scheidsmuur onbeperkt in de hoogte mogen groeien. De grens hiervan ligt in beginsel bij de onrechtmatige hinder in de zin van de artikelen 5:37 en 6:162 BW. Daarom zal het hof onderzoeken of van dit laatste sprake is.
7.6
Volgens [geïntimeerde 1] cs (in eerste aanleg) heeft hij last van schaduw en groenafval in zijn (achter)tuin. Gelet op het verweer van [appellante 1] cs heeft [geïntimeerde 1] cs deze stelling onvoldoende onderbouwd, zeker gelet op de ligging van de beide percelen ten opzichte van de zon (met het perceel van [appellante 1] cs ten westen van het perceel van [geïntimeerde 1] cs). Eventueel louter door heesters veroorzaakte schaduw – de aanwezige bebouwing veroorzaakt al de nodige schaduw – in de overigens ruime tuin van [geïntimeerde 1] cs kan hierdoor slechts van beperkte duur en omvang zijn, namelijk later op de dag. Bovendien noemt [geïntimeerde 1] cs zélf in hoger beroep schaduwwerking slechts bijzaak. Daarnaast is de door [geïntimeerde 1] cs overgelegde bezonningsstudie van iTX gemotiveerd weersproken door [appellante 1] cs zonder dat [geïntimeerde 1] cs hier nog op in is gegaan. De in eerste aanleg door [geïntimeerde 1] cs gestelde overlast van groenafval wordt in hoger beroep niet meer genoemd. Dit betekent dat het beroep van [geïntimeerde 1] cs (in eerste aanleg) op onrechtmatige hinder niet opgaat. Daarom komt het hof niet toe aan beoordeling van de stelling van [appellante 1] cs dat de heesters in de zone van 50 cm van de erfgrens inmiddels zijn teruggesnoeid tot maximaal twee meter.
7.7
Wat de voortuin betreft heeft [appellante 1] cs, in hoger beroep onweersproken, gesteld dat schaduw van de beplanting niet verder reikt dan het paadje naar de voordeur van [geïntimeerde 1] en ook dan slechts een beperkt deel van de dag. Ook dit kwalificeert naar het oordeel van het hof niet als onrechtmatige hinder. Voor het overige verwijst het hof naar het voorgaande.
7.8
Al met al is onvoldoende onderbouwd dat de heesters die zich binnen een afstand van 50 cm van de erfgrens bevinden onrechtmatige hinder veroorzaken voor [geïntimeerde 1] cs en/of in strijd met de wet zijn. Voor de goede orde wijst het hof er nog op dat buren, zeker in onze dichtbevolkte randstad, anders dan de kantonrechter overweegt, binnen zekere grenzen wel degelijk enige hinder moeten dulden. Grief I slaagt. De toegewezen vordering van [geïntimeerde 1] cs zal alsnog worden afgewezen.
Grief IV
7.9
Deze grief gaat over de schutting van [geïntimeerde 1] cs aan de voorkant. Het hof verwerpt de grief. Het hof ziet geen reden om [geïntimeerde 1] cs terzake opnieuw te veroordelen, thans met een dwangsom. Het hof wijst erop dat [geïntimeerde 1] cs de schutting aan de voorzijde inmiddels wel degelijk heeft verlaagd, rekenend vanaf zijn perceel tot een meter hoogte. In zoverre is hij de veroordeling in het eindvonnis nagekomen. Voor zover [appellante 1] cs heeft gesteld dat gemeten moet worden vanaf haar perceel (aan de andere kant van de schutting), dat ter plaatse 20 cm lager ligt, is dit een kwestie van uitleg van de veroordeling door de kantonrechter (een executiekwestie, die thans niet aan de orde is). Hoe dan ook heeft [appellante 1] cs geen rechtens relevant belang bij het alsnog opleggen van een dwangsom. Aan de veroordeling is in ieder geval grotendeels voldaan, terwijl [appellante 1] cs desgevraagd bij de mondelinge behandeling aan het hof niet kunnen uitleggen welke last zij heeft van het verschil in schuttinghoogte aan de voorkant van (slechts) 20 cm.
Grief III en gewijzigde eis
7.1
Deze grief gaat over de door [geïntimeerde 1] cs (20 jaar geleden gebouwde) schutting in de achtertuin. In hoger beroep is de in eerste aanleg spelende kwestie van de planken op de schutting niet meer aan de orde, zodat [appellante 1] cs geen belang heeft bij bespreking van deze grief (ook geen proceskostenbelang, aangezien het hof los hiervan tot compensatie van kosten zal veroordelen).
7.11
Wél is de in hoger beroep gewijzigde eis van [appellante 1] cs – een veroordeling van [geïntimeerde 1] cs tot verwijdering van de schutting – aan de orde. [appellante 1] cs stelt (en [geïntimeerde 1] cs erkent) dat deze schutting inmiddels aan de onderkant deels vermolmd is. Volgens [appellante 1] cs (met verwijzing naar een op haar verzoek verrichte kadastrale meting d.d. 23 maart 2021; prod 2 conclusie van antwoord) staat de schutting gedeeltelijk (voor een aantal centimeters) op haar perceel en hangt deze deels over haar perceel. Daarom vordert zij thans om [geïntimeerde 1] cs te veroordelen de schutting te verwijderen voor die delen waar deze op de grond van [appellante 1] c.s. staat dan wel overhangt. [geïntimeerde 1] cs bestrijdt de stellingen en stelt (met verwijzing naar een op zijn verzoek verrichte kadastrale meting d.d. 7 juli 2021; productie 2 conclusie van antwoord in reconventie) dat de schutting helemaal op zijn eigen perceel staat.
7.12
Het hof oordeelt als volgt. In 2021 hebben partijen eenzijdig het kadaster metingen laten verrichten. De uitkomst van beide metingen is niet eenduidig. Wél staat vast dat het slechts om marginale verschillen gaat. Het hof zal de vordering van [appellante 1] cs afwijzen omdat deze hoe dan ook te onbepaald is en bovendien onnodig vergaand (artikel 6:2 BW).
Ter oplossing van dit geschil vormt artikel 5:49 lid 1 BW de voor de hand liggende route. Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat op vordering van de ene buur de andere buureigenaar moet meewerken aan oprichting van een scheidsmuur van twee meter hoogte op de erfgrens; dit op gezamenlijke kosten. Het hof heeft hier ter zitting al op gewezen en hieraan toegevoegd dat het verstandig is om eerst
samenhet kadaster uit te nodigen voor vaststelling van de exacte erfgrens.
Grief II en gewijzigde eis
7.13
Deze grief betreft afvoerpijp C (ten behoeve van de CV-ketel) die uitkomt op het dak van de eerste verdieping van [geïntimeerde 1] cs, gelegen op 93 cm vanaf de hiernaast door [appellante 1] cs in 2007 opgetrokken tweede verdieping.
7.14
Voor de volledigheid zal het hof ook nog bespreken de pijpen A, B en D die in dit dossier aan de orde zijn geweest. De pijpen B, C en D zijn weergegeven op de (als productie 3 memorie van grieven overgelegde) foto’s hierna.
Pijpen A, B en D
7.15
Pijp A, die uitkomt op het dak van de uitbouw, betreft de afvoer van een gesloten gasverbrandingstoestel (in de uitbouw) en hoeft niet meer besproken te worden. Pijp D, een luchtaanvoerpijp, speelt evenmin een rol in deze zaak. Dit geldt ook voor afvoerpijp B van de houtkachel (op voormelde foto links). De kantonrechter heeft [geïntimeerde 1] cs immers (inmiddels onherroepelijk) veroordeeld om afvoerpijp B in orde te maken, en wel als volgt:
“verbiedt [geïntimeerde 1] cs tot het gebruik van de (hout/verbrandings)kachels via rookafvoer B totdat deze voldoet aan de richtlijn van het bouwbesluit, zoals omschreven in het rapport NHK, althans voldoet aan de wettelijke eisen.”Vast staat dat [geïntimeerde 1] cs afvoer B inmiddels heeft aangepast, echter volgens [appellante 1] cs niet voldoende. [appellante 1] cs stelt dat pijp B nog steeds niet voldoet aan de eisen. Partijen hebben hierover uitvoerig gediscussieerd in de stukken in hoger beroep en bij de mondelinge behandeling. Een regeling is echter niet bereikt. Aangezien de veroordeling omtrent afvoerpijp B inmiddels definitief is, kan het hof hier niet opnieuw over beslissen. De vraag of [geïntimeerde 1] cs de veroordeling is nagekomen, is verder een executiekwestie, die in deze procedure niet aan de orde is.
Afvoerpijp C
7.16
[appellante 1] cs klaagt met haar grief II erover dat de kantonrechter slechts heeft geoordeeld over afvoerpijp B en niet over afvoerpijp C. Daarom vordert zij alsnog om [geïntimeerde 1] cs te verbieden tot het gebruik van de rookafvoerpijp C totdat deze voldoet aan de richtlijn en het Bouwbesluit, zoals omschreven in het rapport NHK (van mei 2021) , althans voldoet aan de wettelijke eisen, waaronder het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), zulks op straffe van een dwangsom.
7.17
Het hof verwerpt deze grief. De vordering van [appellante 1] cs in eerste aanleg was op dit punt niet helder. De kantonrechter heeft terecht slechts beslist over afvoerpijp B.
7.18
Aangezien [appellante 1] cs nu, na eiswijziging, wel een duidelijke vordering ten aanzien van afvoer C heeft geformuleerd, zal het hof deze hierna beoordelen. [appellante 1] cs vordert: “
[geïntimeerde 1] c.s. te verbieden tot het gebruik van de rookafvoerpijp C, totdat deze voldoet aan de richtlijn en het Bouwbesluit, zoals omschreven in het rapport NHK, althans voldoet aan de wettelijke eisen, waaronder het Besluit bouwwerken leefomgeving, zulks op straffe van een dwangsom (…)”.
7.19
[geïntimeerde 1] cs betwist (onder meer met verwijzing naar het rapport van het Bureau voor Bouwpathologie van 2 juli 2024 [4] ) dat afvoer C niet aan de wettelijke eisen voldoet. Daarnaast betwist hij dat uit het rapport NHK blijkt dat afvoer C niet in orde is.
7.2
Het hof wijst er in de eerste plaats op dat het rapport NHK slechts gaat over afvoer A (de juiste afvoer voor het gesloten gasverbrandingstoestel in de uitbouw) en afvoer B (de verkeerde afvoer voor de houtkachel). In de tweede plaats wijst het hof erop dat de eisen voor de afvoer van houtkachels aanzienlijk zwaarder zijn dan de eisen voor afvoeren van gesloten gasverbrandingstoestellen (zoals afvoer C). Dit volgt onder meer uit het rapport van het Bureau voor Bouwpathologie van 2 juli 2024 en is ook te lezen in openbare bronnen (de regelgeving terzake, zoals het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
7.21
Dit heeft gevolgen voor de vordering van [appellante 1] cs, die is gebaseerd op het rapport NHK, met name op de eisen voor de afvoer van houtkachels (zoals ‘de eis van een meter-afstand tot het buurhuis’ en de ‘verdunningseis’). Deze eisen gelden niet in dezelfde mate voor de afvoer van een gesloten gasverbrandingstoestel, zoals afvoer C. Reeds hierom zal het hof de vordering afwijzen.
7.22
Hier komt nog het volgende bij. Volgens het door [geïntimeerde 1] cs overgelegde rapport van het Bureau voor Bouwpathologie (bladzijden 10 en 11) voldoet in dit concrete geval de plaatsing van de gerealiseerde uitmonding (C) voor wat betreft de bouwkundige situatie (de plaatsing): de uitmonding komt uit op het dak waardoor geen beperkingen gelden in de positionering ten opzichte van de erfgrens. Volgens de norm is in het uitmondingsgebied afvoer mogelijk zonder verdere maatregelen. (getoetst op basis van NEN 2757). Ook de verdunnings-factor van 0,0092 is kleiner dan de (volgens NEN 2757) maximaal toelaatbare verdunningsfactor 0,01 (voor gesloten gasverbrandingssystemen), aldus nog steeds het Bureau voor Bouwpathologie.
7.23
[appellante 1] cs heeft hier in feite slechts tegenover gesteld dat de afstand van afvoer C tot de buren te kort is, namelijk 93 cm in plaats van de wettelijke 100 cm afstand, terwijl de pijp niet hoog genoeg is. Zij verwijst daarmee kennelijk naar de ‘afstands-eis’ van 1 meter voor de afvoer van houtkachels (onder meer genoemd in het rapport van Strooming; productie E van [appellante 1] cs, bladzijde 4) en de plaatsings- en hoogte-eisen voor de afvoer van een houtkachel (genoemd in het memo van de kachelpijp-specialist; productie 6 bij de mondelinge behandeling).
7.24
Het komt er dus op neer dat enerzijds [geïntimeerde 1] cs zijn verweer onderbouwt met het rapport van het Bureau voor Bouwpathologie dat gemotiveerd inhoudt dat afvoerpijp C voldoet, terwijl [appellante 1] cs dit anderzijds bestrijdt met rapporten die in essentie over iets anders gaan, namelijk over de (aanzienlijk zwaardere) eisen voor de afvoer van houtkachels. Aldus heeft [appellante 1] cs haar vordering een ontoereikende basis gegeven.
7.25
Blijft over de stelling van [appellante 1] cs dat sprake is van onrechtmatige hinder door afvoer C. Het hof verwerpt deze stelling als onvoldoende onderbouwd. [appellante 1] cs klaagt immers met name over hinder (hoofdpijn) van (hout)rooklucht en roet in haar woning. Voor zover hiervan sprake is, is mogelijk afvoer B de boosdoener (geweest), maar hoe afvoer C deze klachten heeft kunnen veroorzaken is in het licht van de feiten en stellingen van partijen onvoldoende toegelicht.
7.26
Het voorgaande betekent dat het hof deze vordering als onvoldoende onderbouwd zal afwijzen.
Conclusie en proceskosten
7.27
De conclusie is dat grief I slaagt, dat de grieven II, III en IV falen en dat de vorderingen van [appellante 1] cs in hoger beroep zullen worden afgewezen.
7.28
Daarom zal het hof de bestreden vonnissen
in conventievernietigen. Het hof zal de toegewezen vordering van [geïntimeerde 1] cs (omtrent de hoogte van de heesters bij de erfgrens) alsnog afwijzen. [geïntimeerde 1] cs dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten in eerste aanleg in conventie te dragen.
Het hof zal de vonnissen in reconventie bekrachtigen, ook ten aanzien van de compensatie van de kosten. In reconventie zijn partijen immers over en weer deels in het ongelijk gesteld ( [geïntimeerde 1] cs is veroordeeld tot aanpassing van afvoerpijp B, terwijl de overige vorderingen van [appellante 1] cs terecht zijn afgewezen).
7.29
In hoger beroep slaagt grief I van [appellante 1] cs en falen de overige grieven. Ook de vorderingen van [appellante 1] cs in hoger beroep zullen worden afgewezen. Omdat partijen in hoger beroep over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten compenseren.

8.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2021 en 10 januari 2023,
  • wijst alsnog af de (door de kantonrechter toegewezen) vordering van [geïntimeerde 1] cs en veroordeelt [geïntimeerde 1] cs in de kosten van het geding in eerste aanleg
  • bekrachtigt de vonnissen voor het overige;
  • wijst af de vorderingen van [appellante 1] cs in hoger beroep;
  • bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in hoger beroep draagt;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.F. Tan - de Sonnaville, mr. H.J.M. Burg en
mr. B.R. ter Haar en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 2.8 lid 1, respectievelijk artikel 2.10 lid 1 van het landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken en de gerechtshoven.
4.Prod 8 van [geïntimeerde 1] cs in hoger beroep