ECLI:NL:GHDHA:2025:919

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
22-003565-22.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende ernstige geweldsmisdrijven tegen buurtgenoten

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2004, is beschuldigd van vier ernstige geweldsmisdrijven tegen jongere buurtgenoten. Het hof heeft de getuigenverklaringen als betrouwbaar beoordeeld en het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen geacht. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, en een deels voorwaardelijke werkstraf met een contactverbod als bijzondere voorwaarde. De zaak is ontstaan uit een reeks geweldsincidenten die plaatsvonden in Leiden, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen verschillende slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en heeft aangegeven zijn opleiding bijna te hebben afgerond. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003565-22
Parketnummer: 09-169896-21
Datum uitspraak: 8 mei 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 december 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 83 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bijzondere voorwaarden, en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Tot slot is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Leiden openlijk, te weten de [straat 1], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door:
- die [slachtoffer 1] in te sluiten/beletten weg te gaan en/of
- die [slachtoffer 1] met kracht tegen de schenen te schoppen, als gevolg waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen en/of
- die [slachtoffer 1] (terwijl deze op de grond lag) tegen de rug, schenen en het hoofd te trappen en/of
- dreigend te roepen: “sla al zijn tanden eruit” en/of terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten hoofdpijn, pijn aan de benen en blauwe plekken op het lichaam, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij in de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 maart 2021 te Leiden openlijk, te weten op het voetbalveldje bij de [straat 2], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door:
- die [slachtoffer 2] deigend te zeggen: "bij elke goal krijg je een klap" en/of
- die [slachtoffer 2] met kracht vuiststoten/uppercuts tegen het lichaam te geven en/of
- die [slachtoffer 2] klappen en/of vuistslagen tegen de armen en/of de lever/de romp en/of het lichaam te geven en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de benen te schoppen en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "als je nu weg gaat dan gaan we achter je aan" terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten pijn en blauwe plekken op de armen en/of het lichaam, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op 31 maart 2021 te Leiden openlijk, te weten op de [straat 2], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3]door:
- dreigend tegen die [slachtoffer 3] te zeggen: "als je de bal schopt breek ik je neus" en/of
- die [slachtoffer 3] onverhoeds onderuit te trekken en/of schoppen en/of
- terwijl die [slachtoffer 3] op de grond ligt deze met kracht tegen het gezicht en/of hoofd en/of benen en/of het lichaam te schoppen/trappen, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een distale radiusfractuur/breuk van het spaakbeen van de linkerpols en/of zwellingen van de linkerarm en/of (scheefstand/zwelling van de neus passend bij) neusfractuur en/of hematomen, voor die [slachtoffer 3]ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2021 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer 3] onverhoeds onderuit heef getrokken/geschopt;
- ( terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag) met kracht tegen het gezicht/hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 31 maart 2021 te Leiden openlijk, te weten op de [straat 2], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] door:
- dreigend tegen die [slachtoffer 3] te zeggen: "als je de bal schopt breek ik je neus" en/of
- die [slachtoffer 3] onverhoeds onderuit te trekken en/of schoppen en/of
- terwijl die [slachtoffer 3] op de grond ligt deze met kracht tegen het gezicht en/of hoofd
en/of benen en/of het lichaam te schoppen/trappen, terwijl dit door hem gepleegde geweld
lichamelijk letsel, te weten een distale radiusfractuur/breuk van het spaakbeen van de
linkerpols en/of zwellingen van de linkerarm en/of (scheefstand/zwelling van de neus passend bij) neusfractuur en/of hematomen, voor die [slachtoffer 3]ten gevolge heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 23 april 2021 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer 4] onder dreiging van geweld naar een afgelegen plek heeft meegevoerd en/of
- die [slachtoffer 4] heeft vastgehouden zodat deze niet weg kon komen en/of
- die [slachtoffer 4] meerdere vuistslagen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gegeven en/of meerdere schoppen tegen het lichaam heeft gegeven en/of
- die [slachtoffer 4] onverwachts van een hoogte van één meter in het water heeft gegooid, terwijl die [slachtoffer 4] kort daarvoor buiten bewustzijn is geweest en/of
- een trap richting het hoofd van [slachtoffer 4] te geven, terwijl die [slachtoffer 4] in het water lag en op de kade probeerde te klimmen en/of (zodoende) te verhinderen dat die [slachtoffer 4] uit het water en op de kade kon klimmen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2021 te Leiden openlijk, te weten de [straat 3] ter hoogte van de [locatie 1], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 4] door:
- die [slachtoffer 4] onder dreiging van geweld naar een afgelegen plek mee te voeren en/of
- die [slachtoffer 4] meerdere vuistslagen tegen het hoofd en/of het lichaam te geven en/of
meerdere schoppen tegen het lichaam te geven en/of
- die [slachtoffer 4] onverwachts van een hoogte van één meter in het water te gooien, terwijl die
[slachtoffer 4] kort daarvoor buiten bewustzijn was geweest en/of
- een trap richting het hoofd van [slachtoffer 4] te geven, terwijl die [slachtoffer 4] in het water lag en op de kade probeerde te klimmen en/of (zodoende) te verhinderen dat die [slachtoffer 4] op de kade kon klimmen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te
weten hematomen op het hoofd en/of zwellingen van de wang en oor en/of drukpijn op de ribben en borstkas, voor [slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis
waarvan beroep - met uitzondering van de in eerste aanleg
aan de deels voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie
verbonden bijzondere voorwaarden ten aanzien van het
contact- en locatieverbod — zal worden bevestigd.
De advocaat—generaal heeft — in zoverre opnieuw
rechtdoende - gevorderd dat aan het voorwaardelijke
gedeelte van de jeugddetentie een contactverbod met de
aangevers [slachtoffer 4], [slachtoffer 3]en [slachtoffer 1],
alsmede een locatieverbod (zoals aangegeven op het door
haar ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde
kaartje) zullen worden verbonden, en dat de bijzondere
voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks31 december 2020 te Leiden openlijk, te weten
aande [straat 1],
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een persoon, te weten[slachtoffer 1] door:
- die [slachtoffer 1] in te sluiten/beletten weg te gaan en/of
- die [slachtoffer 1] met kracht tegen de schenen te schoppen, als gevolg waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen en
/of
- die [slachtoffer 1] (terwijl deze op de grond lag) tegen de rug, schenen en het hoofd te trappen en
/of
- dreigend te roepen: “sla al zijn tanden eruit”
en/ofterwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten hoofdpijn, pijn aan de benen en blauwe plekken op het lichaam, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij in de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 maart 2021 te Leiden openlijk, te weten op het voetbalveldje bij de [straat 2],
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een persoon, te weten[slachtoffer 2] door:
- die [slachtoffer 2] d
reigend te zeggen: "bij elke goal krijg je een klap" en
/of
- die [slachtoffer 2] met kracht
vuiststoten/uppercuts tegen het lichaam te geven en
/of
- die [slachtoffer 2] klappen en
/ofvuistslagen tegen de armen en
/ofde lever
/ende romp en
/ofhet lichaam te geven en
/of
- die [slachtoffer 2] tegen de benen te schoppen en
/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "als je nu weg gaat dan gaan we achter je aan"
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten pijn en blauwe plekken op de armen en/of het lichaam, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op 31 maart 2021 te Leiden openlijk, te weten op de [straat 2]
, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een persoon, te weten[slachtoffer 3]door:
- dreigend tegen die [slachtoffer 3] te zeggen: "als je de bal schopt breek ik je neus" en
/of
- die [slachtoffer 3] onverhoeds onderuit te trekken en
/ofteschoppen en
/of
- terwijl die [slachtoffer 3] op de grond ligt deze met kracht tegen het gezicht en
/ofhoofd en
/ofbenen en
/ofhet lichaam te schoppen/trappen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een distale radiusfractuur/breuk van het spaakbeen van de linkerpols en/of zwellingen van de linkerarm en/of (scheefstand/zwelling van de neus passend bij) neusfractuur en/of hematomen, voor die [slachtoffer 3]ten gevolge heeft gehad;
4.
hij op
of omstreeks23 april 2021 te Leiden tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer 4] onder dreiging van geweld naar een afgelegen plek heeft meegevoerd en
/of
- die [slachtoffer 4] heeft vastgehouden zodat deze niet weg kon komen en
/of
- die [slachtoffer 4] meerdere vuistslagen tegen het hoofd en
/ofhet lichaam heeft gegeven en
/ofmeerdere schoppen tegen het lichaam heeft gegeven en
/of
- die [slachtoffer 4] onverwachts van een hoogte van één meter in het water heeft gegooid, terwijl die [slachtoffer 4] kort daarvoor buiten bewustzijn is geweest en
/of
- een trap richting het hoofd van [slachtoffer 4]
teheeft gegeven, terwijl die [slachtoffer 4] in het water lag en op de kade probeerde te klimmen
en/ofom(zodoende) te verhinderen dat die [slachtoffer 4] uit het water en op de kade kon klimmen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Feit 2 - betrouwbaarheid verklaringen broers [slachtoffer 2]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe – kort samengevat - aangevoerd dat de verklaringen van de broers [slachtoffer 2] en [broer slachtoffer 2] niet betrouwbaar zijn waardoor deze niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Bij de politie hebben de beide broers [slachtoffer 2] en [broer slachtoffer 2] op meerdere momenten verklaringen afgelegd over incidenten die zij als getuige en/of slachtoffer hebben waargenomen en/of ervaren. Deze verklaringen zijn op onderdelen ook voor de verdachte belastend.
Bij de rechter-commissaris en ook later bij de raadsheer-commissaris zijn zij – deels - op deze verklaringen terug gekomen en hebben beide broers – samengevat - verklaard dat, toen zij hun verklaringen bij de politie aflegden, de moeder van [slachtoffer 4] merendeels heeft gesproken namens hen dan wel invloed op de inhoud van de afgelegde verklaringen heeft uitgeoefend. Zij zou de broers ook tegen hun zin hebben meegenomen naar het politiebureau om een verklaring af te leggen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De stelling van de verdediging dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [broer slachtoffer 2] bij de politie onder druk van de moeder van [slachtoffer 4] zijn afgelegd, vindt geen steun in het dossier. Zo blijkt uit het politiedossier niet dat zij bij het afleggen van de verklaringen van de broers bij de politie aanwezig was. De verbalisant die de verklaringen van de broers destijds heeft afgenomen, heeft in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2023 verklaard dat hij het over het algemeen in een proces-verbaal vermeldt wanneer er iemand bij een verhoor aanwezig is. Ten aanzien van het eerste verhoor van [slachtoffer 2] verklaart de verbalisant dat [moeder slachtoffer 4] in zijn herinnering niet bij het verhoor aanwezig was, maar dat hij daar niet 100% zeker van is. Verbalisant is er wel zeker van dat bij het tweede en derde verhoor van [slachtoffer 2] niemand anders aanwezig was. Bovendien geeft de verbalisant aan dat indien er wél een persoon aanwezig is bij het verhoor, deze persoon wordt verwijderd op het moment dat hij of zij zich bemoeit met de verklaring die de getuige op dat moment aflegt. De verbalisant verklaart dat [slachtoffer 2] de verklaringen die de verbalisant van hem op papier heeft gezet, zelf bij de verbalisant heeft afgelegd. Dit geldt ook ten aanzien van de verklaring van [broer slachtoffer 2]. De verbalisant voegt hieraan nog expliciet toe dat niemand het verhaal van [broer slachtoffer 2] heeft gedicteerd of belangrijke interrupties heeft toegevoegd.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de broers [slachtoffer 2] en [broer slachtoffer 2] zoals afgelegd bij de politie. Deze verklaringen komen voorts op belangrijke punten onderling overeen. Het hof zal deze verklaringen dan ook tot het bewijs bezigen en gaat voorbij aan de verklaring van [slachtoffer 2] en [broer slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris dat de inhoud van die verklaringen niet klopt. Daarbij valt overigens ook op dat noch [slachtoffer 2] noch [broer slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris verklaren dat er helemaal niets is gebeurd. Zo spreekt [slachtoffer 2] in zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris over “akkefietjes” die zijn gebeurd, waarover hij verder niet wilde verklaren, en [broer slachtoffer 2] herhaalt bij de raadsheer-commissaris zelfs dat “[slachtoffer 2] (…) gewoon (
werd) geslagen” en dat “[slachtoffer 3] toen zijn neus gebroken had door de jongens”.
Verder acht het hof, net als de rechtbank, de bedreigende opmerkingen wettig en overtuigend bewezen nu door het uiten van deze bewoordingen een significante bijdrage is geleverd aan de openlijke geweldpleging. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen ook af dat zowel de verdachte – gelet op zijn rol - als de medeverdachten elk een voldoende significante of wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Feit 4
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof stelt op grond van het dossier het navolgende vast.
[slachtoffer 4] heeft bij de politie op 23 april 2021 en 11 mei 2021 – kort gezegd – het volgende verklaard. Op vrijdag 23 april 2021 was [slachtoffer 4] aan het voetballen op een veldje aan de [straat 4] te Leiden. Op een gegeven moment kwam een groepje Marokkaanse jongens naar hem toe lopen. [slachtoffer 4] herkende de verdachte samen met – onder meer – [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [slachtoffer 4] moest met hen meelopen en ze trokken aan hem. De medeverdachte [medeverdachte 1] trok de hele weg aan de capuchon van [slachtoffer 4]. Hij werd meegetrokken tot bij het water.
Achter het hek onder de [locatie 1] werd [slachtoffer 4] door twee jongens, te weten [medeverdachte 2] en de verdachte, op zijn hoofd geslagen terwijl hij werd vastgehouden door [medeverdachte 1] die ervoor zorgde dat hij niet weg kon lopen. [slachtoffer 4] viel op de grond en was even bewusteloos. Vervolgens is [slachtoffer 4] in het water gegooid. Toen [slachtoffer 4] uit het water wilde komen, probeerde [medeverdachte 2] hem weer een trap te geven. [slachtoffer 4] werd bedreigd door de jongens en kreeg opnieuw klappen op zijn hoofd.
Deze door [slachtoffer 4] afgelegde verklaringen vinden naar het oordeel van het hof op diverse onderdelen steun in de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De omstandigheid dat [slachtoffer 4] in eerste instantie heeft verklaard door een dronken man te zijn mishandeld, is verklaarbaar in het licht van de angst voor represailles door de groep waarvan de verdachte en de medeverdachten deel van uitmaakten. Dit doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen.
Zo wordt de verklaring van de aangever ondersteund door de bij de politie afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 2] die het hof - zoals reeds in het voorgaande overwogen – betrouwbaar acht.
[slachtoffer 2] heeft op 20 mei 2021 bij de politie verklaard dat hij op 23 april 2021 met [slachtoffer 4] had afgesproken bij het kunstgras op de [straat 2]. Hij hoorde dat tegen [slachtoffer 4] gezegd werd: “Kom met ons mee” en zag dat een aantal jongens, waaronder de verdachte, met [slachtoffer 4] weg liep richting het kanaal. Ongeveer 15 minuten later zag hij een aantal jongens – zonder [slachtoffer 4] en medeverdachte [medeverdachte 1] - weer terug lopen. [slachtoffer 4] heeft [slachtoffer 2] telefonisch laten weten dat hij bij het [locatie 2] in Leiden was. Aldaar aangekomen, zag [slachtoffer 2] dat de medeverdachte [medeverdachte 1] bij [slachtoffer 4] was. Hij zag dat [slachtoffer 4] helemaal nat was en een kapot gezicht had.
Dat [slachtoffer 4] letsel had, blijkt ook uit de medische verklaring van de huisarts van [slachtoffer 4], waarin melding wordt gemaakt van twee hematomen achter beide oren en zwelling rondom linkeroog en linkerwang.
Op de camerabeelden van die dag van de [straat 2] is bovendien te zien dat een groep jongens langs loopt, waarbij [slachtoffer 4] voorop loopt, bij de capuchon vastgehouden door één van de jongens die naast hem loopt. Later is te zien dat een aantal van deze jongens weer terug komt lopen, maar zonder [slachtoffer 4] en de jongen die hem bij de capuchon vasthield.
De verdachte heeft door samen met de medeverdachten meerdere malen met kracht te slaan en te schoppen tegen/ naar het hoofd – één van de meest kwetsbare delen van het lichaam - van [slachtoffer 4], bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het handelen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kon hebben. Het hof is van oordeel dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het feit dat [slachtoffer 4] buiten bewustzijn is geraakt, kan worden afgeleid dat met behoorlijke kracht is geslagen.
Bovendien is [slachtoffer 4] na deze geweldshandelingen door de verdachte en zijn mededaders in het (koude) water gegooid en is getracht hem een trap tegen het hoofd te geven, terwijl hij uit het water probeerde te klimmen.
Door in nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van het hof de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ook bewust aanvaard, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 4].
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het onder 2 en 3 primair bewezenverklaarde levert op:

telkens:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van enkele maanden samen met anderen (in wisselende samenstellingen) schuldig gemaakt aan vier ernstige geweldsmisdrijven tegen jongere buurtgenoten. De groep waartoe de verdachte behoorde, waande zich blijkens het dossier heer en meester in hun eigen woonwijk. Het numerieke overwicht van de groep en het veelal plotselinge karakter van de geweldsuitbarstingen maakten dat de jongere slachtoffers nauwelijks weerstand konden of durfden te bieden, en het geweld in de wijk gedurende langere tijd heeft voortbestaan. Dit volkomen zinloze geweld heeft geleid tot grote gevoelens van onveiligheid en onrust in de wijk en meer in het algemeen in de samenleving.
Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dit wordt ook bevestigd door de toelichting op de immateriële schadevergoeding die [slachtoffer 3] heeft gevorderd, en namens [slachtoffer 4] is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij als gevolg van de geweldsincidenten is verhuisd en nog steeds de psychische gevolgen ervaart.
Dit zijn ernstige feiten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 10 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de volgende rapportages:
  • een afsluitrapportage van Jeugdbescherming west van 13 januari 2025;
  • een evaluatie plan van aanpak van Jeugdbescherming west van 21 oktober 2024;
  • de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de jeugdreclasseerder [jeugdreclasseerder].
Uit bovenstaande rapportages en hetgeen de deskundige ter terechtzitting heeft verklaard, blijkt dat er veel beschermende factoren zijn in het leven van de verdachte, maar dat er ook zorgen bestaan, die met name gelegen zijn in de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij hetgeen in de wijk is gebeurd. De verdachte zou momenteel echter niet meer in beeld zijn bij de wijkagent.
De verdachte heeft geruime tijd in een toezichtkader gelopen. De jeugdreclasseerder ziet thans geen meerwaarde meer in verdere begeleiding/ behandeling van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep omtrent zijn persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht dat hij zijn opleiding Social Work bijna heeft afgerond en dat hij als ZZP’er werkt onder meer als verkeersregelaar.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straffen, in beginsel een passende en geboden reactie vormen.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden.
De termijn in hoger beroep is immers aangevangen op
14 december 2022 toen het hoger beroep namens de verdachte werd ingesteld. Omdat het hof uitspraak doet op 8 mei 2025 is de termijn in hoger beroep met ruim 12 maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin dat het hof, naast een jeugddetentie gelijk aan de duur het reeds ondergane voorarrest, geen voorwaardelijke jeugddetentie meer zal opleggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan de duur het reeds ondergane voorarrest, in combinatie met een deels voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van hierna vermelde duur, een passende en geboden reactie vormen. Het hof zal daaraan de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met de aangevers verbinden. Namens [slachtoffer 4] is ook verzocht om een locatieverbod. Het hof ziet, gelet op de ouderdom van de zaak en de grote beperking in bewegingsvrijheid die een dergelijk verbod met zich brengt, geen aanleiding om dit op te leggen. Daarbij weegt het hof ook mee dat het op te leggen contactverbod in zekere zin ook al met zich brengt dat de verdachte uit de directe omgeving van [slachtoffer 4] moet blijven.
Het hof ziet ook geen aanleiding om de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat onvoldoende is onderbouwd dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 4.124,17, bestaande uit een bedrag van € 124,17 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is ter zake de materiële schade door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist. Wel dient het bedrag ter zake de immateriële schade fors gematigd te worden, aldus de verdediging.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen en naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 4.124,17 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 primair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 4]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 4.314,05, bestaande uit een bedrag van € 814,05 aan materiële schade en een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Daartoe is aangevoerd dat geen bonnen of aankoopbewijzen zijn overgelegd van de kleding en schoenen, maar alleen algemene afbeeldingen die van internet zijn gehaald. Bovendien blijkt dat in de jas alleen een scheur zat, die eenvoudig gerepareerd had kunnen worden voor een bedrag van €20,-.
Gelet op het bovenstaande is nader onderzoek nodig, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij zou om die reden niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in dit gedeelte van de vordering. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade dient het bedrag fors gematigd te worden, aldus de verdediging.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij de vordering voldoende onderbouwd. Bovendien heeft de benadeelde partij bij de gevorderde bedragen ter zake kleding en schoeisel reeds rekening gehouden met afschrijving. De benadeelde partij heeft dan ook voldoende aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 4 primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen en naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 4.314,05 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
17 (zeventien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
50 (vijftig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen - direct of indirect - met [slachtoffer 4] ([geboortedatum slachtoffer 4] 2007),
[slachtoffer 3]([geboortedatum slachtoffer 3] 2006), [slachtoffer 1] ([geboortedatum slachtoffer 1] 2006).
Het toezicht op voormelde bijzondere voorwaarde zal uitgeoefend worden door de
politie.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3]ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.124,17 (vierduizend honderdvierentwintig euro en zeventien cent) bestaande uit € 124,17 (honderdvierentwintig euro en zeventien cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
hoofdelijkeverplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 3], ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.124,17 (vierduizend honderdvierentwintig euro en zeventien cent) bestaande uit € 124,17 (honderdvierentwintig euro en zeventien cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 maart 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.314,05 (vierduizend driehonderdveertien euro en vijf cent) bestaande uit € 814,05 (achthonderdveertien euro en vijf cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
hoofdelijkeverplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.314,05 (vierduizend driehonderdveertien euro en vijf cent) bestaande uit € 814,05 (achthonderdveertien euro en vijf cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 april 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong, als voorzitter, en mr. L.A. Pit en mr. J.A.M. Jansen, leden, in bijzijn van de griffier mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 mei 2025.
Mr. J.A.M. Jansen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.