ECLI:NL:GHDHA:2025:91

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
200.335.756/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiel kort geding inzake inzage in strafdossier en gesloten stelsel van rechtsmiddelen

In deze zaak heeft [appellant] in kort geding de Staat der Nederlanden gedagvaard, met het verzoek om inzage in bepaalde stukken uit het strafdossier die niet aan hem zijn verstrekt. De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag heeft op 1 november 2023 geoordeeld dat [appellant] zijn verzoek om inzage in de ontbrekende stukken niet kan indienen bij de civiele rechter, omdat de strafrechter de bevoegdheid heeft om te beslissen over de samenstelling van het strafdossier en de rechten van de verdediging. Het hof bevestigt deze uitspraak in zijn arrest van 28 januari 2025, waarin het stelt dat de civiele rechter niet kan ingrijpen in het lopende strafproces. Het hof oordeelt dat de rechtsgang bij de strafrechter voldoende rechtsbescherming biedt en dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De kosten van de procedure worden aan [appellant] opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.335.756/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/654726 / KG ZA 23/849
Arrest in kort geding van 28 januari 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Kara, kantoorhoudend in Maastricht,
tegen
Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Openbaar Ministerie),
zetelend in Den Haag,
verweerder,
advocaat: mr. A.Th.M. ten Broeke, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en de Staat.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] vordert in dit kort geding inzage in (de niet geselecteerde) stukken uit het dossier van de politie, uit welk dossier het openbaar ministerie stukken voor zijn strafzaak heeft geselecteerd.
1.2
De voorzieningenrechter in de rechtbank oordeelde dat [appellant] bij de strafrechter (wederom) om toevoeging of inzage van de stukken kan vragen en dat het aan die rechter is om te beslissen of die inzage kan worden toegestaan; de civiele rechter in kort geding kan daar niet op vooruit lopen. Het hof oordeelt in dit arrest hetzelfde.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 28 november 2023 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 1 november 2023;
  • de memorie van grieven van [appellant] ;
  • de memorie van antwoord van de Staat;
  • de productie (e-mailcorrespondentie met verkeerstoren strafrecht Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch) die [appellant] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 9 december 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] is een van de verdachten in een strafrechtelijke procedure. Hij wordt in die procedure bijgestaan door een advocaat.
3.2
Op 1 november 2016, tijdens de behandeling ter zitting van de strafzaak bij de rechtbank Limburg, heeft de advocaat van [appellant] aangevoerd dat bepaalde relevante stukken aanvankelijk niet aan het procesdossier waren toegevoegd en opgemerkt dat hij niet weet of er meer stukken zijn die ontlastend zijn, terwijl hij dat wel wil weten. Hij heeft toegang verzocht tot alle ontbrekende stukken.
3.3
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat de verzochte stukken, waarvan de parketsecretaris een overzicht heeft gemaakt, niet relevant zijn voor de strafzaak en daartoe onder meer betoogd:

In de zaken die tenlastegelegd zijn aan de verdachte is telkens gebruik gemaakt van dezelfde modus operandi en was de leverancier telkens een van de verdachten.De parketsecretaris heeft een overzicht gemaakt van de stukken die niet door de zaaksofficier van justitie aan het procesdossier zijn toegevoegd. Hieronder vallen:
- Mutaties omtrent de verdenking van vals geld (hiervan blijkt geen sprake te zijn geweest);
- Interne overdracht van de stukken voor het starten van een strafrechtelijk financieel onderzoek (een dergelijk onderzoek is niet gestart gelet op de civiele zaak die PostNL is gestart);
- BOB-stukken (eveneens aanwezig in BOB-dossier);
- Verdenking van derden (niet meer aangemerkt als verdachten);
- Digitale stukken.
Deze stukken zijn niet relevant voor de strafzaak. (…)
3.4
Tijdens de zitting van 1 november 2016 heeft de rechtbank het verzoek tot het laten toevoegen van ontbrekende stukken aan het procesdossier afgewezen. De rechtbank oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was geworden dat de verzochte stukken ten onrechte niet waren toegevoegd.
3.5
Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 29 januari 2019 is [appellant] veroordeeld voor het gebruiken, te koop aanbieden en ten verkoop in voorraad hebben van valse postzegels (meermalen gepleegd), voor oplichting (meermalen gepleegd), voor van het plegen van witwassen een gewoonte maken en voor deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Bij dat vonnis is hem een gevangenisstraf van 32 maanden opgelegd. [appellant] is tegen dit strafvonnis in hoger beroep gegaan. In zijn appelschriftuur heeft de strafrechtadvocaat verzocht om toevoeging van bepaalde, ontbrekende persoonsdossiers en bepaalde, ontbrekende processen-verbaal van ambtelijke handelingen.
3.6
Op 13 en 17 februari 2020 heeft de regiezitting in de strafzaak plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het proces-verbaal daarvan vermeldt dat de advocaat van [appellant] zijn verzoek om de ontbrekende stukken alsnog aan het dossier toe te voegen, ter zitting heeft gehandhaafd en daartoe onder meer heeft aangevoerd:

Het Openbaar Ministerie is de partij die het dossier samenstelt en dit dossier aan de rechter voorlegt. (…)
De objectieve conclusie van de verdediging is dat bij de samenstelling van het dossier de wettelijke criteria niet zijn nageleefd. Verder kan aan de hand van de doorgenummerde AH’nummers worden geconcludeerd dat de verdediging niet beschikt over een groot aantal bescheiden betreffende de ambtshandelingen. Er ontbreken verder persoonsdossiers. (…) Als aangetoond kan worden dat ontlastende stukken worden achtergehouden, mag daaruit de juridische conclusie worden getrokken dat de wettelijke criteria van artikel 149a Sv [1] niet zijn nageleefd.
De advocaat-generaal heeft op de regiezitting betwist dat er wettelijke criteria zijn geschonden bij de samenstelling van het dossier en aangevoerd dat een afweging is gemaakt, kijkend naar enerzijds de privacybelangen en anderzijds de vraag of de stukken voor enige vaststelling en te nemen beslissing van belang zijn.
Het gerechtshof heeft op de regiezitting het verzoek tot het toevoegen van de ontbrekende stukken afgewezen, omdat het verzoek onvoldoende was onderbouwd en op basis van wat de advocaat had aangevoerd niet was komen vast te staan dat de genoemde ontbrekende stukken redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
3.7
In een e-mail van 26 mei 2023 heeft de strafrechtadvocaat aan de advocaat-generaal bij het ressortparket van het openbaar ministerie te ’s-Hertogenbosch geschreven:

In de zaak van cliënt gaat het om een omvangrijk dossier, waarbij het ook gaat om een omvangrijke hoeveelheid reststukken. Al eerder werd discussie gevoerd over de inhoud van het dossier en werd verzocht om inzage in deze stukken. Het is de verdediging gebleken dat het openbaar ministerie in andere zaken minder moeite heeft gekregen met het verlenen van inzage in deze stukken. Nu er een andere wind lijkt te waaien verzoek ik u dan ook om de verdediging toe te staan de reststukken in het onderzoek Mega Luiperd – ergens op een politiebureau waar deze waarschijnlijk liggen – in te zien.
Dit verzoek is niet ingewilligd.
3.8
De inhoudelijke behandeling in hoger beroep van de strafzaak van [appellant] begint in mei 2025.

4.Civiele procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft de Staat in kort geding gedagvaard en gevorderd, kort gezegd, veroordeling van de Staat om hem en/of zijn strafrechtadvocaat inzage te verlenen in de ‘reststukken’, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten. Met ‘reststukken’ worden in deze zaak bedoeld: de stukken uit het dossier van de Boven Regionale Recherche Zuid Nederland die vanwege de door het openbaar ministerie gemaakte selectie, niet in het strafprocesdossier van [appellant] terecht zijn gekomen.
4.2
[appellant] heeft zijn vorderingen gebaseerd op artikel 6 EVRM [2] en op de Richtlijn betreffende het recht op informatie in strafprocedures [3] (hierna: de Richtlijn). De Staat heeft de vorderingen bestreden.
4.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het kort geding.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd en gevorderd dat het hof het vonnis vernietigt en zijn vorderingen alsnog toewijst, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
5.2
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

Geschil

6.1
[appellant] heeft met zijn eerste grief er op gewezen dat deze zaak niet gaat over inzage in de processtukken, maar over inzage in de stukken uit het onderzoekdossier die zijn weggelaten bij de samenstelling van de strafprocesstukken (het strafdossier).
6.2
Naar het oordeel van het hof is het duidelijk dat de zogenoemde reststukken waarvan (de advocaat van) [appellant] inzage verzoekt, geen stukken zijn die zich in het strafdossier bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bevinden. Het gaat om stukken die juist
nietaan dat dossier zijn toegevoegd. Dit was voor de voorzieningenrechter in de rechtbank duidelijk gemaakt, zo blijkt onder meer uit de overwegingen 4.1 – 4.4 van het vonnis, en ook het hof gaat daarvan uit.
Gesloten stelsel van rechtsmiddelen
6.3
De burgerlijke rechter is bevoegd om van alle schuldvorderingen kennis te nemen, ook als deze van publiekrechtelijke aard zijn. Echter, wanneer een andere rechter bevoegd is kennis te nemen van een geschil, moet de burgerlijke rechter de eiser/appellant niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren als de rechtsgang bij die andere rechter voldoende rechtsbescherming biedt [4] . De aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter heeft geen betrekking op voorzieningen die partijen uitsluitend verlangen met het oog op de procesvoering in de rechtsgang bij een andere rechter, zoals de inzage in stukken ter verdediging in een strafprocedure bij de strafrechter. Partijen zijn dan aangewezen op de voor die rechtsgang geldende regels en mogelijkheden.
6.4
In een strafrechtelijke procedure geldt vanaf de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, dat de zittingsrechter – dus de strafrechter – de beslissingen neemt over de samenstelling van het strafdossier en de rechten van de verdediging in de strafzaak (artikelen 315 lid 1 Sv en 415 lid 1 Sv). Daartoe behoren niet alleen beslissingen op vragen over stukken die in het strafdossier zitten of alsnog aan het strafdossier moeten worden toegevoegd, maar ook beslissingen op de vraag of aan de verdediging inzage moet worden gegeven in de stukken die niet aan het strafdossier zijn toegevoegd (zoals hier genoemd: de reststukken). Een beslissing van de strafrechter op een verzoek om inzage heeft rechtskracht, zoals iedere beslissing van een rechter. Wanneer de civiele rechter de beslissing van de strafrechter terzijde zou stellen, zou de civiele rechter zonder wettelijke grondslag afbreuk doen aan de rechtskracht die aan de rechterlijke beslissing toekomt. Dat zou in strijd komen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat de burgerlijke rechter moet uitgaan van de juistheid van de uitspraak van de strafrechter en van de aanvaardbaarheid van de rechtelijke procedure die tot die uitspraak heeft geleid.
6.5
Bij een verzoek van [appellant] om alle reststukken, die hij niet kent, in te mogen zien (of toe te voegen) zodat hij zich kan verdedigen in zijn strafzaak, is het dus de
strafrechter die beoordeelt of het verzoek aan de daaraan te stellen eisen voldoet – en zo nee, of bij afwijzing van het verzoek een fundamenteel recht of de Richtlijn of een andere rechtsregel wordt of zal worden geschonden. Het is ook de
strafrechter die moet beoordelen aan de hand van welke maatstaf hij zijn beslissing op het verzoek dient te nemen (zoals bijvoorbeeld het relevantiecriterium, een afzonderlijke belangenafweging, een gebleken noodzaak, (on)verenigbaarheid met de in artikel 187d Sv genoemde belangen, of anderszins, mede gelet op de positie van de verdachte ten aanzien van stukken met hem onbekende inhoud) en in dat kader of alle rechten van de verdachte in zijn strafproces worden gerespecteerd, rekening houdend met onder meer de eisen die het EVRM en de Richtlijn stellen. De strafrechter biedt aldus voldoende rechtsbescherming.
6.6
Het voorgaande betekent dat de rechtskracht van de beslissingen van de strafrechters op het verzoek van [appellant] alleen kan worden aangetast door het aanwenden van het daarvoor openstaande strafvorderlijk rechtsmiddel (hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, cassatie bij de Hoge Raad en ten slotte, voorzover het fundamentele rechten betreft, een klacht bij het Europese Hof voor de rechten van de mens). Voor het geval [appellant] meent dat (eerst de officier van justitie en later) de strafrechter zijn verzoek om inzage van reststukken niet goed heeft beoordeeld, of niet goed kon beoordelen omdat ook hij de stukken niet heeft ingezien, of (anderszins) hierover een onjuiste beslissing heeft genomen, kan en moet hij dit dus in de strafrechtelijke procedure aan de rechter voorleggen en is hij bij de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk.
Conclusie en proceskosten
6.7
De conclusie is dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat er geen taak voor de civiele rechter in kort geding is weggelegd om in te grijpen in het lopende strafproces. De grieven, die alle aansturen op zulk ingrijpen, treffen geen doel. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen.
6.8
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Die proceskosten begroot het hof op € 783,- voor het griffierecht, € 2.428,- (twee punten, tarief II) voor het salaris van de advocaat en € 178,- voor de gevorderde nakosten (plus de verhoging zoals hierna vermeld in de beslissing). Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 1 november 2023;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 3.389,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente hierover als [appellant] dit bedrag niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Dulek-Schermers, mr. M.P.J. Ruijpers en mr. C.T.C. Welters en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Wetboek van Strafvordering
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012.
4.HR 1 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1560, § 3.2.2