In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en het ouderlijk gezag van twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vrouw en [kind 1] hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hun verzoek om kinderalimentatie en een bijdrage in levensonderhoud en studie werd afgewezen. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag over [kind 2].
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw en de man de ouders zijn van [kind 1] en [kind 2], en dat de man ook nog twee andere kinderen heeft uit een eerdere relatie. De rechtbank had eerder het gezamenlijk ouderlijk gezag over [kind 2] beëindigd en de vrouw het eenhoofdig gezag toegewezen. Het hof heeft de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie vernietigd en een nieuwe bijdrage vastgesteld van € 250,- per maand voor [kind 2] en € 105,- per maand voor [kind 1].
De man heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij geen draagkracht heeft voor de gevraagde alimentatie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. De beslissing van de rechtbank om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen is door het hof bekrachtigd, omdat de man al geruime tijd geen contact heeft met de kinderen en de vrouw als hoofdverzorger feitelijk over [kind 2] beslist. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.