ECLI:NL:GHDHA:2025:666

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
22-002338-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietpartij bij de aankoop van cocaïne in woning met verwerping noodweer(exces)verweer op grond van culpa in causa

Op 2 april 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die betrokken was bij een schietpartij tijdens een poging tot cocaïne-aankoop. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 augustus 2020. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot 48 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 42 maanden geëist. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte op 4 juni 2019 naar de woning van een slachtoffer gingen met de intentie om cocaïne te stelen, wat resulteerde in een gewapende confrontatie. De verdachte heeft een vuurwapen getrokken en meerdere keren geschoten, wat leidde tot een schietpartij. Het hof heeft het beroep op noodweer(exces) verworpen, omdat de verdachte zich met kwade bedoelingen in de situatie bevond. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf verlaagd naar 36 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. De verdachte is schuldig bevonden aan poging tot doodslag en poging tot diefstal met geweld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002338-20
Parketnummers: 09-837209-19 en 09-797094-19
Datum uitspraak: 2 april 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij parketnummer 09-797094-19 (hierna: dagvaarding I) onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlastegelegde en het bij parketnummer 09-837209-19 (hierna: dagvaarding II) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ook is een beslissing genomen omtrent het beslag.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem bij dagvaarding I onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
Dagvaarding I:
1.
hij op of omstreeks 04 juni 2019 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of onbekend gebleven persoon, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar (de woning van) die [slachtoffer] is gegaan en/of een vuurwapen heeft getrokken en/of getoond en/of gericht heeft op die [slachtoffer] en/of die onbekend gebleven persoon en/of (vervolgens) (meermalen) heeft geschoten in de richting van die Van [slachtoffer] en/of die onbekend gebleven persoon en/of (vervolgens) een mes heeft getoond en/of daarmee (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 04 juni 2019 te Zoetermeer en/of den Haag opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 7,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Dagvaarding II:
hij op of omstreeks 04 juni 2019 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] en/of een onbekend gebleven persoon van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool of revolver, in elk geval een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van genoemde perso(o)n(en) en/of (een aantal malen) de trekker heeft overgehaald terwijl het vuurwapen was gericht op genoemde perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I onder 1 en 2 en bij dagvaarding II tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 en 2 en het bij dagvaarding II tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding I:
1.
hij op
of omstreeks04 juni 2019 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen
geld en/ofdrugs,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer] en/of een onbekend gebleven persoon,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),en daarbij die voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan en/ofvergezellen
en/of te doen volgenvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en
/ofonbekend gebleven persoon, te plegen met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met
een of meer vanzijn mededader
(s), althans alleen,naar
(de woning van
)die [slachtoffer] is gegaan en
/ofeen vuurwapen heeft getrokken en
/ofgetoond
en/of gericht heeft op die [slachtoffer] en/of die onbekend gebleven persoon en/of (vervolgens) (meermalen) heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer] en/of die onbekend gebleven persoon en/of (vervolgens) een mes heeft getoond en/of daarmee (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks04 juni 2019 te
Zoetermeer en/ofDenHaag opzettelijk
heeft vervoerd, in elk geval opzettelijkaanwezig heeft gehad,
ongeveer7,7 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die we;
Dagvaarding II:
hij op
of omstreeks04 juni 2019 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon
,[slachtoffer] en
/ofeen onbekend gebleven persoon van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool
of revolver, in elk geval een vuurwapeneen
(aantal
)kogel
(s
)heeft afgevuurd op of in de richting van genoemde perso
(o
)n
(en
) en/of (een aantal malen) de trekker heeft overgehaald terwijl het vuurwapen was gericht op genoemde perso(o)n(en),terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I onder 1 en het bij dagvaarding II tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman – samengevat – aangevoerd dat de verdachte drugs wilde kopen, maar geen ‘ripdeal’ wilde plegen. Ook had de verdachte geen opzet op de dood van enig persoon, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op 4 juni 2019 hadden de verdachte en [medeverdachte] een afspraak in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in Zoetermeer. Voorafgaand aan deze afspraak heeft Whatsappcontact plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer]. Zij bespraken dat de verdachte op 4 juni 2019 een halve kilo cocaïne zou afnemen en dat daarvoor € 16.000,- zou worden betaald. Ook bespraken zij dat de afspraak zou plaatsvinden in de woning van [slachtoffer], in welke woning eveneens diens vriendin en jonge kind aanwezig zouden zijn.
Het hof gaat ervan uit dat de verdachte en [medeverdachte] niet daadwerkelijk cocaïne wilden kopen van [slachtoffer], maar de intentie hadden om cocaïne te stelen, oftewel een ‘ripdeal’ te plegen. Het hof baseert dit in de eerste plaats op Whatsappgesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte] voorafgaand aan de afspraak met [slachtoffer], waarin zij veelvuldig hebben gesproken over ‘klaren’. Zo heeft de verdachte aan [medeverdachte] gevraagd ‘hoe wil je [bijnaam 1 slachtoffer] klare dano’, waarop [medeverdachte] heeft geantwoord ‘klaren met wat er is. Die ding k heb hier maar zonder snoepjes schiet niet op’. Hierop antwoordde de verdachte ‘klaren met lucht dus. Voordat je hem eruit hebt gehaald is die sl gevlucht mis. Kk [bijnaam 2 slachtoffer] dalyk klare’. Het hof gaat ervan uit dat met ‘[bijnaam 1 slachtoffer]’ en ‘[bijnaam 2 slachtoffer]’ [slachtoffer] werd bedoeld en dat met ‘klaren’ stelen of bestelen werd bedoeld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat met klaren kopen werd bedoeld. Het hof acht dit onaannemelijk, gelet op de toonzetting van de berichten - ‘kk [bijnaam 2 slachtoffer]’ oftewel ‘kanker [bijnaam 1 slachtoffer]’ - en de context waarin de term klaren werd gebruikt. In die context wordt gesproken over een ‘ding’ met ‘snoepjes’. Het hof gaat ervan uit dat hiermee een vuurwapen en kogels wordt bedoeld, in aanmerking genomen dat wordt gesproken over het ‘eruit halen’ van het ‘ding’ en het mogelijke vluchten van een ander. In de tweede plaats baseert het hof zich op de omstandigheid dat de verdachte slechts een klein gedeelte van het afgesproken aankoopbedrag bij zich had, te weten circa € 3.600,-. De daarvoor gegeven verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij op enig moment voorafgaand aan de afspraak had besloten om toch slechts 100 gram cocaïne af te nemen in plaats van de afgesproken halve kilo, acht het hof niet aannemelijk. Deze verklaring komt het hof ongerijmd voor, omdat dit voor de verdachte en [medeverdachte] een zeer risicovolle onderneming zou zijn geweest. Bovendien heeft de verdachte zeer wisselend verklaard over het moment waarop hij zou hebben besloten om minder cocaïne af te nemen. Eerst heeft hij verklaard dat dit in de auto op weg naar de afspraak was – wat niet zou verklaren waarom hij dan niet het volledige bedrag mee had -, maar later heeft hij verklaard dat dit thuis al was. Vervolgens heeft de verdachte verklaard dat hij de € 3.600,- heeft geleend van een vriend, terwijl hij het oorspronkelijke aankoopbedrag van € 16.000,- naar zijn zeggen in zijn woning had liggen. Ook dit komt het hof onlogisch voor.
De verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens naar de woning van [slachtoffer] gegaan, zogezegd als kopende partij. De verdachte had een doorgeladen vuurwapen bij zich, in zijn broeksband. Zij zijn de woning binnengegaan. [slachtoffer] en in ieder geval één onbekend gebleven persoon waren in de woning aanwezig als verkopende partij.
Het hof gaat ervan uit dat de verdachte eenmaal in de woning als eerste een vuurwapen heeft getrokken. Dit baseert het hof op de verklaring van [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris. Deze verklaring past goed bij de vaststelling van het hof dat de verdachte naar de woning was gegaan met de intentie om een ripdeal te plegen en de daarover gewisselde Whatsappberichten tussen hem en [medeverdachte]. Het hof volgt niet de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat juist de groep van [slachtoffer] zich als eerste agressief heeft opgesteld en meteen om geld heeft gevraagd. Het hof acht die gang van zaken niet aannemelijk, in aanmerking genomen dat [slachtoffer] de verdachte en [medeverdachte] had uitgenodigd in zijn eigen woning, waar ook zijn vriendin en jonge kind aanwezig waren. Ook weegt het hof daarbij mee dat de vriendin van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] heeft horen zeggen ‘gaan we dat nu echt hier doen’. Die uitspraak past beter bij de door [slachtoffer] beschreven gang van zaken dan bij de verklaring van de verdachte.
Nadat de verdachte een vuurwapen had getrokken, is er meerdere keren in de woning geschoten. De verdachte en de onbekend gebleven persoon hebben beiden geschoten. De verdachte heeft naar zijn zeggen geschoten ‘langs’ een persoon. Vervolgens is hij van achteren vastgepakt bij zijn arm en heeft hij nog tweemaal geschoten, naar zijn zeggen in de vloer. De verdachte is door [slachtoffer] de woning uit gewerkt, waarna de worsteling tussen beiden zich heeft voortgezet voor de woning. Buiten de woning heeft de verdachte een mes getrokken en stekende bewegingen naar [slachtoffer] gemaakt. Daarna zijn de verdachte en [medeverdachte] gevlucht.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het onder deze omstandigheden met een vuurwapen schieten naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans oplevert dat de in de relatief kleine ruimte aanwezige personen worden geraakt door kogels en daarbij dodelijk letsel oplopen. Dat de verdachte heeft verklaard dat hij het eerste schot heeft gelost om ‘af te schrikken’, doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af. De verdachte had naar zijn zeggen nooit eerder geschoten en hij had dus zeer wel de persoon ‘langs’ wie hij heeft geschoten, kunnen raken. Dat de daarop volgende schoten naar zeggen van de verdachte naar de grond waren gericht, doet daaraan evenmin af, nu de arm van de verdachte op dat moment werd vastgehouden door een ander wat zijn handelen minder gecontroleerd moet hebben gemaakt. Bovendien hadden de kogels kunnen afketsen van de vloer. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is het handelen van de verdachte zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat hij die aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat het schieten zich afspeelde in een onoverzichtelijke situatie, waarbij ook door de groep van [slachtoffer] werd geschoten.
Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat de verdachte het voornemen had om samen met [medeverdachte] cocaïne te stelen door middel van bedreiging met geweld, namelijk door een vuurwapen te tonen. Ter uitvoering van dat voornemen is de verdachte met [medeverdachte] naar de woning gegaan, waar de verdachte daadwerkelijk een vuurwapen heeft getoond.
De bewijsverweren van de raadsman worden dus verworpen.
Bespreking verweren strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte met betrekking tot het bij dagvaarding II tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat aan de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Hiertoe heeft de raadsman – samengevat – aangevoerd dat de verdachte als eerste is beschoten, zodat de verdachte zich mocht verdedigen.
Het hof gaat bij de beoordeling van deze verweren uit van de feiten en omstandigheden die hiervoor reeds uiteen zijn gezet. Daarin ligt besloten dat de verdachte zich met een geladen vuurwapen naar een drugstransactie heeft begeven, met het voornemen om door bedreiging met geweld drugs te stelen en aan dat voornemen uitvoering heeft gegeven door als eerste dat vuurwapen te trekken.
Naar het oordeel van het hof kan het beroep op noodweer(exces) onder die omstandigheden niet worden aanvaard, omdat het gedrag van de verdachte noch op grond van zijn bedoeling daarbij, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm ervan, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar - naar de kern bezien - als aanvallend, te weten gericht op het aangaan van een gewapende confrontatie. De verdachte heeft zich immers bewust met kwade bedoelingen begeven in een situatie waarin het op een schietpartij is aangekomen.
De verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-797094-19 (dagvaarding I) onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 09-797094-19 (dagvaarding I) onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 09-837209-19 (dagvaarding II) bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en een poging tot diefstal met geweld in vereniging.
De verdachte is samen met een ander naar een drugstransactie in een woning gegaan, met als doel om een ‘ripdeal’ te plegen. Daar aangekomen heeft de verdachte met zijn mededader getracht cocaïne te stelen, door een pistool te tonen. Dit is uitgemond in een schietpartij, waarbij de verdachte in een kleine ruimte driemaal heeft geschoten met een vuurwapen. Daarmee heeft de verdachte een onaanvaardbaar risico genomen dat de andere personen in die ruimte dodelijk letsel zouden oplopen. De verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van anderen. Het hof weegt als strafverzwarend mee dat in de woning op dat moment - naar de verdachte wist - ook een jong kind aanwezig was. Ook heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Tot slot heeft de verdachte cocaïne voorhanden gehad; een verboden middel dat schadelijk is voor de volksgezondheid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Het hof is – gelet op de ernst van met name de bewezenverklaarde poging tot doodslag, meermalen gepleegd - van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf van 48 maanden een passende en geboden reactie. Het hof stelt evenwel vast dat er in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hoger beroep is op 7 september 2020 ingesteld, terwijl arrest wordt gewezen op 2 april 2025, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren met ruim tweeëneenhalf jaar. Het hof is van oordeel dat deze zeer aanzienlijke overschrijding dient te leiden tot strafvermindering met twaalf maanden.
Het hof is derhalve van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om het bevel tot voorlopige hechtenis te schorsen bij einduitspraak, mocht het hof tot een veroordeling komen.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen toewijzing van dit verzoek.
Het hof overweegt als volgt.
Het bevel tot voorlopige hechtenis was door de rechtbank geschorst met ingang van 2 juni 2020 tot de uitspraak in eerste aanleg, op 27 augustus 2020. Het bevel is pas bijna vier jaar later, vanaf 17 juli 2024, opnieuw tenuitvoergelegd. Het hof heeft het bevel tot voorlopige hechtenis vervolgens opnieuw geschorst tot - uiteindelijk - de datum van de uitspraak in hoger beroep. Naar het oordeel van het hof doet deze gang van zaken afbreuk aan het strafvorderlijke belang bij de onverwijlde tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat niet is gebleken dat de verdachte zich op enig moment aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis heeft onttrokken en dat evenmin is gebleken hij gedurende voormelde periode van bijna vier jaar opnieuw een misdrijf heeft begaan. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het persoonlijke belang van de verdachte thans zwaarder weegt.
Het hof zal derhalve het verzoek toewijzen en het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte schorsen, onder na te melden voorwaarden.
Het beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen. Deze voorwerpen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring, noch voor onttrekking aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 45, 57, 63, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-797094-19 onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-837209-19 en in de zaak met parketnummer 09-797094-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-837209-19 en in de zaak met parketnummer 09-797094-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Geld Euro 300.00 euro, IBG 05-06-2019 (G2209912), waarde 300.00;
Geld Euro 3100.00 euro, IBG 05-06-2019 (G2209914), waarde 3100.00;
Geld Euro 200.00 euro, IBG 05-06-2019 (G2209915), waarde 200.00;
Geld Euro 210.00 euro, IBG 05-06-2019 (G2210024), waarde 210.00;
Geld Euro 0.75 euro, IBG 05-06-2019 (G2210026), waarde 0.75.
Wijst toe het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Schorst het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, onder de voorwaarden dat de verdachte:
1) indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
2) ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende hechtenis mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
3) zich gedurende de schorsing niet aan een misdrijf zal schuldig maken;
4) van iedere adreswijziging tevoren zal kennis geven aan de advocaat-generaal bij het gerechtshof.
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven, als voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. B.W. Mulder, leden, in bijzijn van de griffier mr. E.C. Sjardin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 april 2025.