In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de schuldsaneringsregeling van appellanten is beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellanten hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zijn nagekomen en dat zij trachten hun schuldeisers te benadelen. De procedure begon met de verklaring van de schuldsaneringsregeling op 4 augustus 2023, maar deze werd op verzoek van de bewindvoerder beëindigd op 4 februari 2025. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld en de mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2025. Tijdens de zitting heeft de advocaat van appellanten argumenten aangevoerd over hun inspanningen om een lening te verkrijgen en de verkoop van hun woning. Het hof heeft vastgesteld dat appellanten onvoldoende medewerking hebben verleend aan de verkoop van de woning en dat er een boedelachterstand is ontstaan van € 25.477,17. Het hof concludeert dat de tekortkomingen van appellanten aan de voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij appellanten worden aangespoord om met de curator in overleg te treden voor een mogelijke oplossing.