ECLI:NL:GHDHA:2025:603

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.351.113/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de schuldsaneringsregeling van appellanten is beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellanten hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zijn nagekomen en dat zij trachten hun schuldeisers te benadelen. De procedure begon met de verklaring van de schuldsaneringsregeling op 4 augustus 2023, maar deze werd op verzoek van de bewindvoerder beëindigd op 4 februari 2025. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld en de mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2025. Tijdens de zitting heeft de advocaat van appellanten argumenten aangevoerd over hun inspanningen om een lening te verkrijgen en de verkoop van hun woning. Het hof heeft vastgesteld dat appellanten onvoldoende medewerking hebben verleend aan de verkoop van de woning en dat er een boedelachterstand is ontstaan van € 25.477,17. Het hof concludeert dat de tekortkomingen van appellanten aan de voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij appellanten worden aangespoord om met de curator in overleg te treden voor een mogelijke oplossing.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.351.113/01
Insolventienummers rechtbank : C/10/23/101 R C/10/23/102 R
Arrest van 25 maart 2025
in de zaak van

1.[appellant],

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant], [appellante], en tezamen: [appellanten].,
advocaat: mr. S. van Buuren te Strijen.

1.Het verloop van de procedure

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2023 is ten aanzien van [appellanten]. de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op verzoek van de bewindvoerder, met instemming van de rechter-commissaris, beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van 4 februari 2025. Tegen laatstbedoeld vonnis hebben [appellanten]. hoger beroep ingesteld bij het op 11 februari 2025 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties 1 t/m 3). Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de processtukken van de eerste aanleg en het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, toegestuurd door de advocaat van [appellant],
  • de openbare verslagen (met bijlagen) en de laatste stand van zaken d.d. 24 februari 2025, toegestuurd door M. Zomerdijk, de bewindvoerder.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2025, waarbij zijn verschenen: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de heer F.H. Entjes, namens de bewindvoerder.
Ter zitting heeft de advocaat van [appellanten]. twee producties overgelegd, te weten het jaaroverzicht 2024 van de ING-rekeningen van de zoon van [appellanten]. en een opgave van het actuele saldo van zijn spaarrekening.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellanten]. beëindigd op grond van het oordeel (i) dat zij een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw) en (ii) dat zij trachten hun schuldeisers te benadelen (artikel 350 lid 3 aanhef en onder e Fw). De rechtbank heeft daarbij – kort samengevat – het volgende overwogen. [appellanten]. hebben een koopwoning waarvan de overwaarde hoger is dan hun totale schuldenlast (die bestaat uit twee vorderingen van J.I. Malik (hierna: Malik) die zijn vorderingen uit handen heeft gegeven aan G.J. van Velzen Gerechtsdeurwaarders, toevoeging hof). [appellanten]. zijn ruimschoots in de gelegenheid gesteld om de overwaarde op een andere manier dan door verkoop van de woning, aan de boedel te vergoeden. Bij het aanvragen van de lening bij Defam hebben [appellant] te kwader trouw gehandeld door bewust transacties weg te laten en een ander bestedingsdoel voor de lening (“woningverbetering”) te vermelden. Dat zij dat op advies van een tussenpersoon hebben gedaan, is niet door [appellanten]. onderbouwd. Zij hebben evenmin blijk gegeven medewerking te verlenen aan verkoop van de woning. [appellant] heeft tijdens het verhoor van 16 december 2024 aan de rechter-commissaris medegedeeld dat hij wil dat de schuldsaneringsregeling eindigt zonder een faillissement en dat hij de woning wil behouden en zelf in onderhandeling wil treden met Malik. Deze handelwijze geeft geen blijk van een saneringsgezinde houding. Daarnaast is er een boedelachterstand ontstaan, waarvan de hoogte – € 25.477,17 – niet wordt betwist door [appellanten].
2.2
De grieven van [appellanten]. kunnen als volgt worden samengevat.
2.3
[appellanten]. hebben alles in het werk gesteld om een financiering te realiseren. Zij meenden dat de door hen weggelakte bedragen op de afschriften niet van belang waren voor de aanvraag van de lening van Defam. Het door de tussenpersoon geopperde bestedingsdoel is niet relevant aangezien de offerte van de lening leidend dient te zijn en daarin het bestedingsdoel juist is omschreven, namelijk “extra financiële ruimte”. Voorts staat voor de kwestie met Defam nog de mogelijkheid van een procedure bij KiFid open. Dat het lang heeft geduurd voordat [appellanten]. openheid gaven over de leningaanvraag bij Lender en Spender, komt doordat zij ook in overleg waren met een stichting teneinde een lening te verkrijgen. Daarnaast was [appellante] ernstig ziek. Gezien de kwestie bij Defam hebben [appellanten]. de aanvraag bij Lender en Spender ‘on hold’ gezet.
2.4
[appellanten]. hebben wel degelijk medewerking verleend aan verkoop van de woning. De woning is getaxeerd en zij hebben met de makelaar besproken welke punten van de woning opgeknapt zouden moeten worden om de verkoopwaarde te vergroten. Na het realiseren daarvan zouden foto’s worden gemaakt en geplaatst. Vanwege de drukte rond de financiering en de ziekte van [appellante] is het daar niet van gekomen.
2.5
Ter zitting van het hof heeft [appellant] zijn standpunten toegelicht, waarbij hij naar voren heeft gebracht dat ook de verkoop van hun parkeerplaats in de buurt van de woning onderzocht had moeten worden. De parkeerplaats vertegenwoordigt volgens [appellant] een waarde van € 35.000,-, gebaseerd op de informatie van een makelaar over de verkoop van een parkeerplaats in de buurt. Samen met het bedrag dat op de bankrekening van hun zoon bij ING staat, welk bedrag door hem beschikbaar is gesteld om de boedelachterstand te voldoen, zou nog maar een beperkte financiering elders nodig zijn om de overwaarde van de woning in de boedel te laten vloeien.
2.6
[appellanten]. verzoeken het hof rekening te houden met hun omstandigheden. Zij hebben niet te kwader trouw gehandeld en hun gezondheidstoestand is verder verslechterd. Ook heeft [appellante] ondanks haar vrijstelling tot eind september 2024 van haar sollicitatieverplichting, een functie als fabrieksmedewerker geaccepteerd om zoveel mogelijk inkomen te genereren en daarmee een lening te kunnen verkrijgen om de woning te behouden.
2.7
De bewindvoerder blijft bij zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt. Al tijdens het huisbezoek is aan [appellanten]. medegedeeld dat de woning moest worden verkocht. Zij zijn vervolgens voldoende in de gelegenheid gesteld om de overwaarde van de woning op een andere manier dan door verkoop in de boedel te laten vloeien, maar hebben daaraan geen, althans onvoldoende medewerking verleend. De lening van Defam is afgewezen vanwege een fraudemelding onder meer ten aanzien van de door [appellanten]. aangeleverde bankafschriften van ING. Ook ING heeft melding gemaakt van fraude. De andere aangevraagde lening, bij Lender en Spender, is stilgelegd.
2.8
Het hof overweegt als volgt.
2.9
Vooropgesteld wordt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellanten]. hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zijn nagekomen.
2.1
[appellanten]. wisten bij aanvang van de schuldsaneringsregeling in augustus 2023 dat hun woning moest worden verkocht omdat de overwaarde daarvan hoger was dan hun totale schuldenlast en de schuldeisers daaruit zouden kunnen worden voldaan. Dat is nadien opnieuw bevestigd in de beschikking van de rechter-commissaris van 16 oktober 2023, waarin toestemming werd verleend tot verkoop. Vervolgens zijn [appellanten]. door de bewindvoerder, de rechter-commissaris en de rechtbank (bij de eerdere voordracht tot tussentijdse beëindiging) een tijdlang in de gelegenheid gesteld om op een andere wijze dan door verkoop van de woning de overwaarde in de boedel te laten vloeien. [appellanten] hebben na afwijzing van hun leningaanvraag bij ING, leningen aangevraagd bij Defam en Lender en Spender. Als gevolg van het feit dat [appellanten]. geen volledige openheid van zaken hebben gegeven en bankafschriften hebben aangeleverd waarop bepaalde transacties zijn weggelaten, heeft Defam een fraudemelding gedaan en de aanvraag afgewezen. [appellanten]. hebben daarna de bewindvoerder niet laten weten dat zij de andere leningaanvraag – die bij Lender en Spender – ‘on hold’ hadden gezet, zodat de verkoop van de woning in gang kon worden gezet. Deze handelwijze van [appellanten]. geeft geen blijk van een saneringsgezinde houding.
[appellant] heeft bij de rechtbank aangegeven de woning te willen behouden en zelf met Malik in onderhandeling te willen treden. Niet gebleken is dat aan dat voornemen inmiddels uitvoering is gegeven door [appellant] en dat er een regeling met Malik is getroffen. Een en ander heeft derhalve niet geleid tot een concrete oplossing.
2.11
Verder is er een boedelachterstand van ruim € 25.000,- ontstaan, welke achterstand door [appellanten]. is erkend.
2.12
Deze tekortkomingen – tezamen alsook afzonderlijk – staan aan voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg. Alle omstandigheden in aanmerking nemende, kan niet worden gezegd dat het gaat om tekortkomingen die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan, buiten beschouwing kunnen worden gelaten of redelijkerwijs niet of slechts ten dele toerekenbaar zijn.
2.13
Voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling om de tekortkomingen te repareren, bestaat onvoldoende aanleiding nu er nog immer geen concreet verkoopplan voor de woning of een alternatief is om tot een oplossing voor zowel het te gelde maken van de overwaarde van de woning als het inlopen van de boedelachterstand te komen. De door [appellant] nog ter zitting van het hof geopperde mogelijkheid om de parkeerplaats bij de woning te verkopen en het saldo van de spaarrekening van zijn zoon aan te wenden, biedt geen soelaas, omdat de waarde van de parkeerplaats – volgens [appellant] zo’n € 35.0000,- – en het spaarsaldo dat volgens de [appellant] overgelegde print € 53.248,45 bedraagt, daartoe niet toereikend is.
2.14
Het hof overweegt ten overvloede nog het volgende. De wens van [appellanten]. om de woning te kunnen behouden is alleszins invoelbaar, niet in de laatste plaats vanwege de gezondheidssituatie van [appellante], maar ook vanwege het feit dat het in de huidige woningmarkt niet eenvoudig zal zijn een andere woning te vinden. Het hof geeft [appellanten]. in overweging om met de curator in overleg te treden om alles in het werk te stellen alsnog met Malik tot een akkoord komen waarbij de woning kan worden behouden. De in rechtsoverweging 2.13 genoemde bedragen zouden er daarbij toe moeten kunnen leiden dat minder gefinancierd hoeft te worden dan eerder is geprobeerd.
2.15
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden
bekrachtigd.

3.De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2025.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.S. Honée, I. Brand en R.J. van Galen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.