ECLI:NL:GHDHA:2025:579

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.305.346
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake misdelivery van zendingen elektrische fietsen onder cognossementen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Rapid Logistics B.V. tegen IFL International Freight Lines Ltd en IFB International Freightbridge (Shanghai) Ltd, die samen met andere vennootschappen betrokken zijn bij het vervoer van elektrische fietsen van China naar Nederland. De zaak draait om de afgifte van de lading zonder presentatie van de originele cognossementen, wat heeft geleid tot een misdelivery. Rapid, als logistiek dienstverlener, heeft de zendingen in ontvangst genomen op basis van sea waybills, maar zonder de vereiste cognossementen. Skyland, de Chinese producent, heeft IFL aangeklaagd voor schadevergoeding wegens de misdelivery, waarop de Chinese rechter IFL heeft veroordeeld. IFL heeft vervolgens Rapid aangesproken voor regres. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van IFL toegewezen, maar met matiging van het bedrag. Rapid is in hoger beroep gegaan, waarbij zij onder andere betwist dat zij tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat Rapid aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het niet naleven van de instructies om alleen tegen presentatie van de cognossementen te leveren. De zaak is complex door de internationale aspecten en de verschillende betrokken partijen, en de rechtbank heeft de mogelijkheid voor Rapid om haar standpunten verder toe te lichten in het hoger beroep opengehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Uitspraakdatum : 25 maart 2025
Zaaknummer : 200.305.346
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/547511 / HA ZA 18-330
Arrest
in de zaak van:
RAPID LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
appellante,
advocaat: mr. J.V.M. Holthuis (Amsterdam),
tegen
1. IFL INTERNATIONAL FREIGHT LINES LTD,
gevestigd te Hong Kong,
2. IFB INTERNATIONAL FREIGHTBRIDGE (SHANGHAI) LTD,
gevestigd te Shanghai, China,
3. IFB INTERNATIONAL FREIGHTBRIDGE (SHANGHAI) LTD, TIANJIN BRANCH,
gevestigd te Tianjin, China,
4. IFB INTERNATIONAL FREIGHTBRIDGE PTE LTD,
gevestigd te Singapore,
verweersters,
advocaat: mr. W.E. Boonk (Rotterdam).
Partijen worden hierna Rapid (appellante) en IFL/IFB (alle verweersters samen) genoemd; verweersters sub 1-4 afzonderlijk: IFL, IFB Shanghai, IFB Tianjin en IFB Singapore; de laatste drie tezamen: IFB.

1.Een korte omschrijving van het geschil

Deze zaak gaat over het vervoer over zee van drie zendingen elektrische fietsen van Xingang (China) naar Rotterdam onder (huis)cognossementen van de ‘papieren’ vervoerder IFL, die net als IFB deel uitmaakt van de IFB-groep. De cognossementen vermelden de Chinese producent/verkoper Skyland als shipper en de Nederlandse koper E-Bike als consignee. Een groepsvennootschap van IFL stuurt de cognossementen naar Rapid - samen met sea waybills van de door de IFB-groep voor het feitelijke zeetransport ingeschakelde lijndienst APL - met daarbij telkens de instructie aan Rapid dat vrijgave dient te geschieden tegen presentatie van het originele (huis)cognossement. Gebruikmakend van de sea waybills, die haar als consignee noemen, neemt Rapid de zendingen in Rotterdam in ontvangst. Zij zorgt ook voor inklaring ervan en het verdere transport naar/richting E-Bike. Presentatie van de cognossementen vindt niet plaats en er is ook geen telefax release. Skyland verwijt IFL afgifte zonder inname van de originele cognossementen (misdelivery) en spreekt haar in China aan tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade, die Skyland stelt op de douanewaarde van de zendingen. De Chinese rechter wijst de vordering van Skyland toe, waarop IFL hier te lande verhaal zoekt op Rapid voor de toegewezen bedragen met betrekking tot de eerste twee zendingen. De rechtbank wijst deze regresvordering toe, zij het onder matiging van het bedrag ervan. Rapid komt in hoger beroep van die toewijzing, terwijl IFL incidenteel appelleert tegen (onder meer) de toegepaste matiging.

2.Het verloop van het geding

Bij exploot van 16 december 2021 is Rapid in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 19 februari 2020, 9 september 2020 en 22 september 2021 die de Rechtbank Rotterdam wees tussen IFL/IFB als eisende partij en onder meer Rapid als gedaagde. IFL/IFB heeft een anticipatie-exploot uitgebracht. Vervolgens zijn op de rol de volgende stukken ingediend:
- door Rapid een memorie van grieven (met producties);
- door IFL/IFB een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel (met productie);
- door Rapid een memorie van antwoord in incidenteel appel (met productie).
Daarna heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In de aanloop ernaartoe hebben beide partijen aanvullende producties toegestuurd. Die zijn bij de processtukken gevoegd, evenals de door de advocaten van partijen tijdens de mondelinge behandeling gebruikte pleitnotities. Na de mondelinge behandeling is de zaak enige tijd aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen. Die zijn mislukt, waarna arrest is gevraagd.

3.Enkele feiten

3.1
IFL en IFB zijn internationaal opererende logistieke bedrijven. Zij maken deel uit van de (nog meer vennootschappen omvattende) IFB-groep. IFL is een papieren vervoerder (non vessel operating common carrier, afgekort: NVOCC); IFB haar wereldwijde agent (tussenvonnis 19 februari 2020, nr. 2.1).
3.2
Rapid is een hier te lande gevestigde logistieke dienstverlener.
3.3
Op 2 januari 2015 is een agency agreement ondertekend die (a) als contracterende partijen noemt: IFB Singapore ‘on its own behalf and on behalf of all its associate and subsidiary companies’ aan de ene en Rapid aan de andere kant en (b) als ondertekenaars: [managing director] , als ‘Managing Director Group Agency Network’ namens IFB (in de overeenkomst afgekort tot IFB) en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) als ‘Ocean Director’ namens Rapid. Hieronder worden enkele relevante passages uit de agency agreement weergegeven:
‘A. Appointment
IFB and Rapid agree to represent the other party as agents in Netherlands/Germany and countries
where IFB offices located. (...)
B. Service
IFB will consign their Netherland bound shipments to Rapid, and in return, Rapid will consign all bound shipments to various IFB offices.
Both IFB and Rapid will:
[…]
4. Undertake to ensure shipments are released to ultimate consignees only against surrender of the original B/L [...]. Should either party deliver cargo to ultimate consignees without collecting original B/L, the party should be responsible for all consequential claims and losses arising out of such negligence.
[…]
F. Duration
1. Both parties comply with any and all applicable rules and conditions appearing on the front and reverse of B/L covering the shipments.
2. This Agreement shall be valid upon signature by both parties and may be terminated by either party serving one month’s notice in writing to other party.’
3.4
Door of namens IFL zijn nadien - in het kader van goederenvervoer, veelal vanuit China naar Rotterdam - huiscognossementen (house bills of lading, afgekort: HBL’s) afgegeven waarin - in het vakje ‘For delivery of goods apply to’ - telkens de naam van Rapid is genoteerd. IFL/IFB heeft een overzicht verstrekt van enkele honderden van die, vooral in 2016 en 2017, afgegeven huiscognossementen van IFL. Het overzicht vermeldt dat met betrekking tot al die cognossementen vanuit de IFB-groep aan Rapid als instructie is gegeven: ‘Please release cargo against original HBL’, dan wel ‘Please release cargo against telex release BL’ of een instructie in soortgelijke bewoordingen. Een deel van de in het overzicht genoemde huiscognossementen met bijbehorende instructies heeft IFL/IFB in het geding gebracht. De instructies staan in e-mailberichten die (met als bijlage o.a. de huiscognossementen) door IFB International Freightbridge (Shanghai) Ltd. Shenzhen Branch (vanaf een e-mailadres eindigend op @ifbgroup.net.cn) zijn verstuurd aan (veelal) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] , telkens van Rapid, met (vaak) in de cc-, soms ook in de aan-balk: ‘Ocean | Rapidlogistics’.
3.5
Zo is het ook gegaan bij het vervoer van Xingang in China naar Rotterdam van drie zendingen fietsen die E-Bike Nederland B.V. (hierna: E-bike), een handelsonderneming in elektrische fietsen, onder leveringsbeding FOB had gekocht van Skyland, een Chinese producent/verkoper van elektrische fietsen. Voor deze drie zendingen (hierna: zending A, B en C) zijn in juni 2017 drie IFL-huiscognossementen afgegeven, genummerd en gedateerd:
- TJAPLU719015009 (3 x 40’ HC met daarin ‘489 packages electric bicycle’),
d.d. 12.06.2017 (zending A),
- TJAPLU719015053 (4 x 40’ HC met daarin ‘648 cartons electric bicycle’), d.d. 18.06.2017 (zending B) en
- TJAPLU719015115 (1 x 20’ GP, 1 x 40’ HC met daarin ‘222 cartons electric bicycle’), d.d. 26.06.2017 (zending C).
De cognossementen noemen Skyland als shipper, E-Bike als consignee en
notify party en IFL als carrier. De naam van Rapid staat in het vakje/onder het kopje ‘For delivery of goods apply to’.
De IFB-groep heeft het feitelijke vervoer van de zendingen geboekt bij zeevervoerder APL, die hiervoor drie (gelijk gedateerde) non-negotiable sea waybills heeft afgegeven, waarop IFL staat vermeld als shipper en Rapid als consignee en notify party. Links onderaan en rechts bovenaan is het nummer van het corresponderende cognossement te zien.
3.6
Nadat de containers van de zendingen A en B in de haven van Xingang (China) aan boord van het zeeschip waren gebracht, heeft ( [betrokkene 4] van het in 3.4 genoemde) IFB Shenzhen - voluit: IFB International Freightbridge (Shanghai) Ltd. Shenzhen Branch, e-mailadres: ‘[IFB Shenzhen Oprs– [betrokkene 4] ] […] @ifbgroup.net.cn >’ - bij e-mailberichten van 15 en 28 juni 2017 de shipping advices
en kopieën van de cognossementen en sea waybills van deze zendingen naar Rapid gestuurd, met de instructie de zendingen vrij te geven tegen presentatie van de originele cognossementen. Meer precies luidt de instructie: ‘PLEASE RELEASE CARGO AGAINST ORIGINAL HBL ATTACHED SHIPPING DOCUMENT, PLEASE RECEIVE’. Deze e-mailberichten zijn verstuurd aan ‘ [betrokkene 1] ’ en tevens aan ‘Ocean | Rapidlogistics’.
3.7
Na aankomst in Rotterdam heeft Rapid de zendingen met behulp van de sea waybills in ontvangst genomen. Zending A (3 containers met 489 packages) is na inklaring door Rapid door (de door Rapid ingeschakelde logistieke dienstverlener) [bedrijf] Logistics (hierna: [bedrijf] ) medio juli 2017 bij E-Bike bezorgd op het adres (Kovel 11) van E-Bike in Cuijk. Zending B (4 containers met 648 cartons) is na inklaring door Rapid en transport door [bedrijf] opgeslagen bij ‘Inland Terminal Cuijk’ van [bedrijf] op het adres Keersluisweg 9 te Cuijk (Katwijk, gemeente Land van Cuijk). De transportopdracht van Rapid (door [betrokkene 2] ) aan [bedrijf] voor zending B houdt onder meer in (e-mailbericht van 26 juli 2017 16:05): ‘Graag volgende transport(en) voor ons uitvoeren. 4x40HQ […] Containers zijn voor: E-Bike […] Cuijk. Jullie hebben met [directeur E-Bike] hierover gesproken, qua opslag. […]’
E-Bike heeft ten aanzien van geen van beide zendingen originele cognossementen gepresenteerd. Van een telefax/telex-release was ten aanzien van deze zendingen evenmin sprake.
3.8
Zending C (2 containers: één 20’ GP en één 40’ HC, met daarin in totaal 222 cartons) is niet afgeleverd bij E-Bike, althans niet naar E-Bike in Cuijk vervoerd, maar op de terminal in Rotterdam, althans onder de hoede van Rapid, gebleven.
3.9.1
E-Bike (directeur [directeur E-Bike] ) heeft in een aan Skyland gericht schrijven van 7 augustus 2017 geklaagd over de kwaliteit van de elektrische fietsen. Onder meer is daarin te lezen: ‘The warehouse in Cuijk is really full now and we had to take another warehouse because of all unsold bikes […]’
3.9.2
IFB Shenzhen ( [betrokkene 5] ) heeft bij e-mailbericht van 8 augustus 2017 5:56 PM (‘Subject: TOP URGENT […] 1*20GP + 1*40HQ […] APLU719015115’) aan Rapid ( [betrokkene 2] ) geschreven: ‘Shipper advised us this shipment already pick up by CNEE without telex released BL, now they need explain why we released CONTAINER without they confirmation & telex released BL. Please reply us asap’
Even later, om 6:05 PM, heeft IFB Shenzhen ( [betrokkene 6] ) aan Rapid ( [betrokkene 2] ) een e-mailbericht (met dezelfde onderwerpaanduiding) gestuurd, waarin staat: ‘This is very serious problem for us that you released cargo but b/l still in shipper’s hand. Now shipper think IFB and your good company cheat them together. Please explain it asap [...]’
3.9.3
Op 10 augustus 2017 6:42 uur is door IFB FE ( [betrokkene 8] , Director of IFB China) een e-mailbericht gestuurd aan Rapid ( [betrokkene 7] ) waarin staat: ‘Now you are telling us that Rapid has released the attached three sets IFB HBL containers (total 9xHQ + 1x20) to C/E-Bike, without the original full set HBL presentation or IFB Shenzhen the release written instruction!!! […]’
Rapid ( [betrokkene 7] ) antwoordde bij e-mailbericht van 10 augustus 2017 12:55 PM: ‘We released 2 sets IFB HBL containers and the third one is still not released! […]’
IFB FE ( [betrokkene 8] ) schreef op 10 augustus 2017 6:58 uur aan Rapid: ‘Are the containers that you said not released still in the RTM terminal?’, waarop Rapid om 7.20 uur die dag terugschreef: ‘Correct, 2 containers are still at the terminal.’
3.9.4
Op 7 september 2017 schreef E-Bike aan Skyland [in verband met zending C, toev. hof] : ‘[…] 2 containers are still in Rotterdam port […] I already told […] that you could either ship them back to China or ship them to your own warehouse in Eindhoven or to the Warehouse what we specially rent for your bikes in Cuijk Inland port. […] 4 containers are still in the Warehouse Inland terminal in Cuijk […]’
3.9.5
In reactie/antwoord op een e-mailbericht van IFB FE aan Rapid van 24 november 2017 9:38 uur, met daarin de vraag: ‘could you pls give us a clear overview – where is the cargo now – for all seven Ctrs […]’, schreef Rapid bij e-mailbericht van 28 november 2017 05:55:55 uur: ‘To avoid any misunderstanding: we took delivery of all seven containers on behalf of E-bike; we hold none of the said seven containers or their content in our custody. You should best direct your questions to our principal E-bike.’
3.9.6
In antwoord op de door de advocaat van IFL/IFB bij brief van 30 november 2017 aan Rapid gestelde vraag met betrekkingen tot de zendingen A en B: ‘Under whose control are the goods?’ schrijft de advocaat van Rapid bij brief van 13 december 2017: ‘E-Bike’.
3.9.7
Bij e-mailberichten van respectievelijk 16 december 2017 en 27 december 2017 heeft Skyland E-Bike gesommeerd tot betaling van USD 447.120 en USD 596.160 voor de zendingen A en B. E-Bike heeft (in reactie) bij e-mailbericht van 29 december 2017 aan Skyland geschreven: ‘Before any paymants should follow from our side you need to response on my emails, I asked you to take back all the bikes.
I get no answer from your side and you need to repair your bikes and send at least spare parts to repair defaults from you made. […] I give up and contacting you, please take back all your bikes to china and compensate us in our losses because of the bad quality you produced and delivered. […]’
3.9.8
Dekra Experts heeft in opdracht van Rapid een rapport uitgebracht: ‘Report of survey at Ebike Nederland BV in Cuijk – 12 March 2018’. Daarin is te lezen: ‘[…] During our survey we were accompanied by Mr. [directeur E-Bike] (Chief Executive Officer of Ebike Nederland BV) and he informed us that he had received Mid July 2017 three (3) containers with 486 e-bikes of respective packing list 17TB-E-5101A. These three containers were unloaded at his own warehouse at address Kovel 11 in Cuijk. Afterwards he received four (4) containers with 648 e-bikes of respective packing list 17TB-E-5101A-2. Due to lack of storage capacity at address Kovel 11 in Cuijk, Ebike Nederland BV instructed Inland Terminal Cuijk BV to unload those four containers and store the e-bikes in their warehouse. After unloading all 648 e-bikes were stored at the warehouse of Inland Terminal Cuijk BV at address Keersluisweg 9 in Cuijk. […]’
3.9.9
E-Bike heeft bij brief van 24 juli 2018 het volgende geschreven aan Skyland: ‘[…] With regard to the first shipment. As we could not sell them, most of the e-bikes (i.e. 396 out of 486, of which 358 in their original packing) are still as they were at the time of delivery, stored in our warehouse at the address Kovel 11 in Cuijk, the Netherlands. These e-bikes are held at your disposal and can be picked up at any time.
As for the second shipment, these were not physically delivered at our warehouse. […] Rapid […] send this shipment to the warehouse of Inland Terminal Cuijk BV at the address Keersluisweg 9 in Cuijk, the Netherlands. The complete shipment is still intact and stored at the Inland Terminal and held at your disposal so can be picked up at any time. […]’
3.9.10
In opdracht van de IFL is er gerapporteerd door Crawford. Het Crawford-rapport, gedateerd 25 oktober 2018 vermeldt onder meer:
‘We were instructed to inspect two shipments with various models of e-bikes transported from China to the Netherlands under Bills of lading TJAPLU719015009 (shipment 1) and TJAPLU719015053 (shipment 2). […] The majority of the e-bikes was stored at 2 different locations in and near Cuijk,
Mr. [directeur E-Bike] advised that the e-bikes were not stored per shipment or container but per model of e-bike. As a consequence, it is not possible to identify the number of e-bikes per shipment but only to count the number of e-bikes per model.
After our meeting we visited both warehouse locations together with Mr. [directeur E-Bike] . […]
Inland Terminal Cuijk, Keersluisweg 9, 5433 NM in Katwijk. This inland terminal is owned and operated by [bedrijf] Logistics. […] Ebike Nederland B.V. rented a part of the warehouse for the storage of their e-bikes. We refer to attached two invoices of [bedrijf] Logistics to Ebike Nederland B.V. which show that Ebike Nederland B.V. was invoiced for storage fees as from 2nd August 2018 to date. […] Mr. [directeur E-Bike] agrees with the counted numbers. He further advised not to dispute the delivery of both shipments of e-bikes and confirmed to have received the correct numbers mentioned on the documents.’
Bij het rapport zijn facturen van [bedrijf] aan E-Bike gevoegd, gedateerd 28 september 201 en 13 oktober 2018. Daarin worden kosten voor de opslag van de fietsen in rekening gebracht.
3.1
[betrokkene 1] - die na januari 2018 niet meer werkzaam was voor Rapid - heeft op 25 mei 2018 14:40 uur een e-mailbericht gestuurd aan [directeur E-Bike] waarin hij schrijft: ‘[…] E-Bike heeft ons opdracht gegeven bij Skyland te gaan laden. Hierop hebben wij onze agent IFB opdracht gegeven contact op te nemen met Skyland […] Ingeval van Skyland zijn er Originele BL’s/Cognossementen uitgesteld door IFB/IFL. IFB/IFL heeft dit ook middels email gemeld bij [betrokkene 2] en de ocean mail box van Rapid. […] Om mij onduidelijke reden heeft Rapid toch containers uitgeleverd naar E-Bike zonder een telex release en/of in ontvangst name van originele Bill of ladings. […]’
3.11
Skyland heeft IFL, IFB Shanghai en IFB Tianjin in China aangesproken wegens misdelivery van de zendingen A en B. Bij onherroepelijke vonnissen van de Tianjin Maritieme Rechtbank van 21 januari 2019 zijn IFL, IFB Shanghai, IFB Tianjin hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Skyland (als schadevergoeding voor het verlies van de fietsen) van een bedrag van USD 447.120 (voor zending A – vonnis 1) en een bedrag van USD 596.160 (voor zending B – vonnis 2), nog vermeerderd met rente en proceskosten.
3.12
IFL/IFB heeft na verkregen verlof ten laste van Rapid conservatoire (derden)beslagen gelegd. Deze beslagen zijn opgeheven tegen vervangende zekerheid.

4.De vordering en het oordeel van de rechtbank

4.1
IFL/IFB vorderden in de eerste aanleg, voor zover van belang, naast een aantal verklaringen voor recht, een veroordeling van Rapid tot betaling van de bedragen die zij met betrekking tot de zendingen A en B op grond van de twee Chinese vonnissen van 21 februari 2019 aan Skyland hebben betaald (hoofdsommen plus rente en beslag- en proceskosten), vermeerderd met in China gemaakte advocaatkosten en met de in Nederland gemaakte beslag- en proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 19 februari 2020 geoordeeld dat de vorderingen van IFB moeten worden afgewezen (en ook de vordering van IFL jegens medegedaagde E-Bike), waardoor het alleen nog gaat om de vordering van IFL op Rapid. Met betrekking tot die verhaalsvordering bevat het vonnis onder meer de volgende inhoudelijk overwegingen (waarin ‘overeenkomst’ telkens is vervangen door ‘agency agreement’):
‘4.10. Op grond van artikel 4 van de agency agreement is Rapid gehouden om zendingen af te geven aan de uiteindelijke ontvanger tegen presentatie van het originele cognossement. Ten aanzien van de onderhavige zendingen is Rapid daar nog extra op gewezen in de e-mails van 15 en 28 juni 2017 van IFB […]. Ter zitting is gebleken dat in de praktijk ook op grond van een telex release mocht worden afgegeven. Als Rapid zendingen afgeeft zonder presentatie van het originele cognossement en zonder telex release, dan is Rapid ingevolge voornoemd artikel aansprakelijk voor alle daaruit voortvloeiende claims en verliezen.
4.11.
Vast staat dat Rapid zich wat betreft zending A niet aan deze afspraak/instructie heeft gehouden. Rapid is dus tekort geschoten in de nakoming van artikel 4 van de agency agreement en uit dien hoofde aansprakelijk voor alle daaruit voortvloeiende claims en verliezen […] tenzij haar beroep op beperking van aansprakelijkheid, eigen schuld en/of matiging van de schade slaagt. […]
4.12. […]
Rapid komt geen beroep toe op de artikelen 8:388 jo 8:387 BW en 8:903 jo. 8:905 BW, omdat zij niet als vervoerder kan worden aangemerkt in de zin van voornoemde artikelen. […]
4.15.
Rapid doet ten aanzien van de beperking van aansprakelijkheid verder een beroep op artikel F.1 van de agency agreement in combinatie met de artikelen 5.2 en 12 van de cognossementsvoorwaarden.
IFL heeft de toepasselijkheid van de cognossementsvoorwaarden op zichzelf niet betwist, maar voert aan dat artikel B4 van de agency agreement prevaleert boven artikel F1 van de agency agreement.
De rechtbank overweegt als volgt. Met artikel F1 van de agency agreement hebben IFL en Rapid zich gecommitteerd aan de cognossementsvoorwaarden. Artikel 5.2 van de cognossementsvoorwaarden bepaalt dat “The Merchant undertakes that no claim shall be made against any employee, agent or sub-contractor of the Carrier if such claim imposes upon them any liability in connection with any Services provided by the Carrier. If any such claim should nevertheless be made, the Merchant shall indemnify the Carrier against all consequences. Every such employee, agent and sub-contractor shall have the benefit of all the terms herein benefiting the Carrier as if such terms were expressly provided for his or its benefit. For these purposes, the Carrier contracts for itself and also as agent and trustee for each such employee, agent and sub-contractor.” Artikel 12 van de cognossementsvoorwaarden bepaalt dat “If there is any misdelivery of goods without production of this Bill of Lading negligently or deliberately done by the Carrier’s agent or sub-contractor that has no prior approval of the Carrier, the Carrier shall be liable for any claim relating to the aforesaid misdelivery of goods. However, the Carrier’s aforesaid liability shall not exceed a total of 2 SDR per kilogram of the gross weight of that part of the goods misdelivered.” Deze bepalingen zijn dus van toepassing op het vervoer in de relatie tussen de vervoerder […] en de “Merchant”. Ingevolge artikel 1 van de cognossementsvoorwaarden wordt onder “Merchant” verstaan: “the shipper, the consignee, the holder of this Bill of Lading and/or the owner of the goods”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kunnen deze bepalingen niet van toepassing worden geacht op een vordering van IFL als vervoerder op haar agent Rapid. Zouden IFL en Rapid in hun onderlinge relatie een dergelijke beperking van aansprakelijkheid hebben willen overeenkomen, dan hadden zij dit in de agency agreement moeten opnemen. Artikel 4 van de agency agreement bepaalt echter alleen dat Rapid ten opzichte van IFL aansprakelijk is voor “all consequential claims and losses”. Het artikel en de rest van de agency agreement reppen niet over beperking van aansprakelijkheid. Nu bovendien gesteld noch gebleken is dat IFL en Rapid dit bij de totstandkoming van de agency agreement wel voor ogen hadden, verwerpt de rechtbank dit beroep van Rapid op de cognossementsvoorwaarden.
4.16.
Ter zitting doet Rapid voorts een beroep op eigen schuld, in die zin dat IFL in haar ogen in de Chinese procedure geen deskundig en gemotiveerd verweer heeft gevoerd om de schade te beperken door geen beroep te doen op de rechtskeuzeclausule en beperking van aansprakelijkheid in de cognossementsvoorwaarden en vrijwillig akkoord te gaan met toepasselijkheid van Chinees recht. Zou IFL wel deskundig en gemotiveerd verweer hebben gevoerd, dan zou volgens Rapid de schade zijn beperkt. Ook had IFL volgens Rapid […] een deel van zending A kunnen terugleveren aan Skyland, hetgeen IFL niet heeft gedaan. […]
4.18.
De rechtbank verwerpt de stelling van Rapid dat IFL een deel van zending A had kunnen terugleveren aan Skyland, nu vaststaat dat deze zending aan E-bike is afgeleverd. […]
4.19. […]
Aan IFL kan […] niet worden tegengeworpen dat zij geen beroep heeft gedaan op de jurisdictieclausule.
4.20. […]
Met IFL oordeelt de rechtbank dat een beroep op de rechtskeuzeclausule in de cognossementsvoorwaarden kansloos geweest zou zijn.
4.21.
Dit betekent echter nog niet dat ervan uit moet worden gegaan dat IFL naar Chinees recht haar aansprakelijkheid en schade niet had kunnen beperken.
[…] De Chinese rechtbank heeft geoordeeld dat wat betreft de hoogte van de schade artikel 6 van de “Several Provisions on the Application of Law in Trying Cases Concerning Delivery of Cargo without production of original Bills of Lading” uitgegeven door de Supreme People’s Court of PRC […] in het jaar 2009 (hierna: SPC Provisions) van toepassing is. Volgens (de Nederlandse vertaling van) dit vonnis luidt het artikel als volgt:
“voor het verlies van de houder van het originele cognossement veroorzaakt door de levering van de goederen door de vervoerder zonder overlegging van het originele cognossement, wordt het bedrag van de schadevergoeding berekend op basis van de waarde van de goederen plus de vrachtkosten en verzekeringspremie op het moment van verzending van de goederen”.
De Chinese rechter heeft vervolgens het volgende geoordeeld: “en Skyland stelde dat de waarde van de betrokken goederen de FOB-waarde ervan zonder aanspraak te maken op de vrachtkosten en de verzekeringspremie, en de waarde van de betrokken goederen op het moment van verzending is onderworpen aan die op het douaneaangifteformulier, i.e. 447120 USD, zodat deze rechtbank bevestigt dat de waarde van het verlies van de goederen 447120 USD bedraagt. Wat betreft de vordering van de drie gedaagden dat de waarde van de goederen in kwestie zal worden vastgesteld op basis van de waarde die is vermeld op de factuur die bij de e-mail van Sklyland aan E-bike is gevoegd, heeft Skyland uitgelegd dat een dergelijke factuur op verzoek van E-bike voor de douaneaangifte bij invoer wordt verstrekt en dat er geen schriftelijk contract tussen Skyland en E-bike is ondertekend, maar dat er alleen de mondelinge overeenkomst is voor de vereffening van de betaling van de goederen voor het op het douaneaangifteformulier vermelde bedrag. Skyland aanvaardt bovendien de claim van de drie gedaagden niet dat de op de factuur vermelde waarde de werkelijke waarde van de goederen moet zijn (ongeacht de problemen met kwaliteitsaangelegenheden) en er is geen ander bewijs om een dergelijke bewering te staven en het op het douaneaangifteformulier gebaseerd argument te weerleggen. Daarom zal deze rechtbank deze claim van de drie gedaagden niet steunen.” IFL heeft in dit vonnis berust.
De vraag is in hoeverre en tot welk bedrag deze wijze van procederen bij de Chinese rechtbank (geen beroep doen op artikel 12 van de cognossementsvoorwaarden en niet in hoger beroep gaan van het vonnis van de Chinese rechtbank op het punt van het oordeel dat voor de waarde van de goederen moet worden uitgegaan van het douaneformulier) aan IFL kan worden verweten en mede tot de hoogte van de toegewezen vordering heeft geleid. […] Rapid, op wie de stelplicht en de bewijslast rust van het beroep op eigen schuld, heeft zich over deze vraag (in hoeverre en tot welk bedrag deze wijze van procederen bij de Chinese rechtbank aan IFL kan worden toegerekend) nog onvoldoende kunnen uitlaten en zal dan ook de gelegenheid krijgen om dit bij akte alsnog te doen. […]
4.22. […]
Rapid heeft door het afleveren van zending A, Skyland de mogelijkheid ontnomen om, in reactie op de vermeende gebreken en de mogelijke weigering van E-bike om te betalen, te beslissen om wel of niet of alleen onder voorwaarden de originele cognossementen aan E-bike te verstrekken. […]’
4.3
In het volgende tussenvonnis, van 9 september 2020, heeft de rechtbank het debat over zending B - ten aanzien waarvan de gevorderde schadevergoeding eerder niet toewijsbaar werd geoordeeld - heropend, met een mogelijkheid voor Rapid om zich bij akte uit te laten over door IFL overgelegde stukken. Verder verwierp de rechtbank een door Rapid nieuw aangevoerde grond voor de betwisting van het causaal verband tussen de aflevering van de zendingen en de door IFL gevorderde schadevergoeding. Met betrekking tot de vraag of, en zo ja, hoeveel procent van het toegewezen bedrag in de Chinese vonnissen is te wijten aan eigen schuld van IFL gaf de rechtbank Rapid gelegenheid om te reageren op een door IFL overgelegde legal opinion waarin zes argumenten worden genoemd waarom de Tianjin Maritime Court terecht is uitgegaan van (de waarde volgens) het douaneaangifteformulier in plaats van (de lagere waarde volgens) de commerciële facturen. Voor het geval het beroep op eigen schuld zou falen, kregen partijen de gelegenheid zich uit te laten over de vraag in hoeverre de gevorderde schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van Rapid berust, dat deze Rapid, gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg daarvan volledig kan worden toegerekend.
4.4
In het eindvonnis van 22 september 2021 overwoog de rechtbank met betrekking tot de aflevering van zending B onder meer:
- dat zending B na aankomst in Nederland feitelijk in ontvangst is genomen door [bedrijf] , als lasthebber van haar opdrachtgever Rapid;
- Rapid op haar beurt bij die opdracht optrad als lasthebber van E-Bike, van wie zij de vaste ontvangstexpediteur was;
- dat E-Bike dan ook zeggenschap over de zending verkreeg vanaf het moment dat [bedrijf] zending B (feitelijk) in ontvangst had genomen.
De rechtbank oordeelde daarom dat Rapid niet alleen wat betreft zending A, maar ook wat zending B betreft, is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 4 van de agency agreement en uit dien hoofde in beginsel aansprakelijk is voor alle daaruit voorvloeiende claims en verliezen, tenzij het beroep van Rapid op beperking van aansprakelijkheid, eigen schuld, causaliteit, voorzienbaarheid en/of matiging van de schade slaagt.
Verder concludeerde de rechtbank dat het niet instellen van hoger beroep door IFL in de procedure in China geen eigen schuld van IFL oplevert.
Wel zag de rechtbank aanleiding om de verhaalsvordering van IFL op Rapid wat de hoofdsom betreft te matigen tot de waarde van de zendingen A en B volgens de commerical invoices, te weten USD 277.840 en USD 367.744. Naast onder meer een verklaring voor recht dat Rapid toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen jegens IFL door de zendingen A en B zonder presentatie van het originele cognossement af te geven aan E-Bike, bevat het dictum van het vonnis een veroordeling van Rapid tot betaling van de zojuist genoemde bedragen, vermeerderd met rente en kosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, onder de voorwaarde dat IFL bij tenuitvoerlegging van de veroordeling voor de duur van het hoger beroep een bankgarantie stelt ten bedrage van USD 720.000.

5.De grieven in het principaal appel

vooraf
5.1
Rapid heeft in totaal 21 grieven aangevoerd tegen de drie door haar bestreden vonnissen. Die grieven worden hieronder besproken. Eerst volgen enkele overwegingen vooraf.
5.2.1
Rapid, die in de eerste aanleg is verschenen zonder de bevoegdheid van de rechtbank te betwisten, heeft geen duidelijk kenbare grief gericht tegen de vaststelling in het vonnis 19 februari 2020 (r.o. 4.2) dat de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tegen haar gerichte vordering. Die vaststelling berust - vanwege Rapids vestigingsplaats hier te lande - in de eerste plaats op art.
4 Brussel I
bis-Vo. Daarnaast wijst de rechtbank onder andere op art. 26 van die verordening. Beide bepalingen bieden inderdaad voldoende grondslag voor het aanvaarden van internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
5.2.2
Toegevoegd wordt dat Rapid in de toelichting op haar zesde grief het standpunt inneemt dat de rechter in Hongkong exclusief bevoegd is met betrekking tot geschillen die de agency agreement betreffen. Daarvan uitgaande beroept zij zich ‘uitdrukkelijk op de niet-ontvankelijkheid van de rechtbank (en thans het hof) om te oordelen over de totstandkoming en/of uitleg van de [a]gency [a]greement’.
Dit beroep door Rapid op ‘niet ontvankelijkheid van de rechtbank (en thans het hof)’ wordt niet gezien als een duidelijk kenbare grief tegen de aangenomen internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter; een beroep op niet-ontvankelijkheid is nu eenmaal niet hetzelfde als een betwisting van de internationale bevoegdheid. Mocht zodanige betwisting toch wel zijn bedoeld, dan brengt dat Rapid niet verder, omdat haar hiervoor bedoelde standpunt (over de exclusieve bevoegdheid van de rechter in Hongkong) ongegrond is en daarmee ook de daarop gestoelde betwisting (van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter). Bij de bespreking van grief zes wordt hierop teruggekomen. Los hiervan is deze onbevoegdheidsexceptie niet tijdig, want eerst in hoger beroep, opgeworpen (art. 11 Rv). Ook om die reden dient zij te worden verworpen. De vaststelling dat internationale bevoegdheid bestaat op grond van beide hiervoor genoemde artikelen uit de Brussel I
bis-verordening verandert er niet door.
5.2.3
Rapids betoog in hoger beroep behelst nog verscheidene andere standpuntwijzigingen. Bijvoorbeeld ten aanzien van het toe te passen recht. Anders dan in de eerste aanleg, toen zij op juiste gronden concludeerde tot toepasselijkheid van Nederlands recht, stelt zij zich in hoger beroep op het standpunt dat het recht van Hongkong van toepassing is op het geschil tussen partijen. Verderop in dit arrest wordt uitgelegd waarom dat standpunt onjuist is. Op deze plaats wordt kort stilgestaan bij de opmerking die Rapid terloops maakt over het innemen van nieuwe/gewijzigde standpunten in hoger beroep, te weten in 1.5 van haar memorie van grieven, waar staat: ‘Rapid wenst - en heeft recht - het door haar eerdere gestelde aan te vullen, te verduidelijken, dan wel op sommige aspecten te wijzigen. Deze aanvullingen, verduidelijkingen en wijzigingen hebben prioriteit over het door Rapid eerder gestelde.’ Naar aanleiding van deze opmerking wordt erop gewezen dat het door Rapid vermeende recht beperkingen kent. Die vloeien voort uit de eisen van een goede procesorde. Voorbeelden ervan zijn het zojuist genoemde art. 11 Rv en art. 154 Rv. Van Rapid mag bovendien worden verlangd dat zij duidelijk kenbaar maakt welke standpunten zij wijzigt. Het mag geen zoekplaatje worden en het moet niet zo zijn dat de vraag rijst of Rapid zelf helder heeft wat zij eerder heeft aangevoerd en waarvan zij wenst terug te komen.
5.2.4
Wat verder opvalt, is dat Rapid wel de haar verweten schending van de agency agreement bestrijdt (zij het vergeefs, waarover hieronder nader), maar niet uitlegt waarom zij - gebruikmakend van de haar door IFB Shenzhen toegestuurde documenten - geen gehoor heeft gegeven aan de daarbij telkenmale uitdrukkelijk gegeven instructie dat uitlevering slechts tegen presentatie van het originele cognossement mocht plaatsvinden (zie hierboven 3.6). Minst genomen had zij IFL/IFB hierover vooraf kunnen informeren, zodat IFL/IFB tijdig maatregelen had kunnen nemen.
positie IFB in hoger beroep
5.2.5
De vorderingen van IFB (oorspronkelijk eiseressen 2 tot en met 4) jegens Rapid zijn in het eindvonnis afgewezen. Tegen die afwijzing en de daaraan ten grondslag liggende motivering is geen duidelijk kenbare grief gericht. Weliswaar wordt in incidenteel appel (met de grieven 2 en 3) geklaagd over de kostencompensatie en de afwijzing van de beslagkosten, maar deze grieven worden aldus begrepen dat het daarbij gaat om klachten van IFL; een kostenveroordeling ten gunste IFB is immers moeilijk denkbaar bij een niet bestreden afwijzing van de materiële vordering van IFB. Voor zover het appel is ingesteld tegen/door IFB volgt daarom een niet-ontvankelijkverklaring.
grieven (1 tot en met 13) tegen het vonnis van 19 februari 2020
5.3.1
Grief 1 behelst als klacht dat in r.o. 2.5 is ‘vastgesteld dat Skyland bij IFL/IFB drie zendingen heeft aangemeld die bestemd waren voor E-Bike en dat IFB Singapore terzake een cognossement heeft uitgegeven.’
5.3.2
Dat laatste, dus dat specifiek IFB Singapore een cognossement heeft afgegeven, staat echter niet in die overweging. Wat er wel staat, is dat IFL/IFB voor de drie zendingen drie huiscognossementen heeft afgegeven. Daarbij ging het om cognossementen van/met IFL als vervoerder. Of IFL de cognossementen zelf heeft afgegeven of een agent, te weten een entiteit uit de IFB-groep, namens haar doet hier niet ter zake. Relevant is wel dat Rapid de onder de cognossementen vervoerde zendingen alleen tegen presentatie van de originele cognossementen (dan wel een telex/telefax-release) mocht vrijgeven. Slechts terzijde wordt erop gewezen dat de in de procedure overgelegde cognossementen van de zendingen A tot en met C als ‘place of issue’ Tianjin noemen, wat de vestigingsplaats is van IFB Tianjin, zijnde een agent van IFL, die in de Chinese vonnissen is genoemd als degene die namens de vervoerder IFL de cognossementen heeft afgegeven.
5.3.3
Hoe het voor transport aanmelden bij IFL/IFB van de door E-Bike gekochte zendingen precies is verlopen kan eveneens in het midden blijven. Geconstateerd wordt slechts dat Rapid in de eerste aanleg (hierover) heeft opgemerkt (in lijn met [betrokkene 1] verklaring) dat zij zelf (namens E-Bike) voor dat vervoer contact heeft gezocht met IFB Shenzhen. Haar niet onderbouwde standpunt in hoger beroep (m.v.g. 2.22) dat IFL door Skyland is ingeschakeld is of lijkt daarmee in strijd. Wat in elk geval niet is gesteld of gebleken, is dat Rapid rechtstreeks contact had met IFL; volgens (de niet gemotiveerd weersproken stelling van) IFL/IFB is rechtstreeks contact met IFL niet mogelijk en loopt de boeking altijd via een agent uit de groep. Dat laatste was volgens IFL/IFB ook hier het geval; Rapid heeft het vervoer voor haar klant E-Bike geboekt bij (een entiteit uit de) IFB(-groep). Rapid heeft dit beaamd (zie bijv. c.v.a. 4.3.2.: ‘[…] Rapid heeft enkel IFB ingeschakeld voor het regelen van het vervoer vanuit bijvoorbeeld Azië […]’ Vergelijk in dit verband ook het e-mailbericht van 25 mei 2018 14:34 uur van [betrokkene 1] : ‘E-Bike heeft ons opdracht gegeven bij Skyland te gaan laden. Hierop hebben wij onze agent IFB opdracht gegeven contact op te nemen met Skyland […].’ Zie ook de (hierboven in 3.3 aangehaalde) vermelding in de agency agreement ‘Rapid will consign all bound shipments to various IFB offices.’ Die vermelding wijst erop dat het agentschap werd uitgeoefend voor een groep met meerdere entiteiten/kantoren.
5.3.4
De toelichting op de grief bevat ook een betwisting door Rapid dat IFL, IFB Shanghai en IFB Tianjin ‘associate and subsidiary companies’ van IFB Singapore zijn, in de zin waarin die aanduiding in de (hierboven in 3.3 aangehaalde) aanhef van de agency agreement is gebezigd. Die betwisting is echter gekoppeld aan de omschrijving van het begrip ‘associated company in relation to a body company’ in de (New) Hong Kong Companies Ordinance (Cap. 622), terwijl (a) door IFL/IFB is betwist en (b) uit het betoog van Rapid niet volgt dat het die beperkte betekenis is geweest die de partijen bij de agency agreement voor ogen heeft gestaan bij het bezigen van de aanduiding ‘on behalf of all its associate and subsidiairy companies’. Bij de bespreking van grief 6 komt dit punt terug.
5.4.1
Grief 2 komt er blijkens de toelichting op neer dat Skyland had ingestemd met een uitlevering van zending A aan E-Bike zonder presentatie van het originele cognossement (en zonder betaling) en dus, anders dan in het vonnis van 19 februari 2020 punt 2.8 staat, niet verbaasd heeft gereageerd (toen zij vernam) dat de uitlevering had plaatsgevonden zonder presentatie van het originele cognossement.
5.4.2
Ook deze grief is ongegrond. Het was E-Bike (voor wie Rapid naar eigen zeggen als ontvangstexpediteur optrad) die de verbazing heeft genoemd. Vergelijk in dit verband ook de onder 3.9.2 en 3.9.3 aangehaalde e-mailberichten van 8 en 10 augustus 2017. De door Rapid beweerde instemming van Skyland blijkt nergens uit en is ook niet te bewijzen aangeboden. Zij is, in elk geval wat zending A betreft, bovendien in strijd met de (terechte) mededeling namens Rapid tijdens de comparitiezitting in de eerste aanleg: ‘Zending A is vrijgegeven zonder bill of lading en zonder telefax release. Dat had niet mogen gebeuren.’ Toegevoegd wordt, ten overvloede, dat E-Bike, bij instemming door Skyland met de vrijgave, zou hebben beschikt over de van Skyland verkregen originele cognossementen dan wel een telex/ telefax-release.
5.5.1
Grief 3 behelst als klacht dat de rechtbank in r.o. 4.3 heeft vastgesteld dat het geschil ter zake van de agency agreement onderhevig is aan Nederlands recht. Volgens Rapid is de rechtbank er ten onrecht aan voorbijgegaan dat de agency agreement een rechtskeuzeclausule bevat.
5.5.2
Bedoelde overweging 4.3 van het vonnis luidt: ‘IFL/IFB grondt haar vordering jegens Rapid primair op toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar verbintenissen jegens IFL/IFB. Het toepasselijk recht op een verbintenis uit overeenkomst die na 17 december 2009 is gesloten, dient te worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo). Bij gebreke van een rechtskeuze, volgt uit artikel 4 lid 1 sub b Rome I-Vo dat op de overeenkomst inzake dienstverlening het recht toepasselijk is van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft. Rapid is gevestigd in Nederland, zodat hieruit de toepasselijkheid van Nederlands recht volgt.’
5.5.3
Deze overweging sluit naadloos aan op het door Rapid eerder ingenomen standpunt (in de comparitieaantekeningen voor de zitting van 17 mei 2019, punt 11): ‘Als er een agency overeenkomst is moet deze naar Nederlands recht worden beoordeeld (art. 4 lid 1 sub b Rome I-Vo), Rapid is dienstverlener en is in Nederland gevestigd. Op de gestelde onrechtmatige daad zou ook Nederlands recht toepasselijk zijn, omdat de gestelde gedraging (vrijgeven lading) zich in Nederland voordeed, althans de schade zich hier voordoet.’ Op de comparitiezitting is daar nog bij gekomen een uitdrukkelijke rechtskeuze voor Nederlands recht als het recht dat toepasselijk is op de vraag naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 1] .
5.5.4
Gesteld noch gebleken is dat (het innemen van) dit eerdere standpunt en (het maken van) deze eerdere rechtskeuze op een vergissing berusten en/of dat Rapid zich in dit verband onvrij heeft gevoeld. Rapid stelt ook niet dat (en legt dus evenmin uit waarom) zij dit eerdere standpunt wenst te verlaten en deze eerdere rechtskeuze wenst te herroepen. Het wordt er daarom voor gehouden dat haar klacht (in de toelichting op de grief) dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbijgegaan is dat de agency agreement een rechtskeuzeclausule (voor het recht van Hongkong) bevat, op een abuis berust. De klacht is bovendien ongegrond, omdat de agency agreement geen rechtskeuzeclause bevat. Een rechtskeuze is er wel in het IFL-huiscognossement, dat op de daarin bedoelde vervoerovereenkomst het recht van Hongkong van toepassing verklaart. Die omstandigheid impliceert echter niet dat de bij de agency agreement betrokken partijen hebben beoogd hun onderlinge verhouding met betrekking tot de door Rapid hier te lande verleende diensten eveneens door dat rechtstelsel te doen beheersen. Als (voldoende) nadere toelichting kan niet gelden dat de agency agreement bepaalt (zie hierboven 3.2): ‘Both parties comply with any and all applicable rules and conditions appearing on the front and reverse of B/L covering the shipments.’ Die bepaling staat onder het kopje ‘Duration’ en ziet op de temporele werking van de in acht te nemen regels en condities die gelden met betrekking tot de vervoerovereenkomst. De (in het cognossement neergelegde) vervoerovereenkomst omvat echter niet de agency agreement en kan daarmee niet op één lijn worden gesteld. Ook om die reden treft de grief geen doel.
5.6.1
Grief 4 richt zich tegen r.o. 4.7 van het vonnis waarin de rechtbank overweegt dat IFL belang heeft bij haar vordering omdat zij in China is veroordeeld om Skyland schadeloos te stellen (voor het verlies van de lading en tot betaling van rente en proceskosten) en die schade nu wil verhalen op Rapid.
5.6.2
In de toelichting op de grief noemt Rapid argumenten waarom het volgens haar de eigen schuld van IFL is dat zij in China is veroordeeld. Die doen echter niet af aan het belang van IFL bij haar regresactie. Op het eigen schuld verweer, dat aan de orde is in de grieven 4, 10, 11, 12. 13, 15 en 17, wordt hieronder ingegaan, onder andere bij de bespreking van grief 10-13 - 5.12.1 e.v.
5.7.1
Grief 5 richt zich eveneens tegen r.o. 4.7 van het vonnis voor zover de rechtbank daarin - naar de mening van Rapid: ten onrechte - heeft vastgesteld dat IFL last en volmacht heeft van de verzekeraar om een vordering in te stellen ‘ten aanzien van het gedeelte van de schade dat zij heeft gedekt en tot betaling van rente en proceskosten’.
5.7.2
Meer precies overweegt de rechtbank in bedoelde r.o. 4.7:
‘Niet is betwist dat de verzekeraar van IFL last en volmacht heeft afgegeven om een vordering in te stellen ten aanzien van het gedeelte van de schade dat zij heeft gedekt, zodat daarvan in rechte wordt uitgegaan.’
5.7.3
Wat er niet klopt aan deze overweging blijkt niet uit de toelichting op de grief. Blijkbaar wil Rapid de last en volmacht in hoger beroep alsnog betwisten, maar waarom is door haar niet toegelicht. Het is ook slechts een betwisting in algemene bewoordingen; er is bijvoorbeeld niet iets dat erop wijst dat zij hierover vragen heeft gesteld aan IFL/IFB en/of (eerder) vergeefs om een bevestiging van de last/volmacht van de verzekeraar heeft verzocht. Overigens heeft IFL/IFB in reactie op de grief als productie 30 een e-mailbericht overgelegd met daarin een bevestiging van de zijde van de transportverzekeraar van IFL/IFB van de bevoegdheid van IFL/IFB om in eigen naam te claimen. Rapid is daar niet meer op ingegaan, wat bijvoorbeeld had gekund bij gelegenheid van de nadien gehouden mondelinge behandeling. Daarom kan ervan worden uitgegaan dat Rapid de, ongemotiveerde, betwisting niet langer heeft gehandhaafd.
5.7.4
In de toelichting op de grief betwist Rapid ook de ‘gepretendeerde effectieve schade’ van IFL. Naar aanleiding hiervan zal IFL in de gelegenheid worden gesteld om duidelijke bewijzen van betaling aan Skyland in het geding te brengen met betrekking tot alle bedragen waarvoor zij verhaal zoekt. Voor zover het daarbij gaat om betalingen die niet afkomstig zijn van de verzekeraar van IFL of van IFL zelf dient IFL aan te tonen dat zij beschikt over een last of volmacht om die bedragen in eigen naam bij Rapid te innen. Bij de verdere beoordeling wordt er vooralsnog van uitgegaan dat de bewijzen van betaling er komen en zo ook de
(eventuele) last/volmacht.
5.8.1
Grief 6 behelst als klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat IFL jegens Rapid een beroep kan doen op de bepalingen van de agency agreement, mocht Rapid daaraan gebonden zijn. In de toelichting op de grief noemt Rapid als argumenten die (volgens haar) daartegen pleiten:
a. a) IFL is geen ‘subsidiary or associated company’ van IFB Singapore;
b) een geschil ter zake van de agency agreement behoort tot exclusieve bevoegdheid van de rechter in Hongkong, waardoor de rechtbank Rotterdam in het geheel niet bevoegd was om hierover te oordelen, in welk verband Rapid zich ‘uitdrukkelijk [beroept] op de niet-ontvankelijkheid van de rechtbank (en thans het Hof) om te oordelen over de totstandkoming en/of uitleg van de Agency Agreement’;
c) Skyland heeft impliciet ingestemd met de uitlevering van de zending A en Rapid was ‘voorts gerechtigd de zendingen A en B conform de APL zeevrachtbrieven in ontvangst te (laten) nemen zonder dat originele cognossementen vereist waren.’ De grief faalt. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.8.2
Wat de argumenten a en b betreft, wordt in de eerste plaats verwezen naar de overwegingen 5.2.2 en 5.3.4 hierboven. In 5.2.2 staan de bepalingen uit de Brussel I
bis-Vo op grond waarvan de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter is aanvaard. Toegevoegd wordt, ten overvloede, dat de agency agreement zelf geen forumkeuzebeding behelst en dat de verwijzing onder het kopje ‘Duration’ naar het cognossement niet kan gelden als bewijs/aanwijzing dat de partijen bij de agency agreement bedoeld hebben de rechter in Hongkong bij uitsluiting aan te wijzen voor de kennisneming van hun onderlinge geschillen die ontstaan naar aanleiding van de door Rapid hier te lande verrichte diensten. Toegevoegd wordt verder, eveneens ten overvloede, dat Rapid bij het bezigen van de argumenten a en b ervan uitgaat dat het recht van Hongkong de agency agreement beheerst. Dat, door IFL betwiste, uitgangspunt - dat haaks staat op Rapids als juist aangemerkte standpunt in de eerste aanleg dat de agency overeenkomst moet worden beoordeeld naar Nederlands recht - is hiervoor bij de bespreking van grief 3 verworpen. Als gezegd ligt in de verwijzing onder het kopje ‘Duration’ naar het cognossement niet een rechtskeuze voor het recht van Hongkong op de agentuurverhouding besloten. Aanwijzingen dat de verwijzing niettemin wel als zodanig is bedoeld ontbreken in het betoog van Rapid. Ook overigens biedt dat betoog geen aanknopingspunten voor een uitleg van de agency agreement waarbij - aan de hand van art. 3 (en/of 4) Rome I-Vo en/of (art. 5, 6 en 9 van) het Vertegenwoordigingsverdrag - wordt uitgekomen op de toepasselijkheid van het recht van Hongkong op de door Rapid hier te lande uitgevoerde diensten.
5.8.3
Daarnaast wordt het volgende in aanmerking genomen. In r.o. 4.9 van het vonnis overweegt de rechtbank dat de agency agreement is gesloten door IFB Singapore én de aan haar gelieerde ondernemingen, waartoe naar het oordeel van de rechtbank ook IFL behoort. Tegen deze overweging 4.9 is geen duidelijk kenbare grief gericht, terwijl uit wat er door Rapid wel is aangevoerd niet volgt dat en waarom de overweging onjuist is; al helemaal niet als wordt uitgegaan van het toepasselijke Nederlandse recht. In aanmerking nemende voorts dat de agency agreement voorziet in dienstverlening in het kader van vervoer, ligt het bovendien voor de hand om juist IFL, als (papieren) vervoerder binnen de IFB-groep, te zien als associated company van haar agent IFB Singapore (in de zin van het door deze gesloten contract). Dit wordt niet anders indien de aandeelhouder/beneficiair/ begunstigde van IFL geen rechtspersoon, maar een natuurlijk persoon was/is.
5.8.4
Wat argument c betreft, volgt de juistheid van de gestelde instemming niet uit de door Rapid in dat verband aangevoerde stellingen, die bovendien zijn betwist en niet zijn voorzien van een concreet en gespecificeerd bewijsaanbod. Dit argument c staat bovendien haaks op de erkenning in de eerste aanleg dat vrijgave zonder cognossementspresentatie of telefax-release niet had gemogen. Een instemming met of bevoegdheid tot zodanige vrijgave lag niet besloten in de mogelijkheid tot inontvangstneming van de zendingen met behulp van de zeevrachtbrieven. Die zeevrachtbrieven ontving Rapid immers vanuit de IFB-groep, met daarbij de, ook in de agency agreement neergelegde, instructie dat voor vrijgave cognossementspresentatie nodig was.
5.9.1
Grief 7 luidt: ‘Ten onrechte heeft de Rechtbank onder r.o. 4.8 en r.o. 4.11 gesteld dat de Agency Agreement tot stand is gekomen en dat Rapid daaraan gebonden zou zijn.’
5.9.2
In de toelichting op de grief stelt Rapid dat - uitgaande van de toepasselijkheid van Nederlands recht op de (totstandkoming van de) agency agreement - de agency agreement onbevoegd is aangegaan door [betrokkene 1] .
5.9.3
De rechtbank heeft in dit verband vooropgesteld dat de vraag of IFL mocht aannemen dat [betrokkene 1] bevoegd was om de overeenkomst namens Rapid te sluiten, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van art. 3:61 lid 2 BW: is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan. De rechtbank kende vervolgens betekenis toe aan de omstandigheid dat Rapid ermee bekend was dat [betrokkene 1] graag directeur genoemd wilde worden en dat hij zich, ook in 2015, toen de overeenkomst werd gesloten, als zodanig presenteerde, terwijl Rapid ‘daar nooit een stokje voor heeft gestoken’. De rechtbank vervolgt dan: ‘Tegen de achtergrond van deze omstandigheden, waarbij Rapid bij IFL de schijn heeft gewekt dat [betrokkene 1] als “Ocean Director” bevoegd was om overeenkomsten af te sluiten namens Rapid, mocht IFL daarop vertrouwen.’
5.9.4
Deze vooropstelling en daaropvolgende overwegingen van de rechtbank zijn juist. Rapids eigen mededeling, dat zij wist dat [betrokkene 1] graag directeur genoemd wilde worden en dat het haar bekend was, ook in 2015, dat [betrokkene 1] zich als directeur presenteerde en dat zij daar nooit een stokje voor heeft gestoken, is opgetekend in het proces-verbaal van de comparitiezitting van 17 mei 2019. Op die zitting waren onder meer aanwezig de heren [betrokkene 9] , [betrokkene 7] , [betrokkene 10] en [betrokkene 11] , respectievelijk financieel directeur, operationeel manager, COO en directeur van Rapid. De rechtbank heeft Rapid in de gelegenheid gesteld om te reageren op het proces-verbaal dat van de zitting is opgemaakt. Van die gelegenheid heeft Rapid gebruik gemaakt bij een aan de rechtbank verstuurde brief van 13 juni 2019. Die brief behelst geen kritiek op of kanttekening bij de weergave van de zojuist bedoelde mededeling in het proces-verbaal. Reeds daarom wordt voorbijgegaan aan de suggestie die Rapid in haar memorie van grieven wekt als zou de mededeling enkel van haar toenmalige advocaat afkomstig en bovendien onjuist zijn.
Anders dan [betrokkene 11] en [betrokkene 9] in hun in hoger beroep overgelegde verklaring suggereren was [betrokkene 1] bovendien niet (zomaar) ‘iemand’ die (waar ook ter wereld) zo maar voor aansprakelijkheid van Rapid tekende, maar degene die zich met medeweten van Rapid als directeur van haar onderneming in de internationale logistieke zakelijke wereld bewoog, klanten binnenhaalde en daarvoor IFL wilde gebruiken, met wie Rapid voorheen geen zaken deed. Rapid gaat ook eraan voorbij dat zij in de periode na het sluiten van de agency agreement - dus in vervolg op de gemaakte afspraken - vele e-mailberichten (van entiteiten) uit de IFB-groep heeft ontvangen, met daarin aan haar gerichte instructies en bijgevoegd de door haar benodigde vervoersdocumenten. Het kan haar dan ook niet zijn ontgaan dat zij een zakelijke relatie onderhield met de IFB-groep. Indien zij (of haar bestuur) zich niet heeft verdiept in de afspraken die door [betrokkene 1] namens haar voorafgaand aan en met betrekking tot die samenwerking waren gemaakt, komt dat voor haar risico. Zij kan dan niet, als het haar uitkomt, met succes aan IFL tegenwerpen dat uit het handelsregister niet blijkt van een toereikende volmacht van [betrokkene 1] ; IFL mocht erop vertrouwen, eens te meer gaande de samenwerking, dat die volmacht er was, dat althans op het eventuele ontbreken ervan geen beroep zou worden gedaan. Uit het betoog van Rapid volgt ook niet dat (en waarom) IFL er niet op mocht vertrouwen dat het afsluiten van de agency agreement paste binnen de taakuitoefening van [betrokkene 1] als Ocean Director van Rapid. Namens Rapid is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep weliswaar opgemerkt dat zij alles heeft gedaan om te voorkomen dat [betrokkene 1] zonder instemming van haar (statutaire) directeuren de agency agreement zou tekenen, maar die opmerking is ongefundeerd. De juistheid ervan volgt in elk geval niet reeds uit het niet-geregistreerd zijn van een volmacht in het handelsregister (inschrijving in het handelsregister is geen vereiste voor de geldigheid van een volmacht) en evenmin uit de bij memorie van grieven als productie G17 overgelegde consultancy agreement, een intern document waarvan gesteld noch gebleken is dat dit aan Rapids relatie IFL/IFB was geopenbaard en dat daardoor niet in de weg heeft gestaan aan de schijn van volmacht/vertegenwoordiging. Het voorgaande betekent dat de grief faalt.
Terzijde wordt er in dit verband nog op gewezen dat Rapid ook los van de agency agreement een verwijt kan worden gemaakt van het schenden van de haar verstrekte instructies.
5.10.1
Grief 8 luidt: ‘Ten onrechte gaat de rechtbank voorbij aan het feit dat Rapid de zendingen A en B bij aankomst in Rotterdam direct namens E-Bike in ontvangst heeft genomen.’
5.10.2
Deze klacht sluit aan bij Rapids betoog in hoger beroep dat zij uitsluitend als ontvangstexpediteur van E-Bike is opgetreden (en in die hoedanigheid de zendingen in ontvangst heeft genomen) en niet daarnaast ook als agent van IFL (o.a. m.v.g. 5.65 en m.v.g. 2.22). Dat betoog staat echter haaks op haar standpunt in de eerste aanleg (‘akte na tussenvonnis’ van 4 november 2020, punt 26 en 27) dat zij, zonder die dubbelrol (van ontvangstexpediteur van E-Bike én agent van IFL), steeds alleen voor en namens E-Bike zou hebben gehandeld, in welk geval de feitelijke inontvangstneming van de zendingen door Rapid voor E-Bike heeft te gelden als juridische aflevering aan E-Bike (die niet de recht- en regelmatig cognossementhouder was).
Het nieuwe standpunt - kort gezegd erop neerkomend dat Rapid niets met IFL te maken had - is bovendien onjuist. Rapid gaat onder meer eraan voorbij dat zij de documentatie, waarmee zij de zendingen in ontvangst kon nemen, niet van EBike, maar van de IFB-agent van IFL had gekregen, met de instructie hoe daarmee te handelen. Aan de vermelding in de namens IFL afgegeven cognossementen ‘For delivery of the goods apply to Rapid Logistics’ kan redelijkerwijs niet de betekenis worden toegekend dat Rapid, in strijd met die instructie, de zendingen, zonder cognossementspresentatie, als ontvangstexpediteur van de consignee E-Bike in ontvangst kon nemen of kon vrijgeven; de vermelding is zijdens de vervoerder opgenomen om aan de consignee, E-Bike, duidelijk te maken bij wie deze terecht kon voor ontvangst tegen presentatie van het cognossement. De vermelding duidt er dus juist op dat Rapid de delivery agent van IFL was en dat aflevering via Rapid geschiedde.
5.10.3
Ook overigens heeft Rapid onvoldoende ingebracht tegen de (juistheid van de) door IFL gegeven lezing van de gang van zaken. Die lezing, waar daarom vanuit wordt gegaan, is als volgt:
E-Bike koopt goederen op FOB-basis van Skyland en vraagt Rapid het vervoer van China naar Nederland te verzorgen. Rapid introduceert de zendingen bij IFL/IFB, die daarop contact opneemt met aflader Skyland om het vervoer te plannen. Bij aanvang van het vervoer geeft IFL een huiscognossement uit, waarop de uiteindelijk belanghebbenden bij de lading staan vermeld: Skyland als afzender/shipper en E-Bike als consignee. Ook staat daarop dat Rapid optreedt als delivery agent. Omdat IFL slechts papieren vervoerder is, schakelt zij een container line in voor het daadwerkelijke vervoer. Ook die container line, APL, geeft op instructie van IFL/IFB een vervoerdocument uit, geen cognossement, maar een vrachtbief (sea waybill). IFL/IFB moet de controle over de containers houden totdat in de loshaven het originele cognossement wordt gepresenteerd. Daarom verzoekt zij APL om aflevering aan haar (IFL/IFB’s) eigen delivery agent in Rotterdam, Rapid, die daartoe op de sea waybill als ontvanger wordt aangewezen. Rapid mag de zendingen pas vrijgeven aan de consignee (E-Bike) wanneer die het originele huiscognossement presenteert; eerst dan wordt afgeleverd onder de vervoerovereenkomst onder cognossement. De betaling van de vracht en bijkomende kosten loopt via Rapid, die afrekent met zowel APL (o.m. vracht en lokale kosten) als IFL/IFB (handling fee, die de beloning voor IFL/IFB vormt) en brengt deze vervolgens met een opslag (haar eigen fee) in rekening aan E-Bike.
5.11.1
Grief 9 behelst als klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft ‘vastgesteld in r.o. 4.15 dat artikel B.4 prevaleert boven artikel F1 van de Agency Overeenkomst en dat deze bepalingen niet van toepassing zouden zijn op Rapid.’
5.11.2
Deze grief berust op een verkeerde lezing van de desbetreffende overweging. Daarin wordt niet vastgesteld dat bepaling B.4 prevaleert boven bepaling F1 van de agency agreement, maar overweegt de rechtbank dat de cognossementsvoorwaarden 5.2 en 12 niet van toepassing kunnen worden geacht op een vordering van IFL als vervoerder op haar agent Rapid. De rechtbank voegt daaraan toe dat, indien Rapid en IFL in hun onderlinge verhouding een aansprakelijkheidsbeperking bij misdelivery tot 2 SDR hadden gewenst, dit had moeten worden opgenomen in de agency agreement, in plaats van bepaling B.4, die nu juist een aansprakelijkheid voor ‘all consequential claims and losses’ vastlegt. Dat de contractspartijen bij de totstandkoming van de agency agreement niettemin wel een aansprakelijkheidsbeperking tot 2 SDR voor ogen hebben gehad, in plaats van een onbeperkte aansprakelijkheid zoals B.4 die beschrijft, is gesteld noch gebleken, aldus de rechtbank.
5.11.3
Uit Rapids toelichting op de grief blijkt niet waarom deze overwegingen volgens haar onjuist zijn. Meer in het bijzonder volgt een (van bepaling B.4 van de agency agreement) afwijkende partijbedoeling met betrekking tot de aansprakelijkheid in de onderlinge relatie niet (indirect) uit de in een ander verband in de agency agreement (in onderdeel 1 van ‘F. Duration’) opgenomen verwijzing naar de cognossementsvoorwaarden.
5.11.4
Toegevoegd wordt, ten overvloede, dat, wat overigens ook niet ontkend is, naar Chinees recht ten opzichte van de afzender/cognossementhouder geen beroep op de aansprakelijkheidsbeperking in het cognossement mogelijk is ingeval van uitlevering zonder cognossementspresentatie aan een niet-rechthebbende (vgl. ook de op dit punt niet bestreden r.o. 2.13 van het vonnis van 9 september 2020). Omdat de verplichting van de vervoerder tot aflevering aan de gerechtigde geldt als een kernverplichting uit de vervoerovereenkomst onder cognossement, is dat bij een schending ervan niet (heel) verrassend. Indien dit naar het recht van Hongkong in een geval als het onderhavige al anders zou zijn - de (door IFL betwiste) juistheid hiervan is bij bestudering van dat recht onvoldoende gebleken - zou dat Rapid niet baten, reeds niet omdat niet valt in te zien waarom Rapid erop zou hebben mogen vertrouwen dat IFL, in China aangesproken door de Chinese afzender Skyland, met succes de door Rapid bedoelde cognossementsbepalingen kon tegenwerpen aan Skyland. Het enkele feit dat door IFL een huiscognossement met daarin een rechtskeuzeclausule (recht van Hongkong) was afgegeven, is daarvoor niet voldoende, onder meer niet omdat daarmee niet is gezegd dat de vervoerovereenkomst tussen Skyland als afzender en IFL als vervoerder, naar het daarop toepasselijke recht, op alle punten door de cognossementsbepalingen wordt beheerst, en zich sowieso slecht laat voorspellen of een bestreden beroep op onwelgevallige standaardclausules in een cognossement (aangaande de jurisdictie/rechtskeuze/aansprakelijkheidsuitsluiting/-beperking) zal worden gehonoreerd, mocht het tot een procedure komen. Dat bij Rapid niettemin een dergelijk vertrouwen (op de toepasselijkheid van het recht van Hongkong en/of een succesvol beroep op de aansprakelijkheidslimiet bij misdelivery) heeft bestaan en dat zij bij het negeren van de aan haar gegeven instructies in dat vertrouwen heeft gehandeld blijkt niet, althans onvoldoende, uit haar betoog. IFL behoefde daar ook geen rekening mee te houden; zij mocht uitgaan van naleving van bepaling B.4 van de agency agreement, temeer nu zij Rapid telkenmale in heldere bewoordingen heeft geïnstrueerd. De grief faalt.
5.12.1
Grief 10 luidt: ‘Ten onrechte heeft de Rechtbank in de r.o. 4.16 tot en met 4.21 vastgesteld dat IFL Hongkong geen verwijt kan worden gemaakt en geen schuld draagt aan de uitkomst van de Chinese procedures welke door de rechtbank ten onrechte als kansloos zijn aangemerkt.’
De grieven 11, 12 en 13 geven een nadere invulling aan dit eigen schuld verweer van Rapid: Skyland had geen recht op schadeloosstelling omdat zij geweigerd heeft de zendingen terug te nemen; IFL had de zendingen zelf moeten terugnemen, zich met succes op de cognossementsbepalingen kunnen beroepen en nadrukkelijker moeten wijzen op de gebreken die de fietsen volgens Rapid vertoonden, terwijl de rechtbank in overweging had moeten nemen dat de cognossementen niet waren bedoeld als verzekering van de betaling door E-Bike, aldus telkens Rapid.
5.12.2
Bij de beoordeling van deze en de andere grieven over het eigen schuld verweer (4, 15 en 17) wordt vooropgesteld dat het onderhavige geschil is ontstaan doordat Rapid in strijd met de haar uitdrukkelijk gegeven instructie de zendingen heeft vrijgegeven aan E-Bike, die weliswaar de (door haar nog niet betaalde) zendingen (onder leveringsbeding FOB) had gekocht, maar niet beschikte over de originele cognossementen. Rapid heeft niet ontkend dat zij door IFL/IFB al in een vroeg stadium is geïnformeerd over het hierdoor ontstane probleem (zie 3.9.2 hierboven: het e-mailbericht van 8 augustus 2017: ‘This is a very serious problem for us that you released cargo but b/l still in shipper’s hand’, alsook producties 9 en 10 bij inleidende dagvaarding). Van haar had daarom mogen worden verwacht dat zij IFL met raad en daad terzijde zou staan. Het tegendeel is echter het geval; zij is compromisloos blijven volhouden dat zij niets verkeerd had gedaan, aldus, op dit punt niet gemotiveerd weersproken, IFL. IFL heeft gelijk dat het dan niet aangaat dat Rapid achteraf met de tegenwerping komt dat IFL in China maar beter had moeten procederen, geen genoegen had moeten nemen met de beslissingen van de Chinese rechter, Rapid had moeten consulteren over het al dan niet instellen van appel, etc. Dat Rapid geen procespartij was in de (in november 2017 aangevangen) Chinese procedures en naar haar zeggen niet in die hoedanigheid haar belangen kon verdedigen, maakt dit niet anders, reeds niet omdat daaruit (maar ook overigens) niet blijkt dat zij vergeefs bij IFL heeft aangeklopt om, met het oog op haar belangen, tenminste haar belangstelling voor het verloop van die procedures kenbaar te maken, haar bijstand aan te bieden en bijvoorbeeld met een financieringsvoorstel te komen in verband met de tegen IFL ingestelde procedures.
Evenmin volgt uit haar betoog dat zij de door haar eerst in de onderhavige procedure aan de hand van legal opinions naar voren gebrachte visie niet ook voorafgaand of tijdens de Chinese procedures aan (de advocaten van) IFL heeft kunnen kenbaar maken.
5.12.3
Los hiervan bevat Rapids betoog geen overtuigende argumenten voor haar standpunt dat IFL in China verwijtbaar slecht heeft geprocedeerd en/of ten onrechte niet heeft geappelleerd tegen de Chinese vonnissen. De legal opinions van voornamelijk Deken Law Firm waar Rapid zich op beroept bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de aanname dat de Chinese vonnissen ingaan tegen of op gespannen voet staan met de geldende, heersende of gebruikelijke opvatting in rechtspraak en rechtsgeleerde literatuur in China. Uit die opinions volgt dus ook niet een beroep op de jurisdictie- en/of rechtskeuzeclausule in hoger beroep wel zou zijn gehonoreerd of dat in hoger beroep alsnog met succes de hoogte van de toegewezen schadevergoeding had kunnen worden bestreden. Evenmin volgt daaruit dat aan Skyland had kunnen worden tegengeworpen dat zij niet is ingegaan op E-Bikes mededeling (bij brief van 24 juli 2018) dat de zendingen in Cuijk konden worden opgehaald of dat het verschil had uitgemaakt indien IFL de aan E-Bike vrijgegeven, maar door deze afgekeurde, zendingen, althans wat daarvan nog aanwezig was, zelf had opgehaald.
5.12.4
Rapid beroept zich bij haar bestrijding van de omvang van de toegewezen schadevergoeding ook op prijs- en betalingsafspraken die volgens haar tussen E-Bike en Skyland zouden zijn gemaakt. Een bevestiging van die afspraken door Skyland ontbreekt evenwel, terwijl de door IFL ontkende juistheid ervan niet anderszins is komen vast te staan en overigens ook niet specifiek te bewijzen is aangeboden. Rapid biedt wel te bewijzen aan dat de fietsen gebreken vertoonden. Het gaat hierbij echter telkens om argumenten die ontleend zijn aan of betrekking hebben op de koopovereenkomst, waarbij IFL geen partij was. Voor haar (IFL) golden de verplichtingen uit de vervoerovereenkomst onder cognossement, waaronder die tot aflevering aan de recht- en regelmatig houder van het cognossement. Die kernverplichting uit de vervoerovereenkomst kan niet ondergeschikt worden gemaakt aan beweerdelijke afspraken in het kader van de koopovereenkomst. Daarmee zou de legitimatiefunctie van het cognossement worden miskend. De cognossementsvervoerder zou dan, zonder schadeplichtig te worden, kunnen uitleveren aan de (niet betalende) geadresseerde van het naamcognossement, ook al is deze daarvan geen recht- en regelmatig houder, omdat hij (de vervoerder) zijn opdrachtgever tot het vervoer (a) naar die geadresseerde (de contractspartij bij de koopovereenkomst) kan verwijzen, of bijvoorbeeld (b) nalatigheid kan verwijten in (b.1) het terughalen van de aan die contractspartij vrijgegeven en door deze afgekeurde/onbetaald gelaten zendingen en/of (b.2) andere verplichtingen uit de koopovereenkomst. Dat dit wel de heersende opvatting is in de Chinese rechtspraak is niet gebleken.
5.12.5
Evenmin kan worden uitgegaan van de juistheid van Rapids standpunt, dat de uitkomst van de door Skyland in China tegen IFL gevoerde procedures (waarschijnlijk) anders, namelijk voor IFL gunstiger, was geweest indien IFL zichzelf als NVOCC en/of haar house bill of lading had laten registreren bij het Chinese Ministerie van Transport. Het gaat daarbij om een (eenzijdige) administratieve handeling, waaruit niet kan worden afgeleid dat tussen de Chinese afzender en de Hongkongse vervoerder overeenstemming (meeting of minds) was bereikt over de onbevoegdheid van de Chinese rechter en een exclusief forum buiten China of het door de Chinese rechter vervolgens dwingend toe te passen vreemde recht. Dat dit in de periode 2017-2019 in China wel de heersende opvatting was in rechtspraak en gezaghebbende rechtsgeleerde literatuur volgt niet uit de door Rapid verkort aangehaalde uitspraken en is ook anderszins, bij bestudering van het Chinese recht, niet gebleken. Rapid heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep aangeboden de relevantie van een door haar genoemde zaak te bewijzen ‘middels een additionele juridische opinie’. Zij is echter (meer dan) voldoende in de gelegenheid geweest om haar standpunten over het Chinese recht naar voren te brengen. In dit stadium van de procedure is er geen plaats voor nog meer partij opinies. Voor een ambtshalve vaststelling van het Chinese recht op dit punt zijn die ook niet nodig.
5.13
Voor zover IFL niettemin in China en in de aldaar gevoerde procedures, dan wel anderszins, steken zou hebben laten vallen - wat dus niet het geval is - valt de verwijtbaarheid daarvan in het niet bij het verwijt dat Rapid treft van het, in strijd met de haar uitdrukkelijk gegeven instructies, vrijgeven van de zendingen zonder cognossementspresentatie/telex-release. Voor zover (dus) sprake is van eigen schuld, behoeft de causale bijdrage daarvan niet te worden vastgesteld, omdat van een verdeling van de schade op grond van de billijkheidscorrectie geen sprake kan zijn, maar dit ten overvloede. Ook de door Rapid aan IFL (volgens IFL: tardief) verweten zorgplichtschending is ongegrond; Rapid is er zijdens IFL telkenmale uitdrukkelijk op gewezen dat uitlevering alleen tegen presentatie van het originele cognossement mocht plaatsvinden. De consequentie van het schenden van die, ook zonder uitdrukkelijke vermelding voor de hand liggende, instructie is dat zij jegens IFL aansprakelijk is. De conclusie moet daarom zijn dat het eigen schuld verweer in alle opzichten faalt.
grieven (14 en 15) tegen het vonnis van 9 september 2020
5.14.1
Grief 14 luidt: ‘Ten onrechte heeft de Rechtbank geoordeeld in r.o. 2.5 dat Rapid niet had betwist dat zij buiten rechte het afleveren van zending B aan E-Bike had erkend en dat het feit, zoals overwogen in r.o. 2.8 dat Rapid de goederen inklaarde namens E-Bike geen rol speelt.’
5.14.2
Ook deze grief faalt. De bestreden overwegingen zijn namelijk juist. De hierboven in 3.9.5 en 3.9.6 aangehaalde correspondentie bevat inderdaad een bevestiging van de afgifte/vrijgave aan E-Bike. Die afgifte/vrijgave volgt ook uit onder meer: (i) het Dekra-rapport (hierboven 3.9.8: ‘Afterwards he received four (4) containers with 648 e-bikes of respective packing list 17TB-E-5101A-2. Due to lack of storage capacity at address Kovel 11 in Cuijk, Ebike Nederland BV instructed Inland Terminal Cuijk BV to unload those four containers and store the e-bikes in their warehouse’); (ii) het Crawford rapport, met de daarbij gevoegde facturen aan EBike en (iii) het in 3.9.4 geciteerde e-mailbericht van 7 september 2017 van ( [directeur E-Bike] van) E-Bike. Dat zending B niet op het adres van E-Bike is afgeleverd, maar is opgeslagen op de in het e-mailbericht van 7 september 2017 van ( [directeur E-Bike] van) EBike bedoelde locatie, doet hier niet aan af, evenmin als het achteraf wijzigen van de tenaamstelling van de facturen voor de opslagkosten.
5.14.3
Juist is ook de overweging van de rechtbank dat, wat de zendingen A en B betreft, IFL in China is veroordeeld omdat die zendingen door (de agent van) IFL zijn vrijgegeven aan E-Bike, terwijl de door E-Bike onbetaald gelaten afzender Skyland nog beschikte over de originele cognossementen. Het al dan niet inklaren speelde daarbij geen rol.
5.15
Grief 15 betreft weer het eigen schuld verweer, maar voegt daaraan geen elementen toe die hiervoor niet reeds zijn beoordeeld.
grieven (16 tot en met 21) tegen het eindvonnis
5.16.1
Grief 16 luidt: ‘Ten onrechte heeft de Rechtbank in r.o. 2.6 en r.o. 2.7 vastgesteld dat nu [bedrijf] zending B feitelijk in ontvangst had genomen E-Bike de zeggenschap heeft gekregen over de zending en daarmee de zending B is afgeleverd aan E-Bike.’
5.16.2
De klacht kent als toelichting dat de rechtbank eraan voorbijgegaan is dat [bedrijf] niet rechtstreeks met E-Bike had gecontracteerd, maar met Rapid als ontvangstexpediteur van E-Bike en dat [bedrijf] daarom enkel namens en onder instructie van Rapid handelde bij de inontvangstneming van de zendingen in Rotterdam. Deze klacht is ongegrond omdat dit precies is wat de rechtbank in r.o. 2.6 overweegt, met als toevoeging dat, terwijl [bedrijf] lasthebber van Rapid was, Rapid op haar beurt lasthebber was van E-Bike. Die toevoeging sluit aan bij Rapids betoog in het kader van haar grieven 8 en 14 dat zij de zendingen A en B bij aankomst in Rotterdam direct namens E-Bike in ontvangst heeft genomen en de goederen als ontvangstexpediteur van E- Bike heeft ingeklaard.
5.16.3
In de toelichting op de grief stelt Rapid ook: ‘Voorts betekent een inspectie van zending B voordat E-Bike deze zending wenste te inspecteren (het hof leest: accepteren) […] niet dat de goederen feitelijk zijn overgedragen en E-Bike de ontvangst heeft geaccepteerd.’ Naar aanleiding hiervan het volgende.
5.16.4
Dat E-Bike (ook) zending B had geïnspecteerd staat in het Dekra-rapport onder het kopje ‘Survey address Keersluisweg 9 in Cuijk’: ‘Mr [directeur E-Bike] stated that they had checked several e-bikes in order to assess if these e-bikes had the same issues.’ Het volgt ook uit het Crawford-rapport waarin is opgetekend: ‘We did notice that a number of cartons had been opened. Mr. [directeur E-Bike] advised that a number of cartons was opened during a previous inspection.’ Voor zover Rapid de juistheid van het Crawford-rapport - waarin ook staat ‘that the e-bikes were sorted and stored per model’ - heeft willen betwisten, heeft zij die betwisting niet voorzien van een behoorlijke motivering. Mede gelet op de vermelding in het rapport dat een video-opname is gemaakt van de aangetroffen situatie, had die toelichting er wel moeten zijn.
5.16.5
Volgens Rapid konden de gebreken aan de fietsen eerst na feitelijke levering worden vastgesteld (toelichting 13e grief, 5.43). Anders dan zij mogelijk meent, betekent dit niet dat de feitelijke levering weer wordt teruggedraaid indien, bij inspectie, gebreken worden vastgesteld en om die of andere reden wordt besloten de fietsen niet te accepteren. De grief is dan ook in al zijn onderdelen ongegrond.
5.17.1
Grief 17 betreft het eigen schuld verweer en luidt: ‘De Rechtbank is in r.o. 2.9 tot en met r.o. 2.14 ten onrechte uitgegaan van de nieuwe legal opinion van […] & Partners en de juistheid van de daarin opgenomen zestal argumenten en dat het beroep van Rapid op eigen schuld van IFL Hongkong faalt’.
5.17.2
In de toelichting op de grief bezigt Rapid onder meer als argument ‘Toen Skyland betaling vorderde van de fietsen refereerde zij enkel aan de aan E-Bike gefactureerde bedragen en niet aan de douane waarde.’ IFL heeft dit argument weerlegd (m.v.a. 4.19), waarna Rapid er niet meer op is teruggekomen. De overige argumenten van Rapid, waarvan de meeste hiervoor al ter sprake kwamen, leggen evenmin gewicht in de schaal. Dat geldt dus ook voor haar betoog dat Skyland een belang had om de exportwaarde van de zendingen zo hoog mogelijk vast te stellen omdat Sinosure (een Chinese kredietverzekeraar) kennelijk alleen 90% zou uitkeren als E-Bike de facturen niet zou voldoen. Zonder nadere toelichting, die er niet is, valt niet in te zien dat dit op veronderstellingen gebaseerde betoog door IFL met succes aan Skyland had kunnen worden tegengeworpen, te minder nu Rapid ook in hoger beroep niet met een gemotiveerde tegenspraak is gekomen van de zes in 2.10 van het eindvonnis genoemde argumenten uit de legal opinion van […] & Partners van 3 juni 2020, waaronder (als zesde argument) dat E-Bike ‘did not raise any dispute to the amount’ ten opzichte van Sinosure.
5.18.1
Grief 18 betreft de overwegingen 2.16 en 2.17 van het eindvonnis, die gaan over de door de rechtbank toegepaste matiging.
5.18.2
In de toelichting op de grief herhaalt Rapid in de eerste plaats dat zij geen ‘delivery agent positie’ had waaraan IFL rechten kon ontlenen, omdat zij slechts als ontvangstexpediteur namens E-Bike is opgetreden. Dat, door IFL gemotiveerd weersproken, betoog mist een voldoende onderbouwing en wordt daarom verworpen. Onder meer gaat Rapid eraan voorbij dat zij de vrijgave heeft bewerkstelligd met behulp van de door haar van IFL/IFB verkregen documenten. Ook de agency agreement wordt overgeslagen in dit betoog, dat bovendien strijdig is met Rapids eerdere standpunt.
5.18.3
Verder keert Rapid zich tegen de overweging van de rechtbank dat de beloning voor haar optreden als delivery agent eruit bestond dat zij via IFB gunstiger tarieven kon bedingen bij de zeevervoerder voor haar cliënt en daarmee een bepaalde marge kon genereren. Volgens Rapid heeft zij direct noch indirect voordeel genoten en heeft zij zelfs ‘handling fees’ moeten betalen aan IFL.
5.18.4
Rapid gaat hierbij onder meer voorbij aan wat haar advocaat in de eerste aanleg ter zitting heeft verklaard namelijk dat [betrokkene 1] als commercieel persoon een aantal klanten bij Rapid heeft binnengebracht en daarvoor IFL wilde gebruiken. Het kunnen gebruiken van IFL kan voordeel opleveren bij het binnenhalen en/of ontzorgen van klanten voor wie Rapid als ontvangstexpediteur optrad of zou gaan optreden. Overigens, ook indien Rapid geen enkel (direct of indirect) voordeel genoot van het kunnen gebruiken van ILF, betekent dit niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat IFL haar ten volle aansprakelijk houdt.
5.19
De grieven 19 en 20 strekken tot algehele afwijzing van de vordering van IFL, dit op de gronden die in het kader van de voorgaande grieven zijn aangevoerd. In de toelichting op de grieven worden geen nieuwe gronden aangevoerd, reden waarom deze grieven geen nadere bespreking behoeven.
5.20.1
Grief 21 luidt ‘Ten onrechte heeft de Rechtbank in r.o. 2.25 de vordering van IFL Hongkong uitvoerbaar bij voorraad verklaard.’
5.20.2
De rechtbank heeft - voor de duur van het hoger beroep - aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis een voorwaarde van zekerheidsstelling verbonden (r.o. 2.26 en het dictum). In de toelichting op de grief besteedt Rapid hier geen aandacht aan. Uit haar betoog blijkt niet waarom, met die voorwaarde van zekerheidsstelling erbij, onvoldoende werd tegemoetgekomen aan haar bezwaren tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Reeds daarom wordt de grief verworpen. De argumenten die Rapid wel noemt, geven geen aanleiding om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad onjuist te achten.

6.De grieven in het incidenteel appel

6.1.1
Met haar eerste grief beklaagt IFL zich over het door de rechtbank matigen van de gevorderde schadevergoeding tot de waarde van de zendingen volgens de commercial invoices (USD 277.840 en USD 367.744). Het vonnis noemt als relevante factoren voor deze matiging: (i) de mate van verwijtbaarheid van het gedrag van Rapid en de omvang van de tegenprestatie die is bedongen door Rapid. Die zijn volgens het vonnis beide gering. Letterlijk luidt het vonnis op dit punt (r.o. 2.16):
‘Tussen Skyland en E-bike was de afspraak gemaakt dat E-bike de e-bikes pas hoefde te betalen nadat zij deze aan haar dealers had verkocht. Zie randnummer 14 van de aantekeningen van E-bike ten behoeve van de mondelinge behandeling van 17 mei 2019 en de verklaringen van de advocaat van E-bike in het proces-verbaal van die mondelinge behandeling. Gesteld noch gebleken is dat E-bike de e-bikes al had verkocht aan haar dealers ten tijde van de aflevering van die e-bikes door Rapid aan E-bike. Daar komt nog bij dat E-bike de e-bikes pas aan haar dealers had kunnen verkopen als eerst was zorggedragen voor het herstel van de gebrekkige staat waarin deze e-bikes verkeerden bij aankomst in
Nederland. Daar is het echter nooit van gekomen. Waar aflevering van vervoerde goederen aan de geadresseerde zonder presentatie door die geadresseerde van het originele cognossementen normaal gesproken een ‘doodzonde’ is, was dat in deze zaak dus niet het geval. Door het afleveren van de e-bikes aan E-bike ondanks dat E-bike de originele cognossementen niet had gepresenteerd heeft Rapid dan ook niet in ernstige mate verwijtbaar gehandeld.
Wat de tegenprestatie betreft die Rapid zou krijgen voor haar diensten voor IFL/IFB onder de overeenkomst is gebleken dat Rapid voor haar optreden als delivery agent geen vergoeding kreeg en dat de beloning voor Rapid was dat zij via IFB gunstiger tarieven kon bedingen bij de zeevervoerders voor haar cliënt en daarmee een bepaalde marge kon genereren. Zie de verklaringen van de advocaat van IFL/IFB in bovengenoemd proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 mei 2019. De omvang van Rapids tegenprestatie is dus betrekkelijk gering geweest.’
6.1.2
IFL wijst er terecht op dat er geen bewijs is voor de in het vonnis genoemde betalingsafspraak tussen Skyland en E-Bike. E-Bike heeft er - in slechts algemene termen - iets over gezegd in haar conclusie van antwoord, maar een bevestiging van de zijde van Skyland ontbreekt. Het bestaan van die, door IFL betwiste, afspraak wordt door Rapid ook niet verdedigd; volgens haar gold er een andere afspraak tussen E-Bike en Skyland, namelijk een betalingstermijn van 180 dagen. Zij verwijst daarvoor naar een pro forma factuur van 1 maart 2017 van Skyland aan E-Bike en een e-mailbericht van 8 september 2017 - dus van na de vrijgave van de zendingen A en B aan E-Bike - van [directeur E-Bike] aan Skyland. Beide documenten zijn door IFL in de Chinese procedures ingebracht en toen onvoldoende geoordeeld voor het bewijs dat tussen Skyland en E-Bike een van de douanedocumenten afwijkende waarde voor de zendingen - namelijk die van de commercial invoices - is overeengekomen. Voor het bewijs van de door Rapid gestelde betalingstermijnafspraak zijn bedoelde documenten, die deze afspraak overigens niet met zoveel woorden noemen, evenmin voldoende. Een bevestiging door Skyland van een overeengekomen betalingstermijn van 180 dagen met betrekking tot de zendingen A en B blijkt er niet uit, laat staan een destijds bestaande instemming van Skyland met vrijgave van de zendingen zonder presentatie van de door haar gehouden originele cognossementen. Die bevestiging van de door IFL betwiste afspraak/instemming is ook anderszins niet gebleken, terwijl een gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt.
Los hiervan was IFL geen partij bij de door E-Bike en Skyland in hun onderlinge verhouding gemaakte afspraken, net zo min als Rapid. Tussen haar en IFL gold de afspraak dat vrijgave alleen mocht plaatsvinden tegen presentatie van de originele cognossementen. Indien - wat gesteld noch gebleken is - Rapid zou hebben gemeend daarvan te kunnen afwijken (op basis van bijvoorbeeld vermeende afspraken tussen E-Bike en Skyland en/of de door haar gestelde omstandigheid dat de e-bikes speciaal voor E-Bike waren geproduceerd en bovendien van slechte kwaliteit waren) had zij hierover tevoren IFL moeten raadplegen. Door - buiten IFL om - de zendingen zonder cognossementspresentatie vrij te geven, treft haar een ernstig verwijt.
6.1.3
Dat Rapid van IFL geen vergoeding ontving voor haar activiteiten als delivery agent en hooguit indirect voordeel behaalde uit de samenwerking (in welk verband het vonnis het via IFB kunnen bedingen van gunstiger tarieven bij de zee-vervoerders noemt) maakt niet dat volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt.
Dat geldt ook voor de andere argumenten die Rapid in dit verband heeft aangevoerd. Dat zijn overwegend dezelfde argumenten waarmee zij vergeefs in het principaal appel de vonnissen/vordering van IFL heeft bestreden (zoals: geen gebondenheid aan de agency agreement, uitsluitend optreden als ontvangstexpediteur van E-Bike, uitlevering aan de juiste geadresseerde, geen documentair krediet, aansprakelijkheidsbeperking en jurisdictie-/rechtskeuzeclausule in het cognossement, niet laten registeren van de voorwaarden in China, niet-waarschuwen voor niet-afdwingbaarheid, slecht procederen en zonder overleg niet appelleren in China, weigering terugname van zendingen, slechte kwaliteit e-bikes, etc.). Ook de omstandigheid dat IFL wel een (gelimiteerde) verzekeringsdekking heeft en Rapid (mogelijk) niet en er (mogelijk) ook geen bereidheid tot vergoeding bestaat bij Rapids verzekeraar, betekent niet dat het in de verhouding tussen Rapid en IFL onaanvaardbaar is dat Rapid de door haar ernstige fout aan de zijde van IFL ontstane schade volledig vergoedt, ook niet indien die omstandigheid wordt bezien in samenhang met het ontbreken van een vergoeding voor Rapids activiteiten en het door haar zelfs (moeten) maken van kosten: handelingsvergoeding voor IFL van USD 120 voor zending A en van USD 90 voor zending B en opslagkosten na EBikes afwijzing van de zendingen. Toegevoegd wordt nog dat niet is gesteld en evenmin is gebleken dat Rapid bij het niet toepassen van een matiging in een financiële noodsituatie komt te verkeren.
6.1.4
De conclusie is dat grief 1 slaagt.
6.2.1
Grief 2 is gericht tegen de compensatie van de proceskosten.
6.2.2
Deze grief treft eveneens doel. Ook bij een matiging zoals de rechtbank die heeft toegepast blijft gelden dat Rapid haar schadeplichtigheid ten onrechte heeft bestreden. Zij is daarom de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij. Dit geldt eens te meer bij het terugdraaien van de matiging.
6.3.1
Grief 3 behelst als klacht dat de rechtbank ten onrechte de gevorderde vergoeding van de beslagkosten heeft afgewezen.
6.3.2
Naar aanleiding hiervan het volgende. Hierboven is als laatste vaststaand feit opgenomen dat IFL/IFB na verkregen verlof ten laste van Rapid conservatoire (derden)beslagen heeft gelegd, die vervolgens tegen vervangende zekerheid zijn opgeheven.
6.3.3
Dat de beslagen nietig, onnodig of onrechtmatig zijn geweest is gesteld noch gebleken. De kosten ervan komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
In productie 17, overgelegd bij de ‘Akte eiswijziging en overlegging producties’ van 17 mei 2019, heeft IFL de beslagkosten als volgt becijferd:
‘1. Verzoekschrift/verlof t.l.v. Rapid […]
- griffierecht EUR 618
- liquidatietarief EUR 2.580 (1 punt, tarief VII)
2. Exploten derdenbeslag (2x) […] EUR 337,12 (ex BTW)
3. Exploot overbetekening […]
EUR 72,88 (ex BTW)
Totaal Rapid Logistics EUR 3.608,00’
6.3.4
De reactie van Rapid op deze grief luidt:
‘2.30 IFL/IFB hebben geen kopie van het beslagexploot overgelegd waardoor de hoogte van de gemaakte beslagkosten niet kan worden geverifieerd. Dat IFL/IFB een begroting van de beslagkosten hebben overgelegd doet hier niets aan af.
2.31
Voor het overige refereert Rapid aan het oordeel van het Hof.’
6.3.5
De aldus verwoorde reactie vormt in dit specifieke geval geen voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de door IFL geclaimde beslagkosten, onder meer niet omdat Rapid niet weerspreekt (i) dat een overbetekening heeft plaatsgevonden en (ii) dat de beslagen tegen zekerheidsstelling zijn opgeheven. Tegen die achtergrond heeft zij onvoldoende toegelicht waarom de omvang van de beslagkosten niet kon worden geverifieerd. Aanwijzingen dat het gevorderde bedrag van € 3.608 (niettemin) niet klopt ontbreken ook overigens. Bedoeld bedrag van € 3.608, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke vanaf de dag der dagvaarding, is dan ook in beginsel toewijsbaar. Dit neemt niet weg dat de beslagstukken hadden moeten worden overgelegd. IFL zal in de gelegenheid worden gesteld dit alsnog te doen.
6.4.1
Met haar vierde grief beklaagt IFL zich over de voorwaarde van zekerheidsstelling die is gekoppeld aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het eindvonnis. Meer precies houdt die voorwaarde in dat IFL, bij executie van het vonnis op het punt van de veroordeling van Rapid tot het doen van betalingen aan IFL, voor de duur van een door Rapid ingesteld hoger beroep, zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie voor een bedrag van (het euro-equivalent van) USD 720.000, waarbij de kosten van de bankgarantie worden gedragen door de bij het eindarrest (overwegend) in het ongelijk gestelde partij.
6.4.2
Volgens IFL kon de rechtbank, gelet op de gronden waarop in het eindvonnis in r.o. 2.25 tot de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gekomen, niet zonder nadere motivering de voorwaarde van zekerheidsstelling daaraan verbinden. IFL gaat daarbij echter uit van een verkeerde lezing van het vonnis. Bedoelde r.o. 2.25 - waarin de rechtbank motiveert waarom de door Rapid aangevoerde omstandigheden (waaronder de vestigingsplaats van IFL) onvoldoende zijn voor afwijzing van de gevorderde uitvoerbaarverklaring-bij-voorraad - dient te worden gelezen in samenhang met r.o. 2.26 van het eindvonnis, waarin de rechtbank overweegt dat zij in de omstandigheden van de zaak voldoende aanleiding ziet om aan de uitvoerbaarverklaring-bij-voorraad de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden. Dat de door Rapid aangevoerde gronden geen afwijzing kunnen dragen, wil niet zeggen dat zij in het kader van een belangenafweging ook onvoldoende zijn voor een tussenoplossing, in de vorm van een toewijzing onder voorwaarde van zekerheidsstelling. Los hiervan stelt IFL in de toelichting op de grief niet dat de gestelde voorwaarde voor haar op enigerlei wijze problematisch is (geweest). Dat is ook anderszins niet gebleken. De grief wordt daarom verworpen.

7.Tot besluit

7.1
Hierboven in 5.7.4 is overwogen dat IFL nadere informatie dient te verschaffen over haar claimgerechtigdheid en is in 6.3.5 bepaald dat IFL gelegenheid krijgt om alsnog de beslagstukken in het geding te brengen. Daardoor kan thans nog geen eindbeslissing worden genomen. De zaak wordt hierna naar de rol verwezen voor uitlating, eerst door IFL. Daarnaast wordt een oproep aan partijen gedaan om de zaak thans verder onderling te regelen.
7.2
De bewijsaanbiedingen zijn ofwel te vaag, ofwel niet ter zake dienend, omdat zij betrekking hebben op stellingen en/of betwistingen waaraan wegens een gebrek aan motivering is voorbijgegaan of zien op stellingen/betwistingen die, indien bewezen, niet tot een andere beslissing kunnen leiden
.

8.De beslissing

Het Hof, rechtdoende in het principaal en in het incidenteel appel:
- verwijst de zaak naar de rol van 20 mei 2025 voor uitlating, eerst door IFL, naar aanleiding van overweging 5.7.4 en 6.3.5;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, D.A. Schreuder en A.J.P. Schild en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.