Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 15 april 2025
[appellant] ,
hierna te noemen: [appellant] ,
P&O North Sea Ferries B.V.,gevestigd te Rotterdam,geïntimeerde in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: P&O,
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs.
Waar deze zaak over gaat
Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding van 10 januari 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het door de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 21 april 2023;
- de memorie van grieven in principaal hoger beroep van [appellant] (met producties);
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van P&O c.s. (met producties);
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [appellant] (met producties).
Feiten
“2.Procedure
Procedure in eerste aanleg
Vorderingen in principaal hoger beroep
Vorderingen in incidenteel hoger beroep
Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
incidentele grief IIbetoogt P&O dat zij de wederindiensttredingsvoorwaarde niet heeft geschonden, er dus geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming en zij niet schadeplichtig is. Deze incidentele grief slaagt. Als gevolg daarvan behoeven de principale grieven en de incidentele grieven III en IV niet verder behandeld te worden. Daarbij bestaat dan geen belang meer.
eenvacature uitzetvoor dezelfde functie en/of dezelfde werkzaamheden als die die Boventallige werknemer laatstelijk bij de werkgever verrichtte”, zoals in art. 2.9 van het Sociaal Plan is bepaald. In het bevestigende geval “
biedt de werkgever de werknemer die in de betreffende functiegroep als laatste voor ontslag in aanmerking kwam aan om die vacature in te vullen onder de op dat moment voor die functie bij werkgever geldende gebruikelijke arbeidsvoorwaarden.”
“het uitzetten van een vacature”.
allesituaties waarin een functie binnen P&O vrijkomt die gelijk is aan zijn oude functie of een functie met dezelfde werkzaamheden als die hij voorheen verrichtte.
externin deze functie en/of werkzaamheden wordt voorzien. P&O zoekt voor de uitleg van art. 2.9 van het Sociaal Plan aansluiting bij art. 7:681 lid 1 sub d BW. Het was de bedoeling om een gelijke regeling te treffen voor enerzijds de werknemers die door middel van een vaststellingsovereenkomst vrijwillig zouden vertrekken en anderzijds de werknemers die met toestemming van UWV zouden worden opgezegd. De wettelijke bepaling is alleen van toepassing indien extern een vacature wordt uitgezet en niet indien daar intern invulling aan wordt gegeven. Dat geldt dus volgens P&O ook voor artikel 2.9.
door een ander laat verrichten” zoals in deze wetsbepaling is opgenomen, uitsluitend ziet op de situatie dat de werkgever een (nieuwe) werknemer in dienst neemt of daarvoor een zelfstandige inhuurt. Aanvankelijk stond in het wetsvoorstel dat het moest gaan om een situatie waarin de werkgever “
een ander in dienst neemt”. Omdat het de bedoeling was dat de voorwaarde ook geldt als de werkgever een zelfstandige inhuurt (en dus geen werknemer in dienst neemt) is de tekst eerst vervangen door het neutralere “
door een ander arbeid laat verrichten” [1] en later door “
werkzaamheden laat verrichten” [2] . Anders gezegd: het moet gaan om het
externaantrekken van een werker. Het gaat niet om het intern vervullen van een vacature.
art. 7:681 lid 1 sub d BW. Die bescherming is immers alleen van toepassing bij
opzeggingvan de arbeidsovereenkomst.
art. 7:681 lid 1 sub d BW. Het hof verwerpt daarom de uitleg die [appellant] geeft aan art. 2.9.
Beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
rechtbank Rotterdam van 21 april 2023;
opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [appellant] af;
- veroordeelt [appellant] aan P&O te terug te betalen al wat zij krachtens het vernietigde vonnis aan [appellant] heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de betaling tot aan de dag van de algehele terugbetaling;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van P&O tot op 21 april 2023 begroot op € 2.428,-- (2 punten, tarief IV) ,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van P&O tot op heden begroot op € 5.689,-- aan griffierecht en € 2.428,- aan salaris advocaat (2 punten, tarief II);
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van P&O tot op heden begroot op € 1.214,-- aan salaris advocaat (tarief II, 1 punt).