ECLI:NL:GHDHA:2025:547

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
22-002227-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disproportioneel politieoptreden bij aanhouding van verminderd toerekeningsvatbare verdachte in bedreigingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van bedreiging van vier politieambtenaren. De bedreiging vond plaats op 8 april 2022 te Den Hoorn, waar de verdachte met een mes dreigende woorden heeft geuit naar de politie. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, maar hij ging in hoger beroep. Het hof heeft het optreden van de politie bij de aanhouding van de verdachte als disproportioneel beoordeeld, vooral gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die lijdt aan een depressieve stoornis en persoonlijkheidsproblematiek. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft besloten geen straf op te leggen. De vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij is afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er immateriële schade is geleden. Het hof heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil begroot.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002227-23
Parketnummer: 09-088802-22
Datum uitspraak: 19 maart 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 juli 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 88 uren, te vervangen door 44 dagen hechtenis, waarvan 60 uren te vervangen door 30 dagen hechtenis voorwaardelijk, onder algemene en bijzondere voorwaarden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2022 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een mes vast te houden en/of met een mes stekende beweging richting die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te maken, en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Geen smerissen in mijn huis, als er iemand binnen komt steek ik jullie allemaal dood" en/of "Ik heb hier van geleerd, als de politie de volgende keer voor de deur staat weet ik dat jullie via de achterkant komen, ik pak de volgende keer direct een mes en steek jullie gelijk dood las jullie bij mijn voordeur staan, dit geldt voor alle dienders" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het voorwaardelijke verzoek
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de audio-opname van het gesprek met de meldkamer te horen, om zo te bepalen of en door wie er een melding bij de politie is gedaan. De verdachte geeft aan geen vertrouwen te hebben in het daaromtrent opgemaakte proces-verbaal van de politie.
Het hof wijst dit verzoek af, nu de identiteit van de melder noch de inhoud van de melding van belang is voor enige in het kader van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks8 april 2022 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,door
- een mes vast te houden
en/of met een mes stekende beweging richting die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te maken,en
/of
- die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Geen smerissen in mijn huis, als er iemand binnen komt steek ik jullie allemaal dood" en
/of"Ik heb hier van geleerd, als de politie de volgende keer voor de deur staat weet ik dat jullie via de achterkant komen, ik pak de volgende keer direct een mes en steek jullie gelijk dood las jullie bij mijn voordeur staan, dit geldt voor alle dienders" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van vier politieambtenaren, door in zijn woning een mes vast te houden en bedreigende woorden te uiten.
De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er - in zijn beleving - meerdere zwaar bewapende agenten op zijn huis af kwamen stormen en dat hij zich daardoor enorm bedreigd heeft gevoeld.
De politieambtenaren waren ter plaatse gekomen na een melding van een buurtbewoner over een ruzie in een woning van de verdachte. De bedreigde politieambtenaren hebben vervolgens om versterking gevraagd. Daarop zijn er nog meer politieambtenaren ter plaatse gekomen, die zich zowel voor als achter de woning hebben opgesteld. De verdachte had ondertussen het mes op een tafel in de woonkamer gelegd en stond in zijn achtertuin. Nadat een – rustig - gesprek tussen de verdachte en een politieonderhandelaar niet het door de politie gewenste resultaat had, is besloten de verdachte aan te houden door middel van de ‘schildprocedure’. Daarbij is gebruik gemaakt van een stroomstootwapen en is een diensthond ingezet. Deze diensthond heeft de verdachte in zowel zijn linkerarm als zijn linkerbeen gebeten. Het hof merkt het optreden van de politie in de gegeven omstandigheden aan als disproportioneel. De verdachte vormde op het moment van de aanhouding geen directe dreiging meer voor de politieambtenaren. Hij had immers duidelijk zichtbaar geen mes meer in zijn hand. Bij de politieambtenaren was bovendien bekend dat de verdachte patiënt is in de geestelijke gezondheidszorg.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De reclassering heeft in meerdere rapportages haar zorgen geuit over het psychosociaal functioneren van de verdachte, het ontbreken van enig sociaal netwerk en gebrek aan dagbesteding. De verdachte is de laatste jaren verder geïsoleerd geraakt en hulpverleningstrajecten verlopen moeizaam.
Over de verdachte is op 27 juni 2022 een Pro Justitia rapportage uitgebracht door drs. V.T.G. Arnts, GZ-psycholoog, waaruit het volgende naar voren komt. De verdachte kampt met een depressieve stemmingsstoornis met recidiverende episodes en persoonlijkheidsproblematiek. Daarnaast is sprake van traumatisering in de voorgeschiedenis van de verdachte waardoor specifieke gebeurtenissen hem overmatig kunnen prikkelen en kunnen leiden tot het snel oplopen van ervaren psychische druk. Volgens de psycholoog had de verdachte door zijn stoornis en persoonlijkheidsproblematiek, in combinatie met de stress en angst die de situatie met de politie opriep, op het moment van het bewezenverklaarde minder controle over zijn eigen gedrag, was hij onvoldoende in staat de consequenties van zijn gedrag te overzien en niet in staat om na te denken over gedragsalternatieven. De psycholoog adviseert daarom het bewezenverklaarde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof sluit zich aan bij de conclusie van de psycholoog over de verminderde toerekeningsvatbaar.
Een en ander voert het hof tot de volgende conclusie met betrekking tot de vraag of aan de verdachte een straf moet worden opgelegd. Het disproportionele optreden van de politie bij de aanhouding van de verdachte, in samenhang bezien met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaar, maken dat het hof het passend acht om te bepalen dat er geen straf zal worden opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 172,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 172,00.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat door de benadeelde partij immateriële schade is geleden als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Hetgeen de benadeelde partij ter onderbouwing van de vordering heeft gesteld – kort gezegd dat hij zich bedreigd voelde door de uitingen van de verdachte – is daartoe onvoldoende.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden afgewezen.
Dat brengt mee dat de benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten die de verdachte ter verdediging tegen de vordering heeft gemaakt. Het hof begroot die kosten op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde
geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten ter verdediging tegen de vordering, begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. B. Vogel, als voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. B.W. Mulder, leden, in bijzijn van de griffier mr. I.M.A. Schipper.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 maart 2025.