Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“ . De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3.100, eerste lid onder a, in samenhang met artikel 3.101, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 zijn belastbare periodieke uitkeringen de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling. Dit betekent dat een TOZO-uitkering een belastbare periodieke uitkering is.
8. De TOZO-uitkering behoort echter pas tot het belastbaar inkomen van eiseres indien en voor zover deze door eiseres is genoten. Hiervan is sprake op het tijdstip dat de periodieke uitkering is ontvangen, verrekend, ter beschikking is gesteld, rentedragend, of vorderbaar en inbaar is geworden (artikel 3.146, eerste lid, Wet IB 2001).
9. De TOZO-1 is blijkens de aanhef van het besluit van 17 april 2020, houdende tijdelijke regels omtrent bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19, gebaseerd op artikel 78f van de Participatiewet (PW). Daarom moet voor de beantwoording van de vraag of eiseres rechthebbende is, ook bij de bepalingen uit de PW worden aangesloten.
10. Artikel 11, vierde lid, van de PW bepaalt dat het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt, tenzij een van hen geen recht op bijstand heeft. Dat één van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft, is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat eiseres en de echtgenoot gezamenlijk rechthebbende van de TOZO-uitkering zijn. Dit wordt ondersteund door het feit dat aan eiseres en haar echtgenoot tezamen 100% van de gezinsnorm is uitgekeerd. Dit impliceert dat de uitkering voor het hele gezin was bedoeld. Ingevolge artikel 43, tweede lid, van de PW, kan ook slechts 100% van de gezinsnorm worden toegekend bij een gezamenlijk verzoek van eiseres en haar echtgenoot, dan wel op verzoek van de echtgenoot met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van eiseres. Verder blijkt ook uit het renseignement van de [gemeente] dat de helft van de totale uitkering aan eiseres is toegekend.
11. Vaststaat dat de uitkering door de echtgenoot is ontvangen. De omstandigheid dat niet de helft van de uitkering op de bankrekening van eiseres is gestort, heeft niet tot gevolg dat eiseres de uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting niet heeft genoten. Zoals hiervoor is overwogen, kan eiseres worden aangemerkt als rechthebbende. Indien vervolgens de uitkering is ontvangen op de bankrekening van de echtgenoot of op een gezamenlijke bankrekening brengt dit met zich dat de uitkering is genoten in de zin van artikel 3.146 van de Wet IB 2001. Het genieten van inkomen kan immers ook via een ander plaatsvinden.[1]
12. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om uit te gaan van een andere verdeling dan toerekening van de helft van de totale uitkering aan eiseres en de andere helft aan de echtgenoot nu zij gezamenlijk rechthebbende zijn.
13. De TOZO-uitkering is daarom terecht en naar het juiste bedrag tot het belastbaar
inkomen van eiseres gerekend.
14. Dat de echtgenoot de TOZO-uitkering terecht heeft ontvangen en deze niet hoeft terug te betalen aan de [gemeente] staat los van het feit dat de TOZO-uitkering tot het belastbaar inkomen behoort. Anders dan eiseres stelt, is van een terugvordering van de TOZO-uitkering geen sprake. Dat over de uitkering belasting verschuldigd is, betekent immers niet dat de uitkering (deels) wordt teruggevorderd. De omstandigheid dat, naar eiseres ter zitting heeft gesteld, door een medewerker van de [gemeente] telefonisch aan haar was meegedeeld dat de TOZO-uitkering naar alle waarschijnlijkheid een gift zou zijn, maakt dit niet anders. Aan die uitlating door een medewerker van de [gemeente] heeft eiseres redelijkerwijs niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat daarover geen belasting verschuldigd zou zijn.
15. De stelling van eiseres dat verweerder ernstig tekort is geschoten in zijn verplichting om beleidsmakers te informeren over de belastbaarheid van de TOZO-uitkering snijdt geen hout. Het gaat in deze niet om beleid maar om een algemene maatregel van bestuur. Bovendien is het niet de taak van de belastingdienst om beleidsmakers te informeren over de fiscale consequenties van wet- en regelgeving. Verder heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat in ieder geval ten tijde van de aangifte informatie beschikbaar was over de fiscale behandeling van de TOZO-uitkering. Van onzorgvuldig handelen door verweerder is, anders dan eiseres stelt, geen sprake. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.