ECLI:NL:GHDHA:2025:509

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
BK-24/249
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastbaarheid van de TOZO-uitkering in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastbaarheid van de TOZO-uitkering van belanghebbende, die in 2020 door de gemeente was verstrekt aan haar echtgenoot, een zelfstandig ondernemer. De inspecteur van de Belastingdienst had de helft van de TOZO-uitkering aan belanghebbende toegerekend bij het vaststellen van haar belastbaar inkomen uit werk en woning. Belanghebbende was van mening dat deze uitkering niet tot haar belastbaar inkomen gerekend mocht worden, omdat zij deze niet direct had ontvangen. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het hof bevestigde deze uitspraak. Het hof oordeelde dat de TOZO-uitkering, die was verstrekt op basis van de Participatiewet, als een belastbare periodieke uitkering moet worden aangemerkt. Het hof verwierp het beroep van belanghebbende op het vertrouwen dat zij had ontleend aan een uitlating van een medewerker van de gemeente, en stelde vast dat de uitkering terecht tot het belastbaar inkomen van belanghebbende was gerekend. Het hof concludeerde dat de inspecteur de TOZO-uitkering correct had behandeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/249

Uitspraak van 19 maart 2025

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 maart 2024, nummer SGR 22/4759.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.514 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 19 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 20 januari 2025 een pleitnota ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 5 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1963, is gehuwd met [naam] (de echtgenoot).
2.2.
De echtgenoot was in 2020 als graficus werkzaam als zelfstandig ondernemer. In verband met de lockdown, als gevolg van de pandemie COVID-19, was hij gedwongen zijn werkzaamheden in 2020 stop te zetten. In dat jaar is hem door de [gemeente] een uitkering toegekend op grond van het Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 april 2020, houdende tijdelijke regels omtrent bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19 (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers, de TOZO-regeling). De uitkering bedroeg 100% van de gezinsnorm. De netto-uitkering bedroeg € 4.508.
2.3.
De [gemeente] heeft de TOZO-uitkering als volgt doorgegeven aan de belastingdienst:
de echtgenoot
belanghebbende
Bruto-uitkering
€ 2.517
€ 2.517
Loonheffing
€ 263
€ 263
Netto-uitkering
€ 2.254
€ 2.254
2.4.
Op 19 maart 2021 heeft belanghebbende voor het jaar 2020 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.997:
inkomsten uit tegenwoordige arbeid € 59.441
inkomsten uit vroegere arbeid
€ 1.556
inkomsten ut arbeid € 60.997
persoonsgebonden aftrek:
scholingsuitgaven toegedeeld
€ 2.000
belastbaar inkomen uit werk en woning € 58.997
2.5.
De Inspecteur is bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2020 afgeweken van de aangifte en heeft de helft van de TOZO-uitkering (€ 2.517 en ingehouden loonheffing € 263) aan belanghebbende toegerekend en de uitkering bij haar belastbaar inkomen uit werk en woning geteld:
inkomsten uit tegenwoordige arbeid € 59.441
inkomsten uit vroegere arbeid € 4.073
inkomsten ut arbeid
€ 63.514
persoonsgebonden aftrek: scholingsuitgaven
toegedeeld
€ 2.000
belastbaar inkomen uit werk en woning € 61.514

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“ . De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3.100, eerste lid onder a, in samenhang met artikel 3.101, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 zijn belastbare periodieke uitkeringen de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling. Dit betekent dat een TOZO-uitkering een belastbare periodieke uitkering is.
8. De TOZO-uitkering behoort echter pas tot het belastbaar inkomen van eiseres indien en voor zover deze door eiseres is genoten. Hiervan is sprake op het tijdstip dat de periodieke uitkering is ontvangen, verrekend, ter beschikking is gesteld, rentedragend, of vorderbaar en inbaar is geworden (artikel 3.146, eerste lid, Wet IB 2001).
9. De TOZO-1 is blijkens de aanhef van het besluit van 17 april 2020, houdende tijdelijke regels omtrent bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19, gebaseerd op artikel 78f van de Participatiewet (PW). Daarom moet voor de beantwoording van de vraag of eiseres rechthebbende is, ook bij de bepalingen uit de PW worden aangesloten.
10. Artikel 11, vierde lid, van de PW bepaalt dat het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt, tenzij een van hen geen recht op bijstand heeft. Dat één van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft, is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat eiseres en de echtgenoot gezamenlijk rechthebbende van de TOZO-uitkering zijn. Dit wordt ondersteund door het feit dat aan eiseres en haar echtgenoot tezamen 100% van de gezinsnorm is uitgekeerd. Dit impliceert dat de uitkering voor het hele gezin was bedoeld. Ingevolge artikel 43, tweede lid, van de PW, kan ook slechts 100% van de gezinsnorm worden toegekend bij een gezamenlijk verzoek van eiseres en haar echtgenoot, dan wel op verzoek van de echtgenoot met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van eiseres. Verder blijkt ook uit het renseignement van de [gemeente] dat de helft van de totale uitkering aan eiseres is toegekend.
11. Vaststaat dat de uitkering door de echtgenoot is ontvangen. De omstandigheid dat niet de helft van de uitkering op de bankrekening van eiseres is gestort, heeft niet tot gevolg dat eiseres de uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting niet heeft genoten. Zoals hiervoor is overwogen, kan eiseres worden aangemerkt als rechthebbende. Indien vervolgens de uitkering is ontvangen op de bankrekening van de echtgenoot of op een gezamenlijke bankrekening brengt dit met zich dat de uitkering is genoten in de zin van artikel 3.146 van de Wet IB 2001. Het genieten van inkomen kan immers ook via een ander plaatsvinden.[1]
12. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om uit te gaan van een andere verdeling dan toerekening van de helft van de totale uitkering aan eiseres en de andere helft aan de echtgenoot nu zij gezamenlijk rechthebbende zijn.
13. De TOZO-uitkering is daarom terecht en naar het juiste bedrag tot het belastbaar
inkomen van eiseres gerekend.
14. Dat de echtgenoot de TOZO-uitkering terecht heeft ontvangen en deze niet hoeft terug te betalen aan de [gemeente] staat los van het feit dat de TOZO-uitkering tot het belastbaar inkomen behoort. Anders dan eiseres stelt, is van een terugvordering van de TOZO-uitkering geen sprake. Dat over de uitkering belasting verschuldigd is, betekent immers niet dat de uitkering (deels) wordt teruggevorderd. De omstandigheid dat, naar eiseres ter zitting heeft gesteld, door een medewerker van de [gemeente] telefonisch aan haar was meegedeeld dat de TOZO-uitkering naar alle waarschijnlijkheid een gift zou zijn, maakt dit niet anders. Aan die uitlating door een medewerker van de [gemeente] heeft eiseres redelijkerwijs niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat daarover geen belasting verschuldigd zou zijn.
15. De stelling van eiseres dat verweerder ernstig tekort is geschoten in zijn verplichting om beleidsmakers te informeren over de belastbaarheid van de TOZO-uitkering snijdt geen hout. Het gaat in deze niet om beleid maar om een algemene maatregel van bestuur. Bovendien is het niet de taak van de belastingdienst om beleidsmakers te informeren over de fiscale consequenties van wet- en regelgeving. Verder heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat in ieder geval ten tijde van de aangifte informatie beschikbaar was over de fiscale behandeling van de TOZO-uitkering. Van onzorgvuldig handelen door verweerder is, anders dan eiseres stelt, geen sprake. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Inspecteur de helft van de door de gemeente verstrekte TOZO-uitkering tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende mocht rekenen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur in tegenovergestelde zin.
4.2.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.997 alsmede tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.
4.3.
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De TOZO-regeling is in werking getreden op 22 april 2020 met terugwerkende kracht tot 1 maart 2020 en heeft gegolden van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. De regeling voorzag in een inkomensondersteuning in de vorm van een algemene bijstandsuitkering die niet hoefde te worden terugbetaald en waarvoor omwille van de snelle uitvoerbaarheid geen vermogens- en partnerinkomenstoets en geen kostendelersnorm gold. In de preambule en de Nota van Toelichting van de regeling is vermeld dat de regeling steunt op artikel 78f van de Participatiewet (PW). Op grond van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand aan zelfstandigen.
5.2.
De Nota van Toelichting op de TOZO-regeling houdt onder meer in (voetnoot weggelaten):

1.1. Aanleiding
(…) De regering wil de zelfstandigen met financiële nood zo snel mogelijk helpen en inkomenszekerheid bieden. Om dit doel te kunnen bereiken heeft bij de vormgeving van deze regeling de snelle uitvoerbaarheid door gemeenten centraal gestaan. Omdat het aantal aanvragen naar verwachting uitzonderlijk hoog zal zijn, en snelle afhandeling ervan door gemeenten geboden is, kan het niet anders dan een eenvoudige regeling zijn, die binnen de capaciteit van gemeenten is uit te voeren. De eis van snelle uitvoerbaarheid heeft ertoe geleid dat in de regeling enkele voorwaarden niet zijn opgenomen, die gewoonlijk wel aan bijstandsverlening worden gesteld en die ook de kern ervan raken. Zo ontbreekt een toets op levensvatbaarheid van het bedrijf, een toets op het vermogen van de zelfstandige en een toets op het inkomen van de echtgenoot of geregistreerde partner. Ook is de kostendelersnorm om uitsluitend uitvoeringstechnische reden voor de uitvoering van het onderhavige besluit buiten werking gesteld.
2.8.
Relatie met andere inkomensafhankelijke regelingen
(…) Alle periodieke uitkeringen die voorzien in de algemene kosten van bestaan zijn belast. De op grond van de onderhavige regeling ontvangen algemene bijstand is belastbaar, omdat deze bijstand een periodieke uitkering betreft, zoals bedoeld in afdeling 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.”
(NvT, Staatsblad 2020, 118, p. 8, p. 15.)
5.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep erkend dat de TOZO-uitkering volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 belastbaar is met inkomstenbelasting. Zij doet een moreel appel op het Hof om in haar geval niettemin niet tot belastbaarheid over te gaan. De belastbaarheid van een uitkering volgens de TOZO-regeling steunt echter zoals in 5.1 is overwogen op de Participatiewet, derhalve een wet in formele zin die de rechter niet kan toetsen op moraliteit gelet op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, waarin is bepaald dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag toetsen.
5.4.
Anders dan belanghebbende stelt, heeft de Belastingdienst geen wettelijke taak om burgers direct proactief te informeren over de belastinggevolgen van recente wetswijzigingen en nieuw ingevoerde regelingen. In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 17 april 2020, Stb. 2020, 188 waarbij de TOZO-regeling is ingevoerd, is uitvoerig stilgestaan bij de omstandigheid dat vanwege de snelle uitvoerbaarheid het inkomen van de partner voor het bepalen van de hoogte van de uitkering niet werd meegenomen en dat de uitkering belast zou worden met inkomstenbelasting overeenkomstig de in de Participatiewet neergelegde regels voor de algemene bijstandsuitkering voor een gezin, zijnde eveneens een periodieke uitkering. Belanghebbende had daarom op de hoogte kunnen zijn van de belastbaarheid van de TOZO-uitkering. De stelling dat de Belastingdienst (of de gemeente) voor meer informatie had moeten zorgen over de belastbaarheid van de uitkering faalt. Van een terugvordering van bijstand is, zoals de Rechtbank reeds heeft geoordeeld, geen sprake. Op de beschikking staat bovendien vermeld dat op de uitkering loonheffing is ingehouden. Van een belanghebbende die een beroep doet op een (bijstands)uitkering mag worden verlangd dat hij zich oriënteert omtrent de mogelijke inkomstenbelastingheffing.
5.5.
Voor zover belanghebbende stelt dat zij erop mag vertrouwen dat de uitkering onbelast zou zijn omdat een medewerker van RBZ (Regionaal Bureau Zelfstandigen) dat heeft gezegd, geldt dat belanghebbende aan die uitlating geen vertrouwen kan ontlenen, reeds omdat deze niet namens de Inspecteur of een andere daartoe bevoegde medewerker van de Belastingdienst is gedaan en belanghebbende dat ook redelijkerwijs duidelijk moest zijn.
5.6.
De conclusie is dat de Rechtbank belanghebbende terecht als rechthebbende op de helft van de TOZO-uitkering heeft aangemerkt en die helft terecht tot haar belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend.
Belastingrente
5.7.
Belanghebbende heeft tegen de belastingrentebeschikking in hoger beroep geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze onjuist is berekend.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, Chr.Th.P.M. Zandhuis en
L.D.M.A. Reijs, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema.
De griffier, de voorzitter,
Y. Postema A. van Dongen
De beslissing is op 19 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.