ECLI:NL:GHDHA:2025:418

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
22-001243-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen van geld door gebrek aan bewijs en onderzoeksplicht openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, wegens het witwassen van een geldbedrag van € 16.165,-. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat het geld niet van misdrijf afkomstig is, maar van haar zoon, voor wie zij het had gespaard voor zijn huwelijk. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld. Het openbaar ministerie heeft nagelaten verder onderzoek te doen naar deze verklaring, wat in strijd is met hun onderzoeksplicht. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat het geld van misdrijf afkomstig is en spreekt de verdachte vrij van de tenlastelegging. Het hof gelast tevens de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001243-24
Parketnummer: 09-097740-23
Datum uitspraak: 27 februari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 maart 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1963,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarbij is het voorwerp op de beslaglijst verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 10 februari 2023 te Waddinxveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) een geldbedrag ter grootte van in totaal 16.165 euro, althans een of meer voorwerpen,
(Sub a)
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
-heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of -heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
(Sub b)
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde en dat de verdachte ter zake van impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarbij heeft zij de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 16.165,- gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich – kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit nu zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat het geldbedrag van € 16.165,- niet van misdrijf afkomstig is. Het openbaar ministerie had naar aanleiding van de door de verdachte afgelegde verklaring verder onderzoek behoren te doen naar feiten en omstandigheden die de legale herkomst van het geld met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten.
Het hof overweegt als volgt.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat bewezen kan worden dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen weliswaar geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, maar het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een dergelijk vermoeden rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Vermoeden over herkomst
Het hof stelt vast dat in onderhavige zaak feiten en omstandigheden zijn aangedragen door het openbaar ministerie die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Er zijn immers in de slaapkamer van de verdachte grote bedragen cashgeld aangetroffen die waren verstopt op verschillende plekken in die kamer. In totaal werd er door de politie een bedrag van € 16.165,- aangetroffen, terwijl het op basis van het inkomen van de verdachte niet mogelijk lijkt om dat bedrag aan contanten te sparen uit legale inkomsten, zoals blijkt uit financieel onderzoek.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft tijdens de politierechterzitting van 19 maart 2024 een verklaring over de herkomst van het onder haar in beslaggenomen geld afgelegd. Deze verklaring luidt als volgt:
“Bij de doorzoeking in mijn woning op 10 februari 2023 is er geld aangetroffen. € 1.500,00 daarvan is van mij. De rest is van mijn zoon [zoon verdachte], dat had ik voor hem gespaard. Voor zijn trouwerij. Ik verzoek u het geld terug te geven, want het is zijn eigen geld. Ik heb het alleen voor hem bewaard. Geld mag volgens ons geloof niet op de bank, want we mogen geen rente verdienen. Daarom lag het in huis. Ik kreeg iedere maand een envelop van hem met geld erin. Dat heb ik inderdaad hier en daar bewaard. Niet op één plaats want dat zou gevaarlijk zijn bij een inbraak.”
Ter zitting in hoger beroep heeft zij herhaald dat zij het geld bewaarde voor het huwelijk van haar zoon [zoon verdachte], dat zij het geld in gedeeltes van hem kreeg en dat dat geld afkomstig is van legaal inkomen uit zijn werk. Zij heeft daar nog aan toegevoegd dat zij het bedrag dat afkomstig was van haar zoon voor hem bewaarde, zodat hij dit zelf niet zou gaan uitgeven. Verder heeft zij verklaard dat ze zich niet kan herinneren dat ze bij de politierechter heeft verklaard dat € 1.500,- van haar zelf was.
In het dossier bevindt zich ook een klaagschrift ex artikel 552a Sv dat namens zoon [zoon verdachte] bij de rechtbank Den Haag is ingediend over het in beslag genomen geld, waarbij wordt gesteld dat het geld van hem is, dat het een legale herkomst heeft en dat hij het gespaard heeft voor zijn bruiloft. Bij het klaagschrift bevinden zich ook een grote hoeveelheid bankafschriften van de rekening van zoon [zoon verdachte], waarbij is gewezen op diverse opnames van (cash)geld over een lange periode ter ondersteuning van de stelling dat hij het geld in delen aan zijn moeder heeft gegeven.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met haar ter terechtzitting in hoger beroep herhaalde verklaring wel degelijk een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het geld in kwestie. Anders dan de politierechter in eerste aanleg kent het hof bij dat oordeel geen gewicht toe aan de omstandigheid dat de verdachte eerst anders zou hebben verklaard – namelijk dat ze het zelf gespaard had - en zich later op haar zwijgrecht heeft beroepen. Het hof acht het zonder meer aannemelijk dat de schok van de politie-inval en de aanhouding, gevoegd bij de taalbarrière, een rol heeft gespeeld bij de niet al te consistente wijze waarop zij aanvankelijk heeft verklaard.
Onderzoek door het openbaar ministerie?
Het ligt derhalve op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de verklaring van de verdachte. Dit onderzoek door het openbaar ministerie is in deze zaak echter uitgebleven. Evenmin heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep, anders dan door het hieronder te bespreken voorwaardelijke verzoek, aanhouding gevraagd om nader onderzoek te kunnen doen naar de verklaring van de verdachte. Dit had, als zij aan genoemde ‘onderzoeksplicht’ had willen voldoen, wel op haar weg gelegen.
Voorwaardelijk getuigenverzoek
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep tijdens haar repliek wel een voorwaardelijk verzoek gedaan om, in geval het hof oordeelt dat de verdachte weldegelijk een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven, zoon [zoon verdachte] als getuige te horen bij de raadsheer-commissaris. Het hof wijst dit verzoek af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof acht zich op basis van het zich in het dossier bevindende klaagschrift namens [zoon verdachte], met de bijbehorende bankafschriften, voldoende voorgelicht wat betreft zijn verklaring en stellingen. Daarbij geldt dat een dergelijk voorwaardelijk getuigenverzoek, wat pas bij repliek is gedaan en nauwelijks is onderbouwd door de advocaat-generaal, niet kan gelden als het voldoen aan de eigenstandige onderzoeksplicht die in deze situatie op het openbaar ministerie rust. Het had – zoals gezegd – op de weg van het openbaar ministerie gelegen om aan het hof te verzoeken de gelegenheid te krijgen zelf nader onderzoek te (laten) doen naar de verklaring van de verdachte, bijvoorbeeld door onderzoek te doen naar de bankgegevens van [zoon verdachte] en/of naar diens werkbetrekking(en). Dit heeft het openbaar ministerie echter niet gedaan.
Conclusie
Nu dit nadere onderzoek is uitgebleven is de – concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke - verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld, niet ontkracht. Daarom is niet wettig en overtuigend bewezen dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat de verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Beslag
Nu de verdachte wordt vrijgesproken geldt dat zij genoemde geldbedragen rechtmatig onder zich had. Het hof beslist daarom dat het geld aan haar wordt teruggegeven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
€16.165,-.
Dit arrest is gewezen door mr. W.S. Korteling, als voorzitter, mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en mr. B. Vogel, leden, in bijzijn van de griffier mr. E.R.J. Heuvelman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 februari 2025.