ECLI:NL:GHDHA:2025:374

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
BK-24/217
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen belastinguitspraak wegens ontbreken gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 januari 2025 uitspraak gedaan over het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 13 juni 2024. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven, kwam in verzet tegen de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep dat was verklaard door de enkelvoudige belastingkamer van het Hof. De niet-ontvankelijkheid was gebaseerd op het ontbreken van gronden voor het hoger beroep, het niet overleggen van een volmacht en het niet betalen van het griffierecht.

De mondelinge behandeling van het verzet was gepland op 10 december 2024, maar de belanghebbende is niet verschenen. De gemachtigde had eerder telefonisch laten weten niet aanwezig te zullen zijn zonder een verzoek om uitstel. Het verzetschrift dat op 25 juli 2024 was ingediend, voldeed niet aan de wettelijke eisen, omdat het geen gronden voor het verzet bevatte. De belanghebbende was op het verzuim gewezen en kreeg de kans om dit te herstellen, maar heeft hier niet op gereageerd.

Het Hof heeft geconcludeerd dat het verzetschrift niet aan de eisen van de wet voldeed en dat de belanghebbende niet in het verzet kon worden ontvangen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 6:5, 6:6 en 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, en de beslissing is openbaar gemaakt. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/217

Uitspraak van 21 januari 2025

op het verzet van
[X]te [Z] , belanghebbende (gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven), tegen na te noemen uitspraak.

Uitspraak en verzet

1.1.
Belanghebbende is in verzet gekomen tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 13 juni 2024, nummer BK-24/217 (de uitspraak), waarbij het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 januari 2024, nummer SGR 22/4965 op grond van artikel 8:54, lid 1, aanhef en letter b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het hoger beroep (artikel 6:5, aanhef en onderdeel d, Awb), het niet overleggen van een op naam van de gemachtigde gestelde volmacht (artikel 8:24, lid 2, Awb) en het niet betaald zijn van het griffierecht in hoger beroep (artikel 8:109 Awb).
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzet stond gepland ter zitting van 10 december 2024 om 11.15 uur. Belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende is via het systeem Digitale Toegang op 7 november 2024, 13:43 uur, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd de zitting bij te wonen. De griffier van het Hof heeft de gemachtigde op 10 december 2024 onmiddellijk voorafgaand aan de geplande zitting gebeld en de gemachtigde heeft toen telefonisch laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn, zonder daarbij een verzoek te doen om uitstel. Een mondelinge behandeling van het verzet heeft daarop niet plaatsgehad.

Feiten

2. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 25 juli 2024 pro forma verzet aangetekend tegen de uitspraak. Het pro forma verzetschrift luidt als volgt:
“(…)
Hierbij tekenen wij pro forma verzet aan tegen de uitspraak van 13 juni 2024 inzake belasting BPM van het dossier met voormeld kenmerk.
Belanghebbende komt voor de genoemde zaak op tegen de niet-ontvankelijk verklaring.
Belanghebbende verzoekt hiernaast om proceskostenvergoeding.
In bijlage treft u de uitspraak op bezwaar en de machtiging aan.
Met behoud van rechten en weren,
(…)”

Beoordeling van het verzet

3.1.
Het verzetschrift bevat niet de gronden van het verzet.
3.2.
Belanghebbende is bij brief van 25 juli 2024, 10:08 uur, die op dezelfde datum in het digitale zaakdossier is geplaatst, op het verzuim gewezen en is bij die gelegenheid uitgenodigd dit verzuim uiterlijk 22 augustus 2024 te herstellen. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat het verzet niet-ontvankelijk kan worden verklaard als geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid het verzuim te herstellen. Belanghebbende heeft aan deze uitnodiging binnen de gestelde termijn geen gevolg gegeven.
3.3.
Nu het verzetschrift niet aan de eisen van de wet voldoet en belanghebbende niet binnen de gestelde termijn het verzuim heeft hersteld, behoort belanghebbende in de gegeven situatie niet te worden ontvangen in het verzet.
Deze uitspraak is gegeven op grond van de artikelen 6:5, 6:6 en 8:55 Awb.

Proceskosten

4. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, P.J.J. Vonk en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 21 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.