In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De belanghebbende, Stichting [X] te [Z], was in geschil met de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De zaak was eerder behandeld door de Rechtbank Den Haag, die op 6 maart 2024 een uitspraak deed die door de heffingsambtenaar werd aangevochten. In een tussenuitspraak op 19 november 2024 heeft het Hof partijen opgedragen om de WOZ-waarde van de onroerende zaak te bevestigen of te betwisten. Op 5 december 2024 hebben beide partijen een gezamenlijk stuk ingediend, waarna het Hof het onderzoek op 20 december 2024 heeft gesloten. Het Hof heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat partijen bij wijze van compromis zijn overeengekomen dat de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2022 gehandhaafd blijft op € 1.867.000. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissing over het griffierecht, en de aanslagen onroerende zaakbelasting aangepast. Er zijn geen proceskosten vergoed, omdat er geen kosten zijn gesteld of gebleken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.