ECLI:NL:GHDHA:2025:361

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.168.081/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming van makelaar bij verkoop van restaurant met dubbele verkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Museum Catering Den Haag B.V. (MC) tegen Adhoc Horecamakelaars B.V. (Adhoc) naar aanleiding van een fout van de makelaar die leidde tot de dubbele verkoop van een restaurant. MC had een overeenkomst van opdracht gesloten met Adhoc voor de verkoop van het restaurant. Door een fout van Adhoc werd het restaurant op dezelfde dag aan twee verschillende kopers aangeboden, wat resulteerde in juridische complicaties en schadeclaims. MC vorderde schadevergoeding van Adhoc, die zij toerekenbaar achtte aan de tekortkoming van de makelaar. Het hof beoordeelt de toerekenbaarheid van de schade en de rol van MC in het ontstaan van deze schade. Het hof oordeelt dat Adhoc toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat er voldoende causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van Adhoc en de door MC geleden schade. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van MC toe, inclusief schadevergoeding en ontbinding van de overeenkomst van opdracht. Tevens wordt Adhoc veroordeeld tot betaling van proceskosten en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.168.081/02
Zaaknummer rechtbank : C/09/423619 / HA ZA 12-866
Arrest van 18 maart 2025
in de zaak van
Museum Catering Den Haag B.V.,
gevestigd in Den Haag,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
Adhoc Horecamakelaars B.V.,
gevestigd in Gouda,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.W.E. Lohman kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna MC en Adhoc noemen.

1.De zaak in het kort

Als gevolg van een fout van de makelaar wordt een restaurant op dezelfde dag tweemaal verkocht. De verkoper spreekt de makelaar aan tot betaling van schadevergoeding. Aan de orde is welke schade aan de tekortkoming kan worden toegerekend en of de schade mede een gevolg is van gedragingen van de verkoper.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 maart 2015 waarmee MC in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 januari 2015;
  • het tussenarrest van 2 juni 2015, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • de brief van 1 september 2015 van MC, met bijlagen;
  • de brief van 14 september 2015 van MC, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 18 september 2015;
  • de memorie van grieven van MC, alsmede een akte overlegging producties bij memorie van grieven, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel van Adhoc, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel, met bijlagen;
  • de akte houdende bezwaar tegen de memorie van antwoord in incidenteel appel van Adhoc;
  • de antwoordakte inzake bezwaar tegen memorie van antwoord in incidenteel appel van MC.
2.2
Op 17 december 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de advocaten de zaak hebben toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.

3.Feiten en procedure bij de rechtbank

3.1
De rechtbank heeft in rov. 2.1 tot en met 2.21 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Grief 2 is gericht tegen deze feitenvaststelling. Het hof zal hieronder rekening houden met wat MC in deze grief naar voren heeft gebracht. Voor het overige bestaat er geen geschil over de feitenvaststelling van de rechtbank, zodat het hof ook van deze feiten zal uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
i) Op 22 juni 2011 heeft MC een overeenkomst van opdracht gesloten met Adhoc voor de bemiddeling bij de verkoop van het aan MC toebehorend restaurant “[naam restaurant]”. Op deze overeenkomst zijn de ‘Algemene Voorwaarden NVM voor professionele opdrachtgevers’ (2011) van toepassing.
ii) Op 19 augustus 2011 om 14.14 uur heeft Adhoc een e-mail gestuurd aan de heer [A] (hierna: [A]), een potentiële koper van het restaurant. Deze e-mail luidt als volgt:
“(…) Wij begrepen dat u zojuist een bieding heeft uitgebracht op de horeca-exploitatie [naam restaurant] ter grootte van € 50.000,- (zonder financieringsvoorbehoud).
Verder voorwaarden maakt u (nog) niet bekend. Hierbij laten wij u namens de verkopers weten dat zij akkoord gaan met u door u geboden koopsom, mits er ook voldaan wordt aan de voorwaarden zoals in mijn e-mail van vrijdag 12 augustus (…) en dat de overdrachtsdatum per 1 september 2011 is. (…)
Graag vernemen vanmiddag voor 17.30 uw akkoord op bovenstaande doormiddel van een e-mail.”
iii) Diezelfde middag heeft MC mondeling overeenstemming bereikt met de heer [naam 1] van Café Restaurant [B] (hierna: [B]) over de verkoop van [naam restaurant] tegen een koopprijs van € 75.000,-. Adhoc heeft [A] bij e-mail van 14.39 uur bericht dat [naam restaurant] inmiddels is verkocht. [A] heeft Adhoc bij e-mail van 15.51 uur geïnformeerd akkoord te zijn met de e-mail van 14.14 uur en de overname van [naam restaurant] door haar, [A].
iv) [A] heeft vervolgens conservatoir beslag laten leggen op de roerende zaken die zich bevinden in het restaurant. Op 16 september 2011 heeft de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding MC veroordeeld tot levering van het restaurant aan [A].
v) Na diverse juridische verwikkelingen is er tussen MC, [A] en [B] op 4 november 2011 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst houdt in dat [A] afziet van haar aanspraken op [naam restaurant] tegen betaling door MC en/of [B] aan [A] van een bedrag van € 50.000,- (exclusief btw), te vermeerderen met de door [A] gemaakte kosten voor rechtsbijstand ten bedrage van € 7.500,- exclusief btw). MC heeft het bedrag van € 50.000,- aan [A] betaald, [B] het bedrag van € 7.500,-. Daarnaast werd overeengekomen dat [A] na ontvangst van genoemde bedragen alle gelegde beslagen zou opheffen.
vi) Op 10 november 2011 heeft MC het restaurant geleverd aan [B].
vii) De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van Adhoc heeft erkend dat Adhoc een fout heeft gemaakt door de onder (ii) genoemde e-mail aan [A] te versturen.
viii) [B] is op 6 juli 2016 een gerechtelijke procedure begonnen tegen MC en Adhoc. Hierin heeft [B] onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat MC op grond van art. 6:74 BW aansprakelijk is jegens [B]. [B] heeft verder gevorderd dat MC wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 250.452,84 aan schadevergoeding. Tot slot heeft [B] gevorderd dat Adhoc wordt veroordeeld de veroordeling van MC te gehengen en te gedogen.
ix) Bij vonnis van 5 juli 2017 heeft de rechtbank MC veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 56.153,38 aan schadevergoeding aan [B]. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
o € 13.775,-: managementfee (tijd besteed aan voorbereiding/bijwonen
van gerechtelijke procedures en andere bijeenkomsten);
o € 25.238,38: advocaatkosten;
o € 7.500,-: afkoopsom advocaatkosten [A];
o € 10.000,-: gederfde netto-inkomsten vanwege de vertraagde levering.
De vordering tegen Adhoc is afgewezen omdat er geen rechtstreekse rechtsrelatie tussen [B] en Adhoc bestaat en er dus geen juridische grondslag is waarop de vordering tot het gehengen en gedogen zou kunnen worden gebaseerd. MC en Adhoc zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld zodat het in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3
Bij inleidende dagvaarding van 13 juli 2012 heeft MC een procedure aanhangig gemaakt tegen Adhoc. Voor zover in hoger beroep nog van belang, heeft MC een verklaring voor recht gevorderd dat Adhoc toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat zij zal worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat. Deze schade heeft MC begroot op – in ieder geval – € 120.547,33. Verder heeft MC een verklaring voor recht gevorderd dat zij de overeenkomst van opdracht met Adhoc terecht heeft ontbonden. Voor zover deze overeenkomst nog niet is ontbonden, vordert MC dat de rechtbank deze alsnog zal ontbinden.
3.4
In reconventie heeft Adhoc gevorderd dat MC wordt veroordeeld tot betaling van de courtagenota ten bedrage van € 14.280,-.
3.5
De rechtbank heeft voor recht verklaard dat Adhoc toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van Adhoc en het door MC aan [A] betaalde schikkingsbedrag van € 50.000,-. Dit geldt ook voor de door MC gemaakte advocaat- en gerechtelijke kosten ten bedrage van € 7.543,60, die zij heeft gemaakt in de procedure tegen [A]. Deze bedragen zijn dus toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten aan de zijde van MC. Voor het overige heeft de rechtbank de vorderingen van MC afgewezen.
3.6
In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat MC de in rekening gebrachte courtage van € 14.280,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, aan Adhoc moet betalen.

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1
In principaal hoger beroep heeft MC geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis (gedeeltelijk) zal vernietigen en de vorderingen van MC alsnog volledig zal toewijzen. MC heeft een nieuwe schadebegroting laten opstellen, waaruit volgt dat de schade – in ieder geval – € 223.371,64 bedraagt.
4.2
Adhoc heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale hoger beroep. In incidenteel hoger beroep heeft zij – zakelijk weergegeven – geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover in conventie gewezen, en tot afwijzing van de vorderingen van MC. Verder heeft zij gevorderd dat MC zal worden veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van € 57.543,60 en van de door Adhoc betaalde buitengerechtelijke kosten en proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3
MC heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van het incidentele hoger beroep.
4.4
Adhoc heeft bezwaar gemaakt tegen de memorie van antwoord in incidenteel appel. Zij heeft aangevoerd dat de incidentele grief van Adhoc zich beperkt tot de onderwerpen causaal verband en eigen schuld, maar dat MC in haar memorie ook ingaat op tal van andere kwesties. MC had evenmin mogen ingaan op het rapport van [naam 3], dat Adhoc heeft overgelegd in het kader van de betwisting van het bestaan en de omvang van de schade, aldus Adhoc.
4.5
Naar het oordeel van het hof had MC zich in haar memorie van antwoord in incidenteel appel behoren te beperken tot de kwesties die onderwerp uitmaken van het incidentele appel. Voor zover MC in deze memorie kwesties behandelt die enkel in het principale hoger beroep thuishoren, zal het hof de memorie buiten beschouwing laten. Wat betreft de reactie op het rapport van [naam 3] geldt dat MC ervoor had kunnen kiezen te reageren op deze (laatste) productie van Adhoc. In het midden kan blijven of MC’s reactie in de memorie van antwoord in incidenteel appel buiten beschouwing moet blijven, omdat deze reactie – zoals hieronder zal blijken – niet van belang is voor de beoordeling van het hoger beroep.

5.De beoordeling van het hoger beroep

5.1
In hoger beroep draait het in de eerste plaats om de vraag welke schadeposten kunnen worden toegerekend aan de tekortkoming van Adhoc. Anders dan MC heeft betoogd, is er geen aanleiding deze kwestie te verwijzen naar de schadestaatprocedure. Art. 612 Rv bepaalt immers dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, voor zover mogelijk, de schade begroot in het vonnis; indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Nu de gebeurtenissen waarop de vordering tot vergoeding van de schade berust zich hebben voorgedaan in 2011 en 2017, is er onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat het niet mogelijk zou zijn de schade nu te begroten. MC heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat het nodig is de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen om over de omvang van de schade te beslissen.
5.2
MC heeft de gestelde schade als volgt gespecificeerd.
advocaatkosten MC in de procedure tegen [A] € 7.543,60
advocaatkosten MC in de procedure tegen [B] € 19.019,41
verzekering restaurant € 984,56
personeelskosten restaurant € 17.649,61
kosten gas, licht, water restaurant € 3.687,87
huur van het pand waarin het restaurant is gevestigd € 17.848,-
kosten telefoon, alarm, muziek etc. € 602.91
overheadkosten MC € 3.000,-
a. vergoeding uren management MC € 33.580,-
b. idem ten behoeve van procedure [B] € 5.888,-
10) afkoop [A] € 50.000,-
10) door MC te vergoeden verlies geleden door [B] € 56.153,38
10) proceskosten vonnis 5 juli 2017 p.m.
10) kosten rapport van 11 september 2015 € 5.164,30
10) kosten rapport van 18 juli 2022 € 2.500,-
5.3
De schade is onder te verdelen in drie categorieën: 1) schade in verband met de claim van [A]; 2) schade in verband met de claim van [B]; 3) overige (eigen) schade van MC. Deze schadeposten zullen hieronder worden behandeld. Tot slot zal worden ingegaan op de vordering van MC tot ontbinding van de overeenkomst van opdracht.
A.
Schade in verband met de claim van [A] (grief 1 in incidenteel appel)
5.4
Als gevolg van de tekortkoming van Adhoc heeft [A] zich op het standpunt kunnen stellen dat het restaurant aan haar geleverd diende te worden. Dit heeft ertoe geleid dat [A] een gerechtelijke procedure is begonnen tegen MC en dat er uiteindelijk een schikking tot stand is gekomen tussen [A], MC en [B]. MC heeft hierdoor schade geleden bestaande uit advocaatkosten (post 1) en een aan [A] te betalen afkoopsom (post 10). Deze schade staat naar het oordeel van het hof in beginsel in een zodanig verband met de tekortkoming van Adhoc, dat zij aan Adhoc kan worden toegerekend.
5.5
Adhoc heeft echter aangevoerd dat de schade die MC heeft geleden (mede) het gevolg is van de eigen handelwijze van MC (grief 1 in incidenteel appel). Door een gebrekkig inzicht in haar (juridische) positie en verkeerde strategische (proces)beslissingen heeft MC de schade over zichzelf afgeroepen, zo stelt Adhoc. Adhoc is van mening dat zij niet kan worden gehouden tot vergoeding van de schade die MC zelf heeft veroorzaakt. Zij heeft dit standpunt als volgt toegelicht.
  • MC heeft een fout gemaakt door op 23 augustus 2011 met [B] een (nadere) koopovereenkomst te sluiten waarin een (fatale) leveringsdatum van 1 september 2011 is bepaald. Deze datum was volstrekt onhaalbaar, te meer nu [A] al op 21 augustus 2011 beslag had gelegd en MC bovendien wist dat [A] in een kort geding nakoming zou gaan vorderen.
  • MC had met [B] overeen moeten komen dat [B] zou tussenkomen in de procedure met [A] en dat [B] in die procedure een beroep zou doen op haar oudste recht van levering (art. 3:298 BW). Door dit na te laten heeft MC zich in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd die ten grondslag ligt aan het leeuwendeel van de schadeposten die MC op Adhoc probeert af te wentelen.
  • MC had, als zij een fatale leveringstermijn was overeengekomen, eenvoudigweg samen met [B] moeten optrekken. MC en [B] hadden [A] direct op 22 augustus 2011 erop moeten wijzen dat, vanwege de positie van [B], haar vordering in kort geding tot nakoming kansloos was en dat [A] per omgaande de beslagen moest opheffen. Vervolgens had [A] aansprakelijk moeten worden gesteld voor alle schade van MC en [B] als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging door [A]. Indien [B] zich afzijdig had willen houden, had MC [B] erop moeten wijzen dat zij de advocaatkosten van [B] zou dragen, maar dat, als [B] niet zou meewerken aan voeging in een procedure tegen [A], zij haar recht zou verspelen om bij MC aanspraak te maken op schadevergoeding door vertraagde levering.
  • Bij de juiste aanpak zou MC niet zijn veroordeeld tot levering aan [A]. Zij had een zeer sterke onderhandelingspositie ten opzichte van [A] gehad. In dat geval was er geen schikking tot stand gekomen waarbij MC een aanzienlijk bedrag aan [A] had betaald.
  • MC is in deze kwestie bijgestaan door een advocaat die een inschattingsfout heeft gemaakt door MC niet te adviseren om [B] te laten tussenkomen in het geschil met [A]. Deze omstandigheid komt voor rekening van MC. Adhoc is niet betrokken geweest bij de processtrategie van MC richting [A] en [B] en is pas geïnformeerd nadat de betrokken partijen tot overeenstemming waren gekomen.
5.6
Kortom, Adhoc beroept zich erop dat de schade (mede) een gevolg is van omstandigheden die aan MC kunnen worden toegerekend. Het gaat erom – kort gezegd – dat MC zichzelf in een onmogelijk parket heeft gebracht door niet van [B] te verlangen dat zij zich in de procedure tegen [A] zou voegen of daarin zou tussenkomen. Door dit na te laten heeft MC, volgens Adhoc, haar onderhandelingspositie ten opzichte van [A] aanzienlijk ondermijnd.
5.7
De stellingen van Adhoc berusten voor een belangrijk deel op veronderstellingen over wat er zou zijn gebeurd als [B] een formele procespartij zou zijn geweest in de door [A] aanhangig gemaakte kortgedingprocedure. Het is inderdaad denkbaar dat de voorzieningenrechter, als [B] als tussenkomende partij levering had gevorderd, niet in het voordeel van [A] had beslist. Terugkijkend kan worden vastgesteld dat een dergelijke aanpak de kansen van MC had kunnen vergroten, maar het blijft ongewis of een formele procespositie van [B] (al aangenomen dat zij daartoe bereid zou zijn geweest) tot het gewenste resultaat had geleid. Daarbij is van belang dat de positie van [B], als oudste rechthebbende op levering, wel degelijk onder de aandacht van de voorzieningenrechter is gebracht en door de heer [naam 1] ([B]) op de zitting is verklaard dat [B] vasthield aan haar rechten uit de koopovereenkomst. Dat de voorzieningenrechter niettemin in het nadeel van MC heeft beslist, is een omstandigheid die naar het oordeel van het hof in de verhouding tussen MC en Adhoc niet aan MC kan worden toegerekend.
5.8
Adhoc heeft zich in verband met de kosten in het kader van de procedure tegen [A] ook nog erop beroepen dat het voor rekening van MC komt dat zij met [B] een fatale datum is overeengekomen. De kwestie van de fatale datum is echter hooguit indirect van belang voor de vraag of MC gehouden is de kosten in relatie tot [A] te vergoeden. Immers, ook als MC en [B] niet zouden zijn overeengekomen dat het restaurant op 1 september 2011 zou worden geleverd, dan zou [A] nog steeds hebben kunnen aandringen op levering van het restaurant, met alle financiële consequenties van dien. De vraag of het voor rekening van MC komt dat zij de fatale datum van 1 september 2011 is overeengekomen, behoeft hier in zoverre dus geen bespreking. Dit punt zal aan de orde komen bij het onderdeel ‘schade in verband met de claim van [B]’.
5.9
De conclusie is dat de rechtbank terecht de kostenposten 1 en 10 heeft toegewezen. Grief 1 in incidenteel appel is dus ongegrond.
5.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat Adhoc de door MC gestelde advocaat- en gerechtelijke kosten van € 7.543,60 niet heeft bestreden zodat een nadere toelichting op deze schade niet nodig is. Tegen dit oordeel heeft Adhoc niet gegriefd. Wel heeft Adhoc in haar memorie van antwoord (nr. 3.48) over de omvang van de advocaatkosten opgemerkt dat MC alleen totaalfacturen heeft overgelegd en dat hieruit niet valt op te maken dat alle gefactureerde kosten redelijk zijn en betrekking hebben op de procedure tegen [A]. Mede gelet op de omvang van het bedrag (€ 7.543,60), had van Adhoc verlangd kunnen worden dat zij enige toelichting zou hebben gegeven waarom zij veronderstelt dat de advocaatkosten onredelijk hoog zouden kunnen zijn. Het hof gaat daarom aan deze betwisting voorbij.
Schade in verband met de claim van [B] (grief 4 in principaal appel)
5.11
MC heeft aangevoerd dat zij als gevolg van de tekortkoming van Adhoc het restaurant niet op de overeengekomen datum (1 september 2011) aan [B] kunnen leveren, maar pas op 10 november 2011. Deze vertraging heeft bij [B] schade opgeleverd, die MC aan [B] heeft moeten vergoeden, zo volgt uit het vonnis van 16 juli 2017 van de rechtbank Den Haag (kostenpost 11). Daarnaast is MC naast Adhoc hoofdelijk veroordeeld in de kosten van die procedure (kostenpost 12), heeft MC voor die procedure advocaatkosten moeten maken (kostenpost 2) en heeft het management van MC hieraan tijd moeten besteden (kostenpost 9b).
5.12
De rechtbank heeft in rov. 4.9 van het bestreden vonnis overwogen dat niet vaststaat dat MC aansprakelijk is voor de door [B] gestelde schade, dat niet is gebleken dat [B] schade heeft geleden als gevolg van een tekortkoming van MC of dat MC enig bedrag aan [B] heeft voldaan en dat 1 september 2011 niet is te beschouwen als fatale datum. Na het vonnis van de rechtbank heeft [B] alsnog een procedure tegen MC aanhangig gemaakt, waarin bij vonnis van 5 juli 2017 is geoordeeld dat de overeengekomen datum van 1 september 2011 een fatale datum was, dat MC tekortgeschoten is in haar verplichting het restaurant tijdig te leveren en waarin MC is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [B]. Daarmee is rechtsoverweging 4.9 achterhaald: het staat in de relatie tussen MC en [B] inmiddels vast dat MC is tekortgeschoten in haar verplichting om het restaurant uiterlijk op 1 september 2011 te leveren en dat op haar een verplichting rust om schadevergoeding te betalen.
5.13
De rechtbank heeft in rov. 4.11 overwogen dat de schade van [B] niet zozeer het gevolg is van de omstandigheid dat door toedoen van Adhoc een dubbele verkoop heeft plaatsgevonden, maar van de omstandigheid dat [A] levering van het restaurant heeft geëist, terwijl [B], die in de onderlinge verhouding met [A] een sterker recht had, dit recht eerst later bij [A] is gaan opeisen. Met deze overweging brengt de rechtbank kennelijk tot uitdrukking dat eventueel door [B] geleden schade niet voor rekening van MC behoort te komen omdat [B] onvoldoende voortvarend is geweest bij het opeisen van haar recht op levering. Ook hier geldt dat in de verhouding MC – [B] inmiddels is komen vast te staan dat MC aansprakelijk is voor de door [B] geleden schade en dat het dus niet voor rekening van [B] komt dat [A] door de voorzieningenrechter in het gelijk is gesteld.
5.14
Dit alles leidt tot het oordeel dat de onder 5.11 genoemde schade in een zodanig verband staat met de tekortkoming van Adhoc, dat zij in beginsel aan Adhoc kan worden toegerekend. Dit betekent dat grief 4 in principaal appel, waarin wordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat causaal verband ontbreekt, slaagt.
5.15
Adhoc heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van MC. Zij heeft aangevoerd dat MC een extreem korte leveringstermijn is overeengekomen die zelfs in de gegeven situatie van een verliesgevend restaurant ongekend kort en ongebruikelijk is. De leveringsdatum van 1 september 2011 was onhaalbaar en dat wisten MC en [B]. Op enig moment zijn MC en [B] gaan zeggen dat de datum een fatale termijn zou zijn. Hoewel de rechtbank dit in de procedure tussen [B] en MC ook zo heeft aangenomen, hebben partijen dat niet zo bedoeld, zo stelt Adhoc. Zij hebben dit standpunt later ingenomen in de hoop dat [B] bepaalde (reguliere) kosten voor het opstarten van het restaurant via MC kon afwentelen op Adhoc. Dat MC ervoor heeft gekozen om in de procedure met [B] te erkennen dat er sprake was van een fatale termijn, staat MC in relatie tot [B] vrij. Met het oog op haar schadebeperkingsplicht ten opzichte van Adhoc had het echter, zo stelt Adhoc, op de weg van MC gelegen dit verweer wel te voeren. Dat verweer was niet bij voorbaat kansloos geweest omdat de koopovereenkomst bepaalt dat partijen konden afwijken van de datum.
5.16
Het hof verwerpt het standpunt van Adhoc. Uit de – in zoverre onbestreden – stellingen van MC volgt dat zij het van meet af aan van groot belang vond om het restaurant zo snel mogelijk te verkopen. De datum van 1 september 2011 staat bijvoorbeeld als leveringsdatum genoemd in de e-mail van 19 augustus 2011 van Adhoc aan [A], als voorwaarde voor de totstandkoming van een koopovereenkomst. Adhoc heeft niet betwist dat die datum diezelfde dag ook in de onderhandelingen met [B] aan de orde is geweest. Dit wordt bevestigd in de e-mail die Adhoc op 19 augustus 2011 aan [B] heeft gestuurd, waarin staat “de datum van overdracht is 1 september 2011”. MC en [B] zijn dus van meet af aan ervan uitgegaan dat er op 1 september 2011 zou worden geleverd. Tegen deze achtergrond zou MC’s (hypothetische) verweer in de procedure tegen [B] dat zij niet tekort was geschoten omdat de leveringsdatum verschoven mocht worden naar medio november, niet zonder meer overtuigend zijn geweest.
5.17
Overigens heeft het door de rechtbank aan [B] toegewezen bedrag voor het grootste gedeelte betrekking op de kosten die [B] heeft gemaakt in verband met de gerechtelijke procedure met [A]. Deze kosten hangen dus niet samen met de leveringsdatum die MC en [B] hebben afgesproken.
5.18
De conclusie is dat de schade die verband houdt met de claim van [B] in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt. Dit geldt in ieder geval voor het bedrag van € 56.153,38 dat MC op grond van het vonnis van 16 juli 2017 van de rechtbank Den Haag aan [B] moet betalen (kostenpost 11). De overige met deze procedure samenhangende kostenposten zullen hieronder worden nader worden besproken. Daarbij zal het hof mede acht slaan op het door MC overgelegde rapport van [naam 2] van 18 juli 2022 (hierna: het rapport [naam 2]) en de bewisting daarvan in het door Adhoc overgelegde rapport van [naam 3] van 16 oktober 2023 (hierna: het rapport [naam 3]).
Proceskostenveroordeling in het vonnis van 16 juli 2017
5.19
MC en Adhoc zijn in 2017 hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de procedure tegen [B]. Met het oog hierop heeft MC in haar schadeopstelling een pm-post opgenomen (kostenpost 12). In het rapport [naam 2] staat dat Adhoc deze proceskosten heeft voldaan en dat zij MC niet heeft gevraagd om deze kosten te vergoeden. MC heeft op dit punt dus geen kosten gemaakt. Deze kostenpost komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Advocaatkosten van MC in de procedure tegen [B] (€ 19.019,41)
5.2
MC vordert betaling van de advocaatkosten die zij heeft moeten maken in de procedure tegen [B]. Adhoc heeft hierover aangevoerd dat MC alleen totaalfacturen heeft overgelegd en dat hieruit niet valt op te maken dat alle gefactureerde kosten redelijk zijn en betrekking hebben op de procedure tegen [B]. In bijlage 12 bij het rapport van [naam 2] zijn echter niet alleen de facturen van de advocaat overgelegd, maar ook een tabel waarin de kosten (tot op zekere hoogte) nader zijn toegelicht. Hieruit volgt in ieder geval dat alle facturen betrekking hebben op de procedure tegen [B]. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de gedeclareerde werkzaamheden en het daarbij behorende bedrag. Adhoc heeft in het geheel niet toegelicht waarom zij van mening is dat de declaraties onredelijk hoog zouden (kunnen) zijn, hoewel de door MC overgelegde stukken daartoe wel enig aanknopingspunt boden. Deze post zal dan ook worden toegewezen.
Managementkosten ter zake van de procedure tegen [B] (€ 5.888,-)
5.21
MC vordert de managementkosten die zij heeft moeten maken in de procedure tegen [B]. Het gaat om betaalde urenvergoedingen aan Pegasus B.V. en [naam bv] B.V. in de periode tussen september 2015 en 5 oktober 2017. Er is geen onderbouwing met urenstaten aanwezig. Wel volgt uit de toelichting in het rapport [naam 2] dat is gerekend met een uurtarief van € 92,- exclusief btw.
5.22
Adhoc heeft betwist dat MC extra managementkosten heeft moeten maken. Zij wijst erop dat in een overnamesituatie altijd extra aandacht van het management nodig is. Adhoc verliest uit het oog dat het hier niet gaat om kosten die zijn gemaakt in het kader van de overname, die in 2011 plaatsvond, maar om kosten die MC heeft gemaakt in het kader van de procedure tegen [B].
5.23
Verder voert Adhoc aan dat MC niet heeft aangetoond dat zij extra kosten heeft moeten maken. Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat er extra managementkosten zijn gemaakt, althans dat het management van MC tijd (en daarmee geld) heeft moeten besteden aan de procedure tegen [B]. Uitgaande van een uurtarief van € 92,- gaat het om 64 uur (5.888 : 92) die zouden zijn besteed aan deze procedure. Het hof is van oordeel dat een dergelijke tijdsbesteding niet onredelijk is. Dit bedrag komt daarom voor toewijzing in aanmerking.
Overige (eigen) schade van MC (grief 4 in principaal appel)
5.24
Hieronder zal het hof ingaan op de overige schade die MC stelt te hebben geleden. Deze schade hangt grotendeels samen met de verschuiving van de leveringsdatum naar november 2011.
Verzekering restaurant (€ 984,56)
5.25
MC heeft met stukken onderbouwd dat zij verzekeringskosten heeft moeten maken in verband met het langer aanhouden van het restaurant. Dat er verzekeringskosten gemaakt moesten worden, heeft Adhoc onvoldoende gemotiveerd betwist. Adhoc heeft wel betwist dat het gaat om een bedrag van € 984,56, omdat de periode waarop de facturen betrekking hebben, niet strookt met de periode waarover het restaurant langer is open gehouden. Dat de verzekeringskosten over de periode waarom het gaat, daadwerkelijk zijn betaald, is niet gebleken, aldus Adhoc.
5.26
Uit de bij het rapport [naam 2] gevoegde nota’s volgt dat de verzekeringspremie voor de periode 1 juli 2011 tot 1 oktober 2011 € 1.101,04 bedroeg, dat wil zeggen € 367,01 per maand. Voor de periode 1 oktober 2011 tot 1 januari 2012 bedroeg de premie € 1.284,22, dat wil zeggen € 428,07 per maand. De totale premie over de periode van 1 september 2011 tot en met 9 november 2011 is dus: € 367,01 + € 428,07 + € 128,42 = € 923,50. Dit bedrag is dus toewijsbaar. Het enkele feit dat MC geen betalingsbewijs heeft overgelegd, betekent nog niet dat MC de vordering niet heeft betaald of niet meer hoeft te betalen.
Personeelskosten restaurant (€ 17.649,61)
5.27
De post personeelskosten restaurant komt niet voor toewijzing in aanmerking. MC heeft immers zelf te kennen gegeven dat het restaurant op 19 augustus 2011 al was gesloten (memorie van grieven nr. 34). Eventuele nadien doorlopende personeelskosten zijn dan ook niet veroorzaakt door de tekortkoming van Adhoc, maar door de sluiting van het restaurant in augustus 2011.
Kosten gas, licht, water voor het restaurant (€ 3.687,87)
5.28
De kosten voor gas, licht en water komen niet voor toewijzing in aanmerking. Ook hier geldt dat uit de eigen stellingen van MC volgt dat het restaurant al vóór 1 september 2011 was gesloten. Dat zij na deze datum (anders dan marginale) kosten heeft gemaakt voor gas, licht en water, heeft zij onvoldoende toegelicht. MC heeft weliswaar nota’s van de desbetreffende leveranciers overgelegd, maar Adhoc heeft aangevoerd dat het gaat om (te doen gebruikelijke) voorschotnota’s en niet om reële kosten. Deze stelling heeft MC niet (gemotiveerd) weersproken.
Huur van het pand waarin het restaurant is gevestigd (€ 17.848,-)
5.29
Vast staat dat de huur van het pand voor MC is doorgelopen tot aan de feitelijke overdracht van het restaurant aan [B]. Adhoc heeft deze kostenpost niet weersproken. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking.
Diverse kosten, zoals telefoon, alarm, muziek etc. (€ 602,91)
5.3
MC heeft een bedrag van € 602,19 opgevoerd voor diverse kosten, zoals telefoon, alarm, muziek en internet. Deze kosten heeft Adhoc niet bestreden zodat zij voor vergoeding in aanmerking komen.
Overheadkosten MC (€ 3.000,-)
5.31
MC heeft de overheadkosten in de memorie van grieven als volgt toegelicht: “zonder het verzuim van Adhoc van 19-8-2011 had Museum Catering de huurovereenkomst c.a., de roerende zaken en het personeel overgedragen aan [B] op 1-9-2011, en zich van die lasten bevrijd per 1-9-2011. Die vertraging en dus het voortduren van die lasten na 1-9-2011 is redelijkerwijs veroorzaakt door het verzuim van Adhoc.” Naar het oordeel van het hof heeft MC hiermee niet afdoende toegelicht wat deze overheadkosten inhouden. Een overtuigende toelichting is evenmin te lezen in het rapport van [naam 2]. Stukken om deze kosten te onderbouwen ontbreken. Deze kostenpost komt dus niet voor vergoeding in aanmerking.
Vergoeding uren management MC (€ 33.580,-)
5.32
MC heeft een bedrag van € 33.580,- gevorderd aan urenvergoeding van het management van [naam restaurant] wegens de vertraagde levering. Het management heeft volgens haar veel tijd moeten besteden aan de procedures tegen [A] en [B], waaronder het bijwonen van zittingen, intern overleg of strategie en tactiek, doornemen van administratie en correspondentie en het instrueren en informeren van de advocaat.
5.33
Uit het rapport [naam 2] volgt dat het gaat om uren die het management heeft gemaakt in week 34 tot en met 45 van 2011. Deze zijn begroot op 10 uur per week per manager tegen een tarief van € 92,-. Het gaat derhalve om de periode vanaf de verkoop van het restaurant in augustus 2011 tot aan het moment van daadwerkelijke levering aan [B] in november 2011. Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat het management in deze periode meer tijd dan gebruikelijk heeft moeten investeren om het restaurant uiteindelijk aan [B] te kunnen leveren. In zoverre is de betwisting van Adhoc ongegrond.
5.34
Van MC had echter wel verlangd kunnen worden dat zij meer inzicht zou hebben gegeven in de activiteiten die het management heeft verricht. De globale inschatting van 10 uur per week per manager geeft te weinig inzicht. Het hof zal daarom de schade op basis van art. 6:97 BW schattenderwijs begroten op € 15.000,-.
Kosten rapport van 11 september 2015 (€ 5.164,30)
5.35
Deze kostenpost (post 13) ziet op “accountantskosten inzake rapport feitelijke bevindingen van 11-09-2015”. Bijlage 13 bij dat het rapport van [naam 2] bevat een aantal facturen, waarop de post “Diverse werkzaamheden rapport feitelijke bevindingen inzake [naam restaurant]” voorkomt, waarmee het gevorderde bedrag wordt onderbouwd. Het gaat om de factuur van 14 oktober 2015 (€ 2.429,- exclusief btw), de factuur van 6 juli 2015 (€ 739,90 exclusief btw), de factuur van 19 mei 2015 (€ 1.455,- exclusief btw) en de factuur van 9 april 2015 (€ 540,50 exclusief btw).
5.36
Adhoc heeft de kosten niet betwist. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Kosten rapport van 18 juli 2022 (€ 2.500,-)
5.37
MC heeft aangevoerd dat de kosten van het rapport [naam 2] € 2.500,- bedragen. Adhoc heeft dit niet betwist. Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking.
D. De ontbinding van de overeenkomst van opdracht (grief 3 in principaal appel)
5.38
MC heeft een beroep gedaan op de ontbinding van de overeenkomst van opdracht op de grond dat Adhoc is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Adhoc heeft erkend dat zij tekort is geschoten. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is de vordering tot ontbinding van de overeenkomst dus toewijsbaar. De omstandigheid dat – naar Adhoc stelt – de overeenkomst van opdracht volledig is uitgevoerd omdat er een koopovereenkomst met [B] tot stand is gekomen, maakt dit niet anders. Die omstandigheid staat immers niet in de weg aan de conclusie dat Adhoc tekort is geschoten en dat de tekortkoming niet van geringe betekenis is.
5.39
Adhoc heeft een beroep gedaan op de klachtplicht van MC in de zin van art. 6:89 BW. Zij stelt dat MC veel te laat heeft geklaagd, namelijk voor het eerst bij inleidende dagvaarding van 13 juli 2012. Deze stelling snijdt geen hout. Het is duidelijk dat Adhoc direct op 19 augustus 2011 ervan op de hoogte is geraakt dat het restaurant als gevolg van de door haar op die dag verzonden e-mail twee keer was verkocht. Ook in de periode daarna is Adhoc veelvuldig erop gewezen dat zij een fout had gemaakt. Het is dus onjuist dat MC pas bij dagvaarding van 13 juli 2011 voor het eerst heeft geklaagd over de gebrekkige prestatie van Adhoc.
5.4
Adhoc heeft verder een beroep gedaan op haar algemene voorwaarden. Zij voert aan dat uit de art. 2.15 en 2.17 volgt dat zij ‘gewoon’ recht heeft op loon.
5.41
Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht (art. 6:269 BW). Een ontbinding bevrijdt de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties (art. 6:271 BW). Het bepaalde in de art. 2.15 en 2.17 van de algemene voorwaarden maakt dit niet anders. Deze bepalingen zien niet op het recht op courtage in de situatie dat Adhoc tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en de overeenkomst op grond daarvan wordt ontbonden; zij vormen dus geen afwijking van het bepaalde in art. 6:271 BW.
5.42
Adhoc heeft ook een beroep gedaan op art. 2.7 van de algemene voorwaarden waarin is bepaald dat de opdrachtgever zich onthoudt van activiteiten die Adhoc bij het vervullen van zijn opdracht kunnen belemmeren of diens activiteiten kunnen doorkruisen. Deze bepaling verhindert een opdrachtgever op zichzelf niet om zelf (zonder tussenkomst van de makelaar) een koopovereenkomst te sluiten, zoals MC heeft gedaan met [B]. De dubbele verkoop is ook niet te wijten aan de gedragingen van MC, maar aan het feit dat Adhoc, zoals zij heeft erkend, een fout heeft gemaakt door op 19 augustus 2011 een e-mail aan [A] te versturen met een onherroepelijk aanbod.
5.43
De ontbinding van de overeenkomst tot opdracht heeft dus tot gevolg dat voor beide partijen een verbintenis tot ongedaanmaking ontstaat. De prestatie die MC van Adhoc heeft ontvangen, kan echter naar zijn aard niet ongedaan gemaakt worden. Ingevolge art. 6:272 BW moet MC daarvoor een vergoeding in de plaats betalen ten belope van de waarde van de prestatie.
5.44
MC heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat Adhoc werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de verkoop, zowel in de aanloopfase (tussen 22 juni 2011 en 19 augustus 2011) als in de periode daarna in verband met de administratieve en juridische afhandeling van de verkoop aan [B]. Dat de waarde van deze werkzaamheden beperkt is tot een bedrag van € 300,-, zoals MC stelt, acht het hof onwaarschijnlijk. Bij gebreke van voldoende concrete aanknopingspunten zal het hof het redelijke loon van MC vaststellen op € 7.000,- (exclusief btw).
E. Buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en bewijslevering
5.45
De rechtbank heeft MC veroordeeld tot betaling van € 1.788,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Grief 5 in principaal hoger beroep ziet daarop. MC vordert in het licht van de pogingen na het vonnis in eerste aanleg een verdubbeling van de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten.
5.46
Adhoc heeft als verweer tegen deze grief aangevoerd dat er geen grond is voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten en dat MC het door de rechtbank toegewezen bedrag moet terugbetalen. Zij heeft op dit punt echter geen grief in incidenteel appel ingesteld.
5.47
Voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten geldt het bepaalde in art. 6:96 lid 2 aanhef en sub c BW. MC heeft echter onvoldoende toegelicht welke redelijke kosten zij na het vonnis van de rechtbank heeft gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Daarbij is van belang dat ter zake van verrichtingen waarvoor de in de art. 237-240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten (inclusief nakosten, rov 4.19 van het bestreden vonnis), ten opzichte van de wederpartij geen vergoeding op grond van art. 6:96 BW kan worden toegekend. Grief 5 is dus in zoverre ongegrond.
5.48
Verder heeft MC in grief 5 in principaal appel wettelijke rente gevorderd over alle toegewezen bedragen. Deze rente is volgens haar verschuldigd vanaf het moment dat Adhoc in verzuim is en is niet afhankelijk van het moment waarop MC schade aan [A] of [B] vergoed.
5.49
Wettelijke rente is een schadevergoeding die is verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. De wettelijke rente moet worden betaald over de periode dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is (art. 6:119 BW). Hieruit volgt dat de wettelijke rente niet zonder meer is verschuldigd vanaf het moment dat Adhoc tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, maar pas vanaf het moment dat zij in verzuim is met de vergoeding van de schade die het gevolg is van de tekortkoming. Verder geldt dat zolang MC nog geen schadevergoeding aan [A] of [B] had betaald, zijzelf ook nog geen schade had geleden. Adhoc was toen nog niet in verzuim. Grief 5 is dus ook in zoverre ongegrond. De schadevergoeding ziet op bedragen die MC aan derden ([A], [B], advocaat, verhuurder, management, enz.) heeft betaald. Over deze bedragen is MC telkens wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag volgend op die waarop MC deze bedragen heeft voldaan.
5.5
Tot slot heeft MC diverse bewijsaanbiedingen gedaan. Deze zijn echter niet (meer) ter zake dienend, nog daargelaten dat de bewijsaanbiedingen deels niet zien op feiten, maar op juridische gevolgtrekkingen.
5.51
Ook Adhoc heeft een aantal bewijsaanbiedingen gedaan. De bewijsaanbiedingen in de memorie van antwoord (nr. 6.2) hebben geen betrekking op feiten, maar op (juridische) stellingen en gevolgtrekkingen. Deze komen reeds daarom niet in aanmerking voor bewijslevering.
F. Conclusie en proceskosten
5.52
De conclusie is dat het principaal hoger beroep van MC slaagt. Grief 2 in principaal appel heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom ook geen afzonderlijke bespreking. Het hof zal het vonnis vernietigen. Hiervoor is beslist dat de volgende posten voor vergoeding in aanmerking komen:
1) advocaatkosten MC in de procedure tegen [A] € 7.543,60
2) advocaatkosten MC in de procedure tegen [B] € 19.019,41
3) verzekering restaurant € 923,50
4) huur van het pand waarin het restaurant is gevestigd € 17.848,-
5) kosten telefoon, alarm, muziek etc. € 602.91
6) a. vergoeding uren management MC € 15.000,-
b. idem ten behoeve van procedure [B] € 5.888,-
7) afkoop [A] € 50.000,-
8) door MC te vergoeden verlies geleden door [B] € 56.153,38
9) kosten rapport van 11 september 2015 € 5.164,30
10) kosten rapport van 18 juli 2022 € 2.500,-
5.53
Adhoc zal worden veroordeeld tot betaling van deze bedragen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag volgende op die waarop MC deze aan haar crediteuren heeft voldaan. Verder zal het hof de overeenkomst van opdracht ontbinden en MC veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 7.000,- (exclusief btw) aan Adhoc als waardevergoeding voor de door Adhoc geleverde prestaties.
5.54
In het principale appel heeft Adhoc te gelden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal Adhoc daarom veroordelen in de proceskosten van het principale hoger beroep.
5.55
In incidenteel appel heeft Adhoc te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal in de kosten hiervan worden veroordeeld.
5.56
Wat betreft de proceskosten in eerste aanleg geldt het volgende. De rechtbank heeft Adhoc in conventie terecht als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten aan de zijde van MC. In reconventie is een compensatie van de kosten op zijn plaats, omdat MC zal worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding van € 7.000,- als vergoeding voor de prestaties van Adhoc. Per saldo moet Adhoc dus een bedrag van € 2.897,17 betalen ter zake van proceskosten eerste aanleg.
5.57
Om praktische redenen zal het hof het bestreden vonnis volledig vernietigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 januari 2015,
en
opnieuw rechtdoende:
  • verklaart voor recht dat Adhoc toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen;
  • veroordeelt Adhoc om aan MC de volgende bedragen betalen: € 7.543,60; € 19.019,41; € 923,50; € 17.848,-; € 602.91; € 15.000,-; € 5.888,-; € 50.000,-; € 56.153,38; € 5.164,30 en € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover telkens vanaf de dag volgend op die waarop MC deze bedragen aan haar schuldeisers heeft voldaan, tot de dag van volledige betaling;
  • ontbindt de tussen Adhoc en MC gesloten overeenkomst van opdracht;
  • veroordeelt MC tot betaling van een vergoeding van € 7.000,- (exclusief btw) voor de door Adhoc geleverde prestaties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt Adhoc tot betaling van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.788,-;
- veroordeelt Adhoc in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van MC tot aan het rechtbankvonnis bepaald op € 2.897,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 28 januari 2015 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt Adhoc in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van MC bepaald op € 2014,84,- aan verschotten, € 15.105,- aan salaris voor de advocaat en € 178,- aan nakosten;
  • bepaalt dat als Adhoc niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Adhoc de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over proceskosten in hoger beroep als Adhoc deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan tot aan de dag van volledige betaling;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, M.T. Nijhuis en S.A. Kruisinga en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.