Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/10/600205 / HA ZA 20-667
verweerster in het incident ex artikel 843a Rv,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 juli 2022;
- de memorie van grieven, met bijlagen;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende vorderingen ex artikel 843a Rv tot overlegging van stukken, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, tevens houdende antwoord op de incidentele vorderingen ex artikel 843a Rv.
3.Feitelijke achtergrond
07. Veiligheidsvoorzieningen.
(…).
IX. Rechtsverhouding1. Op alle aanbiedingen tot en overeenkomsten inzake door ons te verrichten leveringen en/ of diensten zijn toepasselijk de “algemene werfvoorwaarden”, gedeponeerd door de Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie (VNSI) ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam, op april 2000. Alsmede de voorwaarden betreffende het uitvoeren van werkzaamheden en het verrichten van diensten door derden, alsmede betreffende het inkopen van materialen en andere zaken van derden, gedeponeerd door de Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie (VNSI) ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam op 19 juni 2003.”
“13.1 De aansprakelijkheid van de Werf in verband met eventuele tekortkomingen in de door hem uitgevoerde werkzaamheden is beperkt tot het nakomen van de in het vorige artikel omschreven garantieverplichtingen.
13.2 De Werf is nimmer aansprakelijk voor schade behoudens indien en in zoverre de geleden schade is veroorzaakt door opzet of grove schuld van de Werf. Behoudens opzet van de Werf is aansprakelijkheid van de Werf voor bedrijfs-, gevolg- of indirecte schade echter steeds uitgesloten. Onder grove schuld en opzet van de Werf is voor de toepassing van deze bepaling te verstaan grove schuld en opzet van zijn organen en met de Werf te vereenzelvigen leidinggevende functionarissen.
13.3 In alle gevallen waarin de Werf ondanks het bepaalde in lid 2 gehouden is tot betaling van schadevergoeding zal deze nooit hoger zijn dan 25% van de prijs van het uitgevoerde werk waardoor of in verband waarmee de schade is veroorzaakt dan wel een bedrag van ƒ 3.000.000,- (EUR 1.361.341,-) wanneer dat minder is.
(…)”
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
De vordering van EOC ex artikel 843a Rv
De aansprakelijkheid van Ruijtenberg voor de schade als gevolg van de brand
De verklaring van [betrokkene 1] (eveneens ten overstaan van de hiervoor genoemde onderzoekers van Biesboer en Artium Experts) wijst er voorshands evenmin op dat een brandwacht aanwezig was. [betrokkene 1] heeft immers verklaard dat de brandwachten (het hof begrijpt: de matrozen) de machinekamer in zijn gegaan toen de rook er overal al uit kwam. Dit is in tegenspraak met de verklaring van Ruijtenberg dat de matrozen al in de machinekamer waren en brandwacht hielden toen de brand ontstond. Ook uit de overige verklaringen en onderzoeksrapporten die zich in het dossier bevinden kan naar het oordeel van het hof voorshands niet worden afgeleid dat de Roemeense matrozen ten tijde van het uitbreken van de brand in de machinekamer brandwacht hebben gehouden. Desgevraagd hebben partijen op de mondelinge behandeling bij het hof laten weten dat de Roemeense matrozen na de brand terug zijn gegaan naar Roemenië, en dat niemand hen daarna nog heeft gesproken of heeft geprobeerd contact met hen te krijgen.
Het principaal en incidenteel hoger beroep
7.Beslissing
In het principaal en incidenteel hoger beroep:
- laat Ruijtenberg toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van EOC dat er ten tijde van het uitbreken van de brand geen brandwacht aanwezig was;
- bepaalt dat, indien Ruijtenberg getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. D.A. Schreuder, op
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak , opgeeft verhinderd te zijn op de genoemde datum en daarbij de verhinderdata van beide partijen in de maanden maart tot en met mei van 2025 opgeeft, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor over te leggen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.