ECLI:NL:GHDHA:2025:344

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
22-000175-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door docent met minderjarige leerling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een docent die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige leerling. De verdachte, een scheikundedocent, had op 10 juni 2022 de 15-jarige leerling bij haar heupen gepakt en haar een kus gegeven. Het hof oordeelde dat deze handeling als een ontuchtige handeling moet worden aangemerkt, in strijd met de sociaal-ethische norm. Het hof nam daarbij in overweging dat er een groot leeftijdsverschil was tussen de verdachte en het slachtoffer, en dat er een duidelijke machtsverhouding bestond tussen docent en leerling. De verdachte had eerder liefdesberichten naar de leerling gestuurd, wat de situatie verder complicaties gaf. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. In hoger beroep werd de taakstraf verlaagd naar 80 uren, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte ernstige gevolgen hadden voor het slachtoffer en dat hij misbruik had gemaakt van zijn positie. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schade aan het slachtoffer. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000175-24
Parketnummer: 09-022822-23
Datum uitspraak: 5 maart 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 12 januari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum,
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, waarvan 50 uren voorwaardelijk onder de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juni 2022 te [pleegplaats], met [slachtoffer], [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het op de mond kussen/zoenen van die [slachtoffer];
2.
hij - als scheikunde docent - op of omstreeks 10 juni 2022 te [pleegplaats] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], [geboortedatum], door die [slachtoffer] op de mond te kussen/zoenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks10 juni 2022 te [pleegplaats], met [slachtoffer], [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het op de mond kussen
/zoenenvan die [slachtoffer];
2.
hij - als scheikunde docent - op
of omstreeks10 juni 2022 te [pleegplaats] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn
zorg,opleiding
en/of waakzaamheidtoevertrouwde minderjarige [slachtoffer], [geboortedatum], door die [slachtoffer] op de mond te kussen
/zoenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging
De verdediging heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van het ontuchtig karakter van de kus. Daartoe is aangevoerd dat er bij de verdachte geen sprake was van een seksueel motief.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte was in de tenlastegelegde periode de scheikundedocent van de toen 15-jarige [slachtoffer].
In het dossier bevindt zich chat-verkeer tussen de verdachte en [slachtoffer], waarin – over en weer – vele liefdesberichten werden gestuurd. Zo stuurde de verdachte berichten naar [slachtoffer] dat hij graag zou willen dat zij de moeder van zijn kinderen zou worden en dat hij haar zich speciaal wilde laten voelen. Hij noemde haar in berichten “cutie”, “leukerd”, “lieffie” en zijn “vriendin” en gebruikt in zijn berichten vele emojis met hartjes. Hij berichtte [slachtoffer] dat hij zo verliefd op haar is en dat dat nooit gaat veranderen, dat hij meer van haar houdt dan hij ooit had kunnen dromen. Op 4 juni 2022 stuurde de verdachte het bericht dat hij verliefd was op haar oogjes, en schrijft hij: “kom in mijn armen.” (hartje) “kisses lips, kisses lips once more, kisses lips twice more”. In de nacht/vroege ochtend van 10 juni 2022, de dag van het ten laste gelegde, stuurde hij haar nog het bericht dat ze bijzonder is, oh zo special, en “I love you”, gevolgd door hartjes.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij op 10 juni 2022 in het klaslokaal tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij nu wel even konden knuffelen. De verdachte zou [slachtoffer] daarop hebben vastgepakt bij de heupen, en op het moment dat de verdachte haar beetpakte raakten de lippen elkaar. Het verweer van de verdachte dat dit per ongeluk gebeurde en dat hij [slachtoffer] niet als geliefde maar als een zusje zag, volgt het hof, gelet op de hiervoor beschreven context waarin deze handelingen zich hebben voorgedaan, niet.
Het hof kan de inhoud van de chats immers niet anders begrijpen dan dat de verdachte verliefd was op [slachtoffer], dat hij haar ook graag wilde kussen.
De kus, die voorafging door het vastpakken bij de heupen, merkt het hof aan als een handeling van seksuele aard, die in strijd is met de sociaal ethische norm en daarmee een ontuchtige handeling. Het hof heeft dit in samenhang bezien met de vele liefdesberichten en tegen de achtergrond van een leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] van ongeveer 15 jaar alsmede de feitelijke verhouding van docent versus leerling. Dat in de chatconversaties, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, geen seksuele toespeling wordt gemaakt en de verdachte niet uit zou zijn op seks – het hof begrijpt, gelet op de chat over “kisses lips”, als verdergaande seksuele handelingen dan een kus – maakt dit niet anders. Het hebben van verdergaande seksuele motieven dan het geven van een kus is in dit verband immers niet vereist.
Het hof is derhalve van oordeel dat de beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De eendaadse samenloop van:

Het onder 1 bewezenverklaarde:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
Het onder 2 bewezenverklaarde:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich als docent schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige leerlinge. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de gezags- en vertrouwensrelatie die hij met zijn leerlinge had. Hij heeft niet alleen onvoldoende professionele afstand naar haar gehouden, maar heeft zich ook laten leiden door zijn verlangens en gevoelens. Daarbij heeft hij onvoldoende acht geslagen op het feit dat er sprake was van zowel een ongelijkwaardige verhouding tussen hem als docent en [slachtoffer] als zijn leerling alsmede het grote leeftijdsverschil tussen beiden. Het handelen van de verdachte heeft [slachtoffer] destijds in een moeilijke positie ten opzichte van haar omgeving gebracht.
Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 14 februari 2025, waaruit blijkt dat de kans op recidive als laag wordt ingeschat en reclasseringstoezicht niet noodzakelijk wordt geacht. Volgens de reclassering ziet de verdachte in dat hij grenzen heeft overschreden.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gebracht ter terechtzitting in hoger beroep. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij na het ontslag op de school van [slachtoffer] werk als docent had gevonden op een andere scholengemeenschap maar daar opnieuw is ontslagen vanwege een negatieve afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Ondanks vele sollicitatiepogingen lukt het hem tot op heden niet om een baan te vinden. In zoverre heeft deze strafzaak voor de verdachte reeds zeer nadelige gevolgen gehad. Verder heeft het hof er acht op geslagen dat de verdachte op eigen initiatief psychologische hulp heeft gezocht.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De raadsman van de benadeelde partij heeft het hof verzocht om een contact- en locatieverbod op te leggen, maar het hof acht dat – gelet op het voorgaande – niet geboden.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 21.200,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.500,-, bestaande uit immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij niet aangetoond dat het gevorderde bedrag aan materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde is door een psycholoog gediagnosticeerd met een post-traumatische stress stoornis.
Het hof is van oordeel dat daarmee aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling, die kan worden toegepast bij (niet) volledige betaling, op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 juni 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. J.P.L.M. Remmerswaal, als voorzitter, en mr. L.C. van Walree, en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans leden, in bijzijn van de griffier
mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 maart 2025.