ECLI:NL:GHDHA:2025:331

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
200.330.463/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en informatieregeling tussen pleegouders en biologische moeder van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de pleegouders tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De pleegouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. W.A. Koers, hebben in hoger beroep verzocht om de omgangsregeling met de biologische moeder van de minderjarige [de minderjarige] te ontzeggen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Ben Ahmed, heeft op haar beurt verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de omgangsregeling uit te breiden. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en [de vader] de ouders zijn van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld waarbij de moeder en [de minderjarige] elkaar om de acht weken ontmoeten. De pleegouders hebben echter aangegeven dat deze regeling niet in het belang van [de minderjarige] is, omdat zij veel stress ervaart tijdens de omgangsmomenten. Het hof heeft de standpunten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de moeder het recht op omgang met [de minderjarige] moet worden ontzegd, omdat dit in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. Daarnaast heeft het hof bepaald dat de pleegouders de moeder eenmaal per acht weken een informatiebericht en een foto van [de minderjarige] moeten sturen, zodat zij toch enigszins betrokken blijft bij haar leven. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.330.463/01 en 200.330.465/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-6616
zaaknummer rechtbank : C/10/644933
beschikking van de meervoudige kamer van 29 januari 2025
In de zaak met zaaknummer 200.330.463/01:
inzake
[de pleegvader] ,
hierna te noemen: de pleegvader,
en
[de pleegmoeder] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
advocaat mr. W.A. Koers te Leusden,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam.
In de zaak met zaaknummer 200.330.465/01:
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
tegen
[de pleegvader] ,
hierna te noemen: de pleegvader,
en
[de pleegmoeder] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
advocaat mr. W.A. Koers te Leusden.
In beide zaken:
Als informant is aangemerkt:
Enver Pleegzorg,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de pleegzorg.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

In beide zaken:
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.330.463/01:
2.1
De pleegouders zijn op 4 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 22 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.330.465/01:
2.3
De moeder is op 5 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.4
De pleegouders hebben op 6 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
In beide zaken:
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
in de zaak met zaaknummer 200.330.463/01:
- een journaalbericht van de zijde van de pleegouders van 13 september 2023 met bijlagen, ingekomen op 14 september 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de pleegouders van 11 december 2023 met bijlage, ingekomen op 12 december 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 15 juli 2024 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de pleegouders van 10 oktober 2024, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 7 november 2024 met bijlagen, ingekomen op 13 november 2024;
- een journaalbericht van de zijde van de pleegouders van 11 november 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum,
in de zaak met zaaknummer 200.330.465/01:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 14 december 2023 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 7 november 2024 met bijlagen, ingekomen op 13 november 2024.
- een journaalbericht van de zijde van de pleegouders van 11 november 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
In beide zaken:
2.6
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [de minderjarige] gesproken.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 27 november 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. B.H. van der Zwan als waarnemend advocaat voor mr. S. Ben Ahmed;
- de pleegzorg, vertegenwoordigd door [pleegzorgwerker] (hierna te noemen: de pleegzorgwerker).
De raad is, zoals aangekondigd bij brief van 12 november 2024, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

In beide zaken:
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder en [de vader] zijn de ouders van de volgende minderjarige:
[de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2010 is een machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] in een crisispleeggezin voor de duur van vier weken verleend.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2012 zijn de ouders ontheven van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en is de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam benoemd tot voogdes over [de minderjarige] .
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 augustus 2018 is Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond ontslagen als voogdes over [de minderjarige] en zijn de pleegouders benoemd tot haar voogden.
3.6
Sinds 2015 geldt een omgangsregeling waarbij de moeder en [de minderjarige] elkaar een uur per 8 weken ontmoeten op locatie bij pleegzorg te [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
bepaald:
- dat de pleegouders aan de moeder met ingang van de datum van deze beschikking, om de 8 weken in de maand waarin de moeder en [de minderjarige] geen omgang hebben, informatie over [de minderjarige] en een leuke, recente kleurenfoto van [de minderjarige] sturen,
afgewezen:
- de verzoeken van partijen over de omgangsregeling;
- het meer of anders verzochte,
gecompenseerd:
- de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de zaak met zaaknummer 200.330.463/01:
4.2
De pleegouders zijn het niet eens met die beslissing. Zij verzoeken het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, alsnog rechtdoende:
voorwaardelijk:
- indien en voor zover het hof dit nodig acht om de raad, dan wel een andere deskundige, te gelasten een onderzoek te doen naar ontzegging van de omgang, alvorens een beslissing te nemen en nadien te beslissen:
ten aanzien van de omgangsregeling:
- primair, de moeder de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen;
- subsidiair, de omgangsregeling vast te stellen op tweemaal een begeleid bezoek per jaar, dan wel anderszins een beslissing te nemen die het hof zorgvuldig voorkomt,
ten aanzien van de omgangsregeling:
- primair, het verzoek tot vaststelling van een informatieregeling af te wijzen;
- subsidiair, de informatieregeling vast te stellen op vier informatiemails per jaar.
4.3
De moeder verzoekt het hof:
onder petitumonderdeel a:
- de bestreden beschikking te bekrachtigen,
onder petitumonderdeel b:
- het verzoek van de pleegouders ten aanzien van het doen van een voorwaardelijk verzoek om de raad, dan wel een andere deskundige, te gelasten een onderzoek te doen naar ontzegging van de omgang, alvorens een beslissing te nemen en nadien te beslissen, af te wijzen,
onder petitumonderdeel c:
- primair, het verzoek van de pleegouders om de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder te ontzeggen, af te wijzen,
onder petitumonderdeel d:
- subsidiair, het verzoek van de pleegouders een omgangsregeling vast te stellen op tweemaal een begeleid bezoek per jaar, dan wel anderszins een beslissing te nemen die het hof zorgvuldig acht, af te wijzen,
onder petitumonderdeel e:
- primair, het verzoek van de pleegouders tot afwijzing van het vaststellen van een informatieregeling, af te wijzen,
onder petitumonderdeel f:
- subsidiair, het verzoek van de pleegouders de informatieregeling vast te stellen op vier informatiemails per jaar, af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.330.465/01:
4.4
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsmomenten wordt toegewezen, althans een door het hof in goede justitie te bepalen omgangsregeling (het hof leest: vast te stellen);
- kosten rechtens.
4.5
De pleegouders verzoeken het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar verzoek af te wijzen met ongegrondverklaring van haar grief. Voorts hebben de pleegouders hun vordering uit de zaak met zaaknummer 200.330.463/01 herhaald.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen
In de zaak met zaaknummer 200.330.463/01:
5.1
De pleegouders stellen zich – samengevat – op het volgende standpunt. Ten onrechte heeft de rechtbank beslist dat de frequentie van de omgangsregeling van acht begeleide bezoekmomenten per jaar niet verminderd wordt. Hoewel [de minderjarige] in beginsel recht heeft op omgang met haar biologische moeder, kan de rechter dit recht onder omstandigheden ontzeggen. Als voorbeeld van een vergelijkbare zaak wijzen de pleegouders op een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 juli 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:6913), waarin in weerwil van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geen omgangsregeling werd vastgesteld. De pleegouders stellen dat het in het belang van [de minderjarige] is om ook in deze zaak de omgang tussen de minderjarige en haar moeder te ontzeggen dan wel te beperken tot twee begeleide bezoekmomenten per jaar. [de minderjarige] ondervindt momenteel namelijk hinder van het niet leerbaar zijn van de moeder. Zo moeten de instructies hoe zij zich tijdens het omgangsmoment dient op te stellen en welke cadeaus geschikt zijn voor [de minderjarige] heel vaak herhaald worden door de pleegmoeder en de pleegzorgwerker. [de minderjarige] voelt zich door de houding van de moeder of door een niet voor haar leeftijd geschikt cadeau vaak gekwetst. Daarbij komt dat de spanning bij [de minderjarige] in de dagen voorafgaand aan het bezoek met de moeder steeds verder oploopt. De pleegouders hebben daarom geëxperimenteerd met het heel laat aankondigen wanneer het omgangsmoment zal plaatsvinden, teneinde de spanning bij [de minderjarige] te verminderen. [de minderjarige] heeft echter aangegeven dat zij dit geen fijne werkwijze vindt. Het is dan ook lovenswaardig dat de rechtbank heeft gezocht naar een passende bezoekregeling voor zowel de moeder als [de minderjarige] , maar alle mogelijkheden zijn al onderzocht. Zo is veelvuldig geprobeerd om het omgangsmoment op een andere plek te laten plaatsvinden. Gebleken is echter dat dit [de minderjarige] veel onzekerheid geeft en dat er in de praktijk geen of weinig interactie tussen de moeder en [de minderjarige] plaatsvindt. De pleegouders zijn dan ook van mening dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de behoeften van [de minderjarige] . Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte een informatieregeling vastgesteld, terwijl de pleegouders zich niet hebben kunnen verweren tegen dit verzoek, omdat het aanvullende verzoekschrift van de advocaat van moeder hen niet tijdig heeft bereikt. Daarbij komt dat de pleegouders de moeder al regelmatig schriftelijke informatie over [de minderjarige] (zoals schoolrapporten) sturen. Andere informatie over [de minderjarige] wordt rond de bezoeken mondeling gedeeld door de pleegmoeder – samen met de pleegzorgwerker – in bijzijn van [de minderjarige] .
5.2
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Zij is het niet eens met de verzoeken van de pleegouders om de omgangsregeling verder te beperken. Ze wijst erop dat zowel het kind als de ouder zonder gezag het recht hebben op omgang, zoals gegarandeerd door verschillende juridische bepalingen, waaronder artikel 8 EVRM. Daarnaast benadrukt de moeder dat de ouder met gezag de verplichting heeft om de band van het kind met de andere ouder te bevorderen, een bepaling die volgens de wet ook geldt voor de voogd. Hiervan is echter geenszins sprake. Sinds 2015 heeft de moeder slechts een zeer beperkte omgang met [de minderjarige] , namelijk één uur per acht weken op een locatie in [plaats] . De moeder vindt dit onvoldoende en is van mening dat de omgang niet verder ingeperkt mag worden. [de minderjarige] heeft aangegeven dat zij de aanwezigheid van haar moeder waardeert, maar dit signaal wordt door de pleegouders genegeerd. De moeder is van mening dat de visie van de pleegouders niet aansluit bij de werkelijke behoeften van [de minderjarige] , waardoor de kans op contactherstel tussen moeder en kind niet wordt bevorderd. Tot slot voert de moeder aan dat zij weinig informatie over [de minderjarige] krijgt, wat hun onderlinge band bemoeilijkt, vooral vanwege de beperkte omgangsmomenten. De moeder is nu niet in staat om aansluiting te zoeken bij de belevingswereld van [de minderjarige] , omdat zij hiervoor te weinig informatie ontvangt. Bovendien heeft de moeder te maken met het [naam syndroom] Syndroom, wat (mogelijk) invloed heeft op haar vermogen om bepaalde informatie te verwerken. De pleegouders, die eenzelfde aandoening bij [de minderjarige] ervaren, zouden dan ook meer begrip moeten tonen en begeleiding bieden tijdens de omgangsmomenten.
In de zaak met zaaknummer 200.330.465/01:
5.3
De moeder stelt – samengevat – het volgende. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat wijziging van de huidige begeleide omgangsregeling naar een onbegeleide omgangsregeling bij de moeder thuis in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het huidige contact tussen de moeder en [de minderjarige] verloopt niet prettig voor haar en zij voelt zich in de gaten gehouden tijdens de huidige omgangsmomenten op een kantoor van pleegzorg. Tijdens de begeleide omgangsmomenten merkt ze dat [de minderjarige] zich naar de pleegmoeder richt, wat het contact bemoeilijkt. De moeder benadrukt dat het belangrijk is voor [de minderjarige] ’s identiteitsontwikkeling om een band met haar biologische moeder te behouden. Dat wordt op dit moment nagenoeg onmogelijk gemaakt. De huidige omgangsmomenten verlopen in een onnatuurlijke setting en veroorzaken spanningen, vooral door de aanwezigheid van extra toezicht en de verstoorde relatie met de pleegzorgwerker. Daarnaast stelt de moeder dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de duur en frequentie van de omgang uitgebreid worden. Het minimale contact in de huidige regeling leidt bij [de minderjarige] tot vervreemding van de moeder. De rechtbank heeft haar verzoek om uitbreiding van de omgangsregeling dan ook ten onrechte afgewezen.
5.4
De pleegouders voeren – samengevat – het volgende aan. Zij kunnen zich niet vinden in de wens van de moeder om vaker omgang te hebben met [de minderjarige] , omdat dit niet in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] heeft op dit moment al moeite met de huidige omgangsregeling. Ter zitting hebben de pleegouders verklaard dat op dit moment voornamelijk de schoolprestaties van [de minderjarige] lijden onder het contact met haar moeder. Dat [de minderjarige] het contact met de moeder lastig vindt komt niet door de setting waarin de omgangsmomenten plaatsvinden, maar vooral door de wijze waarop de moeder op [de minderjarige] reageert. [de minderjarige] is elke keer opnieuw teleurgesteld in haar moeder en zij moet daartegen beschermd worden. De pleegouders beschouwen het daarom niet als een mogelijkheid om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder op een andere locatie te laten plaatsvinden. Dit leidt er namelijk toe dat het contact voor [de minderjarige] onvoorspelbaar wordt. Zij geeft zelf ook aan dat zij haar moeder niet op andere plekken wil zien. Daarnaast is [de minderjarige] een meisje dat van spelletjes houdt. Gebleken is de afgelopen jaren dat [de minderjarige] zich tijdens de omgangsmomenten het meest op haar gemakt voelt als zij op het kantoor van pleegzorg een spelletje doet met haar moeder. De pleegouders stellen zich dan ook op het standpunt dat, voor zover er omgang zal zijn tussen [de minderjarige] en de moeder, het in het belang van [de minderjarige] is om geen verandering aan te brengen in de setting van de huidige begeleide omgangsmomenten. Tot slot benadrukken de pleegouders dat zij oog hebben voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Zo blijven zij [de minderjarige] herinneren aan haar moeder met behulp van foto’s en de cadeaus die zij van haar moeder heeft gekregen. Desalniettemin is het ook een taak van de moeder om de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] te stimuleren. Zo kan zij onder meer voor de verjaardag van [de minderjarige] een verjaardagskaart sturen. De moeder dient zich bewust te zijn van het feit dat contact met [de minderjarige] niet altijd hoeft plaats te vinden door fysiek met elkaar in de ruimte te zijn.
In beide zaken:
Omgangsregeling
Het oordeel van het hof
5.5
Gelet op de inhoud van de grieven in beide zaken in hoger beroep, en hun onderlinge samenhang, ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
5.6
Voordat het hof overgaat tot de beoordeling van de verzoeken met betrekking tot de omgangsregeling, vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
5.8
Artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter het recht op omgang alleen ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.9
Het hof is gebleken dat [de minderjarige] bij haar verhoor ernstige bezwaren tegen omgang met de moeder heeft. Ook is naar het oordeel van het hof omgang met de moeder anderszins in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Om die redenen zal het hof de moeder het recht op omgang met [de minderjarige] ontzeggen. Het hof legt dit als volgt uit.
5.1
Hoewel het uitgangspunt is dat [de minderjarige] recht heeft op omgang met haar moeder, volgt het hof de stelling van de pleegouders dat een omgangsregeling op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is. De moeder wil de omgangsmomenten graag uitbreiden en onbegeleid laten plaatsvinden. Gebleken is dat het haar al langere tijd niet meer lukt om zich volledig in te zetten voor de huidige omgangsregeling, naar het hof begrijpt omdat zij moeite heeft met de afgesproken locatie en de begeleiding tijdens de omgangsmomenten. [de minderjarige] heeft hier veel last van, aangezien zij juist waarde hecht aan de vaste locatie en de aanwezige begeleiding. De wensen van haar moeder om de omgangsmomenten onbegeleid en op een andere locatie te laten plaatsvinden, boezemen haar veel angst in. Het huidige contact met haar moeder vraagt immers al (te) veel van haar. [de minderjarige] ervaart veel stress in de periode voorafgaand aan de omgangsmomenten en vertoont na het contact met haar moeder veelal teleurgesteld en onrustig gedrag. Verder is duidelijk geworden dat [de minderjarige] ook zelf veel weerstand heeft tegen omgang met haar moeder. Een (uitbreiding van de) omgangsregeling vraagt naar het oordeel van het hof daarom op dit moment te veel van [de minderjarige] , en dat is niet in haar belang. Het hof betreurt het ten zeerste dat [de minderjarige] het zo moeilijk heeft met het contact met haar moeder. Ter zitting heeft de pleegzorgwerker bevestigd dat er tijdens de omgangsmomenten weinig interactie is tussen [de minderjarige] en de moeder, temeer nu de moeder geen inspanningen doet om aan te sluiten bij de belevingswereld van [de minderjarige] .
5.11
Het hof vertrouwt erop dat de pleegouders het belang van [de minderjarige] voor ogen houden en de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] blijven stimuleren. Ook dienen zij de wensen van [de minderjarige] ten aanzien van het contact met haar moeder nauwlettend in de gaten te houden. Indien er in de toekomst weer ruimte ontstaat voor [de minderjarige] in het contact met haar moeder, dan dienen de pleegouders haar de ruimte te geven om contact met de moeder op te nemen.
5.12
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling vernietigen en de moeder het recht op omgang met [de minderjarige] ontzeggen. Het hof merkt daarbij op dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling van tijdelijke aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
Informatieregeling
Standpunten van partijen
5.13
De moeder meent dat de pleegouders niet voldoen aan hun informatieplicht jegens haar. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij hierdoor moeilijk kan aansluiten bij de belevingswereld van [de minderjarige] . Zij stelt dat zij het recht heeft om op de hoogte te worden gesteld van belangrijke gebeurtenissen rondom [de minderjarige] en haar ontwikkeling.
5.14
De pleegouders betwisten dat zij niet voldoen aan de informatieverplichting. Zij stellen de moeder regelmatig op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen rondom [de minderjarige] .
Oordeel van het hof
5.15
Ter zitting heeft het hof de informatieregeling van de rechtbank met partijen besproken. Duidelijk is geworden dat zowel de moeder als de pleegouders zich niet (meer) tegen deze regeling verzetten, zodat het hof in beginsel geen aanleiding ziet om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. Nu het hof het recht van de moeder op omgang met [de minderjarige] zal ontzeggen, is echter sprake van een wijziging van omstandigheden. Het hof zal daarom – in lijn met de rechtbank – bepalen dat de pleegouders de moeder eenmaal per acht weken een informatiebericht en een leuke, recente foto van [de minderjarige] dienen te sturen. Evenals de rechtbank overweegt het hof dat de informatie niet alleen hoeft te gaan over belangrijke gebeurtenissen in het leven van [de minderjarige] , maar ook over de dagelijkse dingen die zij meemaakt, omdat juist informatie over [de minderjarige] ’s hobby’s, interesses en sociale activiteiten voor de moeder leuk is om te lezen en goed is om te weten. Op die manier blijft de moeder toch – enigszins – betrokken bij [de minderjarige] ’s leven. Het is niet de bedoeling dat de moeder inhoudelijk reageert op deze berichten. Het is bedoeld als informatie die de pleegouders geven aan de moeder.
Proceskosten
5.16
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.17
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in beide zaken:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontzegt de moeder het recht op omgang met de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat de pleegouders de moeder met ingang van heden eenmaal per acht weken een informatiebericht, zoals bedoeld in rechtsoverweging 5.15 en een leuke, recente foto van [de minderjarige] sturen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, J.M. van de Poll en M.W. Koek, bijgestaan door mr. J. van Gaalen als griffier, en is op 29 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.