ECLI:NL:GHDHA:2025:29

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.334.776/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering voor geleverde energie met betwisting van meterstanden

In deze zaak vordert Eneco Services B.V. van [appellant] een bedrag van € 34.457,54 voor de levering van gas over de periode van 13 april 2012 tot 16 juli 2019. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, maar [appellant] is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen van partijen, met name over de door Eneco overgelegde lijst met meterstanden. Het hof heeft een mondelinge behandeling bevolen om deze inlichtingen te verkrijgen en om te beproeven of er een minnelijke regeling tussen partijen mogelijk is.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft in 2010 een overeenkomst gesloten met Eneco voor de levering van gas en elektriciteit. Eneco heeft op basis van meterstanden, waarvan de juistheid door [appellant] wordt betwist, een vordering ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat er concrete en zwaarwegende aanwijzingen zijn dat de meterstand die aan de vordering ten grondslag ligt, niet juist is. Dit heeft geleid tot de beslissing om een inlichtingencomparitie te houden, waarbij partijen in persoon moeten verschijnen om de benodigde informatie te verstrekken en om te proberen tot een schikking te komen.

Het hof heeft ook aangegeven dat het behoefte heeft aan alternatieve berekeningen van de vordering van Eneco, gebaseerd op verschillende meterstanden. De verdere beslissing is aangehouden, en het hof heeft een datum vastgesteld voor de mondelinge behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.334.776/01
Zaak/rolnummer rechtbank : C/10/641717 / HA ZA 22-570
Arrest van 14 januari 2025
in de zaak van
[appellant], h.o.d.n. Advocatenkantoor [appellant],
kantoorhoudend in Rotterdam,
appellant,
advocaat: mr. T.W. Phea te Arnhem,
tegen
Eneco Services B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J.H. van der Burgt te Veghel.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en Eneco noemen.

1.De zaak in het kort

Eneco vordert van [appellant] een bedrag van € 34.457,54 voor geleverd gas over de periode van 13 april 2012 tot 16 juli 2019. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. In hoger beroep heeft het hof behoefte aan nadere inlichtingen van partijen, onder meer over de door Eneco overgelegde lijst met meterstanden. Het hof beveelt daarom een mondelinge behandeling.

2.Procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 17 juli 2023 waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen van het op 17 mei 2023 gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, gewijzigd bij vonnis van 7 juni 2023;
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Eneco, met bijlagen.
Hierna hebben partijen arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrond

Het hof gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten:
3.1
In 2010 heeft [appellant] een overeenkomst gesloten met Eneco voor de levering van gas en elektriciteit op zijn toenmalige kantooradres aan de [adres] (hierna: de overeenkomst). Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Eneco van toepassing.
3.2
Uit een e-mail van het klachtenteam Stedin aan [appellant] van 20 november 2019 blijkt dat als beginstand van de gasmeter op 10 juni 2010 is vermeld: 3732 m3. Uit de e-mail blijkt verder dat deze beginstand berust op een schatting.
3.3
In het door Eneco overgelegde overzicht van de meterstanden van de gasmeter is bij de datum 13 maart 2012 als stand van de gasmeter vermeld: 23131 m3. Hierbij is in de kolom “Herkomst” vermeld: “Fysieke opname”.
3.4
In het door Eneco overgelegde overzicht van de meterstanden van de gasmeter is bij de datum 19 april 2012 als stand van de gasmeter vermeld: 3824 m3. Hierbij is in de kolom “Herkomst” vermeld: “Klant”.
3.5
In de periode tussen 19 april 2012 en 16 juli 2019 heeft [appellant] geen meterstanden doorgegeven aan Eneco.
3.6
Op 16 juli 2019 is de gasmeter vervangen door de netbeheerder (Stedin). De monteur van de netbeheerder heeft voorafgaand aan de vervanging de stand van de oude gasmeter genoteerd. De gasmeterstand ten tijde van de vervanging bedroeg 66.657 m3. Na het plaatsen van de nieuwe gasmeter is de oude gasmeter door Stedin vernietigd.
3.7
Eneco heeft op basis van de onder 3.4 en 3.6 vermelde meterstanden het daadwerkelijke gasverbruik van [appellant] over de periode van 19 april 2012 tot 16 juli 2019 berekend. Eneco heeft [appellant] vervolgens op 21 oktober 2019 en 9 maart 2020 facturen gezonden tot een totaalbedrag van € 34.457,54. [appellant] heeft de facturen niet voldaan.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Eneco heeft [appellant] gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van het onder 3.7 vermelde totaalbedrag van € 34.457,54, met rente en kosten. [appellant] heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat hij niets meer verschuldigd is aan Eneco.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van Eneco toegewezen en de vordering van [appellant] in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] wil dat het hof de vordering van Eneco alsnog afwijst en zijn eigen vordering in reconventie alsnog toewijst, met veroordeling van Eneco in de kosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
De grieven 1 en 2 richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat Eneco terecht het werkelijke gasverbruik over de verschillende jaren heeft berekend aan de hand van enerzijds de gasmeterstand die [appellant] volgens Eneco in april 2012 zelf heeft doorgegeven, en anderzijds de gasmeterstand die de monteur bij de vervanging van de gasmeter in juli 2019 heeft opgenomen. Eneco mocht volgens de rechtbank uitgaan van de juistheid van de gasmeter en dus ook van de meterstanden. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken.
Uitgangspunt
6.2
De rechtbank heeft terecht, en in hoger beroep niet bestreden, voorop gesteld dat [appellant] op basis van de overeenkomst met Eneco dient te betalen voor het gas dat hij daadwerkelijk heeft verbruikt. Aangezien [appellant] in ernstige mate heeft verzuimd om de meterstanden door te geven en evenmin – toen het nog mogelijk was – een verzoek heeft ingediend om de gasmeter te onderzoeken, mocht Eneco de meterstanden schatten en komen eventuele onjuistheden in beginsel voor rekening en risico van [appellant]. Eneco heeft het werkelijk gasverbruik berekend aan de hand van de meterstand die [appellant] volgens Eneco in april 2012 zelf heeft doorgegeven, en de gasmeterstand die de monteur bij de vervanging van de gasmeter in juli 2019 heeft opgenomen. Het hof is van oordeel dat Eneco in beginsel van deze meterstanden mocht uitgaan. Dit is echter anders als er concrete en zwaarwegende aanwijzingen waren op basis waarvan Eneco moest begrijpen dat één van deze meterstanden naar alle waarschijnlijkheid niet juist was. Volgens [appellant] is dit het geval bij de meterstand van 3824 m3 van april 2012. Het hof overweegt hierover het volgende.
De gasmeterstand van 19 april 2012 van 3824 m3
6.3
Bij de gasmeterstand van 19 april 2012 is in de kolom “Herkomst” vermeld: “Klant”. Eneco stelt dat [appellant] deze meterstand zelf aan Eneco heeft doorgegeven. De juistheid van deze stelling kan in het midden blijven. Ook als het hof er vanuit gaat dat [appellant] deze meterstand destijds zelf aan Eneco heeft doorgegeven, rijst de vraag of Eneco bij de berekening van het werkelijk gasverbruik redelijkerwijs mocht uitgaan van de juistheid ervan, of dat er sprake was van concrete en zwaarwegende aanwijzingen op basis waarvan Eneco moest begrijpen dat deze meterstand naar alle waarschijnlijkheid toch niet juist was. Het hof heeft op dit punt behoefte aan nadere inlichtingen van partijen, met name van Eneco, en wijst in dit verband op de volgende feiten en omstandigheden.
a)
De meterstand van april 2012 van 3824 m3 in relatie tot de beginstand van de gasmeter in juni 2010 van 3732 m3
6.4
Vaststaat dat als beginstand van de gasmeter op 10 juni 2010 is vermeld: 3732 m3, en dat deze beginstand berust op een schatting. Eneco heeft toegelicht dat zij deze beginstand bij de aanvang van de levering heeft doorgekregen van de netbeheerder en dat deze beginstand gelijk is aan de eindstand bij de vorige energieleverancier van [appellant]. Het hof is van oordeel dat Eneco geen aanleiding had om te twijfelen aan de juistheid van deze meterstand, en dat zij hiervan bij gebreke van een opgave van de werkelijke meterstand door [appellant], mocht uitgaan. Dit neemt echter niet weg dat, ervan uitgaande dat het advocatenkantoor van [appellant] in de betreffende periode gewoon open is geweest, een meterstand van 3732 m3 in juni 2010 niet te rijmen is met een meterstand van 3824 m3 in april 2012. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de schatting van de beginstand in juni 2010 van 3732 m3 veel te hoog is geweest en in werkelijkheid veel lager was. Dit komt het hof echter niet aannemelijk voor, gelet op nog lage stand van de gasmeter, het feit dat de 3732 m3 ook de eindstand bij de vorige energieleverancier is geweest en het feit dat [appellant] volgens de berekening van Eneco een zeer hoog gasverbruik had van circa 9000 m3 per jaar.
b)
De meterstand van april 2012 van 3824 m3 in relatie tot de meterstand van 13 maart 2012 van 23131 m3
6.5
Op 13 maart 2012 is in het overzicht een meterstand genoteerd van 23131 m3. In de kolom “Herkomst” is vermeld: “Fysieke opname”. [appellant] wijst er terecht op dat het niet zo kan zijn dat er op 19 april 2012 een veel lagere meterstand gold dan op 13 maart 2012. Het hof overweegt verder dat de vermelding “Fysieke opname” er vooralsnog op lijkt te duiden dat op dat moment sprake is geweest van een daadwerkelijke fysieke meteropname door bijvoorbeeld iemand van Eneco of van de netbeheerder Stedin. De verklaring die Eneco op dit punt geeft, namelijk dat deze meterstand enkel een administratieve handeling betreft die niet ter zake doet omdat Eneco deze meterstand later heeft gecorrigeerd en zij enkel het verbruik vanaf 5 april 2014 vordert, is onvoldoende overtuigend. Eneco is bij de berekening van haar vordering vanaf 5 april 2014 immers uitgegaan van de meterstand van 3824 m3 van april 2012 en niet van de meterstand van 23131 m3 van maart 2012, wat voor de hoogte van haar vordering een wezenlijk verschil maakt. Dat de woorden “Fysieke opname” geen relevante betekenis hebben maar dat er enkel sprake is van een administratieve handeling die niet ter zake doet, heeft Eneco niet nader toegelicht. Dat zij de bijbehorende meterstand van 23131 m3 later heeft gecorrigeerd, naar het hof begrijpt naar aanleiding van de herberekening van het gasverbruik van [appellant] op basis van de meterstand 3824 m3 van april 2012, vormt hiervoor geen verklaring.
c)
De aannemelijkheid van de meterstand van 19 april 2012 van 3824 m3 op zichzelf
6.6
Het hof overweegt dat de meterstand van 19 april 2012 van 3824 m3 ook op zichzelf beschouwd vragen oproept tegen de achtergrond van de vordering van Eneco. Eneco gaat bij de berekening van haar vordering immers uit van een jaarverbruik door [appellant] van circa 9000 m3 gas. De energieleverantie door Eneco is gestart in juni 2010. Een gasmeterstand van 3824 m3 op 19 april 2012 lijkt daarmee moeilijk te verenigen, tenzij het advocatenkantoor van [appellant] een groot deel van deze periode gesloten is geweest.
d)
Het gasverbruik van [appellant] vanaf de meterwissel
6.7
Vast staat dat het gasverbruik van [appellant] vanaf de meterwissel op 16 juli 2019 tot aan 1 maart 2020 3457 m3 is geweest. Dit betreft een periode van 7,5 maanden, waarin alle wintermaanden zitten waarin in verband met de verwarming het meeste gas wordt verbruikt. [appellant] wijst er verder op dat het gaat om een advocatenkantoor, waarin logischerwijze niet wordt gedoucht, waarvoor in het algemeen ook gas wordt gebruikt. Het hof acht de schatting van [appellant] dat dit neerkomt op een jaarverbruik van 4000 m3 reëel. Het verweer van Eneco dat dit neerkomt op een jaarverbruik van 8074 m3 en dat dit de juistheid van haar vordering ondersteunt, wordt verworpen; Eneco miskent in haar berekening dat in de zomermaanden weinig tot geen gas wordt verbruikt omdat er dan geen verwarming nodig is. De stelling van [appellant] dat uit het gasverbruik in de periode van 16 juli 2019 tot aan 1 maart 2020 blijkt dat de vordering van Eneco niet kan kloppen, wordt eveneens verworpen. Weliswaar wijkt een jaarverbruik van 4000 m3 substantieel af van de circa 9000 m3 per jaar waar Eneco over de periode 13 maart 2012-16 juli 2019 van uitgaat, maar vooralsnog is niet uit te sluiten dat [appellant] na het ontvangen van de eerste facturen van Eneco in oktober 2019 heeft besloten zijn advocatenkantoor in de daarop volgende wintermaanden fors minder te verwarmen.
Nadere inlichtingen
6.8
Het hof heeft gelet op de hierboven onder a tot en met d genoemde feiten en omstandigheden behoefte aan nadere informatie van partijen. Het hof zal daarom een mondelinge behandeling bevelen, die tevens zal worden gebruikt voor het beproeven van een minnelijke regeling tussen partijen.
6.9
Het hof verzoekt Eneco om, mede gelet op het beproeven van een minnelijke regeling tussen partijen, voorafgaande aan de mondelinge behandeling twee alternatieve berekeningen van haar vordering over te leggen, te weten één berekening waarin wordt uitgegaan van de beginstand van de gasmeter in juni 2010 van 3732 m3 en de eindstand van de gasmeter op 16 juli 2019 van 66.657 m3, en één waarin wordt uitgegaan van de gasmeterstand van 13 maart 2012 van 23131 m3 en de eindstand van de gasmeter op 16 juli 2019 van 66.657 m3.
6.1
Elke verdere beslissing wordt aangehouden.

7.Beslissing

Het hof:
  • beveelt partijen in persoon, als het om een rechtspersoon gaat: deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die de zaak kent en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een schikking te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag op
  • bepaalt dat, indien één der partijen
  • deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor de mondelinge behandeling te over te leggen;
  • bepaalt dat Eneco de in dit arrest onder 6.8 gevraagde berekeningen
  • bepaalt dat partijen de verdere stukken waarop zij een beroep willen doen, zullen overleggen door deze
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, H.J. van Kooten en E. Bauw en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.