Het hof overweegt als volgt. De rechtbank is bij het vaststellen van het inkomen van de man uitgegaan van zijn inkomen uit 2019, geïndexeerd naar 2023, hetgeen neerkwam op € 94.000,- bruto. In hoger beroep zijn stukken overgelegd die aanleiding geven om daarvan af te wijken. Uit de overgelegde jaaropgaven leidt het hof af dat het inkomen van de man in 2023 € 76.049,- bruto is geweest en dat de man dat jaar vanaf juli € 4.659,- aan bijtelling heeft gehad vanwege zijn leaseauto. Het inkomen van de man in 2024 is – op basis van de jaaropgave van dat jaar –
€ 82.000,- bruto, met een bijbehorende bijtelling van € 8.000,- over het volledige jaar. Het hof zal de inkomens van 2023 en 2024 middelen, waardoor het jaarinkomen van de man vastgesteld wordt op ((€76.049,- + € 82.000,-) / 2 = ) € 79.024,50 bruto. Aangezien het inkomen voor een volledig jaar moet worden vastgesteld zal het hof uitgaan van de bijtelling voor de leaseauto voor een volledig jaar (ter hoogte van € 8.000,-) hetgeen het hof conform het Rapport Alimentatienormen op het jaarinkomen in mindering zal brengen. Verder is het hof uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat [holding] een management fee rekent aan de holding, hetgeen in de onkosten van [werkmaatschappij] is terug te zien. Er blijft dus sprake van slechts één inkomen van de man en er is geen sprake van een dubbele omzet uit deze twee bedrijven die ten goede komt aan de man. Ook zijn de reserves niet dusdanig hoog gebleken dat het hof daarin aanleiding ziet om uit te gaan van een hoger inkomen aan de zijde van de man. Het hof acht het redelijk dat de man, als zelfstandig ondernemer, enige reserves aanhoudt om zo eventuele financiële nadelen te kunnen opvangen. Het hof stelt vast dat het netto besteedbaar inkomen van de man aldus € 3.680,- bedraagt.
Verder zijn partijen het er ter zitting over eens geworden dat aan de zijde van de man met het forfait zal worden gerekend ten aanzien van zijn woonlasten, nu niet is gebleken dat de werkelijke woonlasten van de man duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het forfaitaire bedrag. Het hof zal als gevolg hiervan voor de woonlasten uitgaan van het forfaitaire bedrag, hetgeen neerkomt op
€ 1.104,-.
Ten aanzien van de schuldenlast zal het hof de saldering toepassen zoals de rechtbank deze ook heeft gebezigd. De man betaalt € 1.269,- aan de Belastingdienst en krijgt feitelijk van de vrouw
€ 558,-. In lijn met de feitelijke gang van zaken is de last voor de man lager door de bijdrage van de vrouw. Voor zover de man de bijdrage van de vrouw in het kader van de schuldenlast niet inzet voor de aflossing van de schuld is dit zijn eigen keuze. De schuldenlast van de man komt hiermee neer op € 711,-.
Op grond van al het voorgaande komt het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man neer op € 3.680,- per maand. De draagkracht van de man voor kinderalimentatie, na aftrek van de schuldenlast van € 711,-, komt daarmee op € 483,- per maand.
Draagkracht van de vrouw