ECLI:NL:GHDHA:2025:272

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
22-001710-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een 19-jarige man, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontuchtige handelingen met een 14-jarig meisje. De verdachte had het slachtoffer leren kennen via Snapchat en had haar samen met een ander meisje van 14 jaar naar een woning in Schiedam gebracht, waar hij seks met haar had gehad. De rechtbank had ook een contactverbod opgelegd met de slachtoffers voor 5 jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat de verdachte tot 24 maanden gevangenisstraf wordt veroordeeld, met een contactverbod. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld, maar heeft de strafmaat aangepast naar 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 7.500,- voor immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001710-24
Parketnummer: 10-169360-22
Datum uitspraak: 28 februari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 mei 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een bijzondere voorwaarde als nader in het vonnis omschreven.
Voorts is aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgelegd inhoudende - kortgezegd - een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de duur van 5 jaren.
Ten slotte is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 20 maart 2022 tot en met 21 maart 2022 te Schiedam tezamen en in vereniging met (een) ander(en) met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] te weten het
- betasten van en/of wrijven over en/of duwen op/tussen de schaamlippen, althans de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- brengen en/of vervolgens houden en/of bewegen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- brengen en/of duwen en/of vervolgens houden en/of bewegen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden als nader in de vordering omschreven.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd, te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de duur van 5 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de motivering daarvan, de
beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en de toegepaste wettelijke voorschriften.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof, grotendeels zoals ook de rechtbank, het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een meisje van destijds 14 jaar oud.
De verdachte heeft het slachtoffer kort daarvoor leren kennen via Snapchat.
Het slachtoffer is samen met een ander meisje van 14, een groepsgenootje van de jeugdzorginstelling waar zij beiden verbleven, weggelopen om met de verdachte te gaan chillen.
De meisjes zijn met een door de verdachte geregelde taxi vanuit Alphen aan den Rijn afgereisd naar Rotterdam.
Daar werden zij door de verdachte en de medeverdachte opgewacht en naar een woning in Schiedam gereden, waar de destijds 19-jarige verdachte seks met het slachtoffer heeft gehad.
De wetgever heeft seks met jeugdigen uitdrukkelijk verboden. Op de pleegdatum was hetgeen bewezen is verklaard verboden volgens artikel 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Het verbod bedoelt de seksuele integriteit te beschermen van personen die vanwege hun jeugdige leeftijd in het algemeen zelf onvoldoende in staat zijn die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag te overzien. Hierbij is het niet van belang of het slachtoffer (aanvankelijk) heeft ingestemd met de seks en ook niet of de verdachte wist dat zij de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt. Zelfs het feit dat het slachtoffer zelf zou hebben gezegd dat ze 17 jaar oud was is niet relevant. De strafbaarstelling is óók bedoeld om jeugdigen tegen dergelijke uitspraken en gedragingen van zichzelf te beschermen. De verdachte heeft dus door seks te hebben met [slachtoffer 1] haar lichamelijke integriteit geschonden.
Evenals de rechtbank weegt het hof in deze zaak ook de omstandigheden mee waaronder het feit is begaan.
De verdachte heeft het slachtoffer pas die avond leren kennen en heeft seks met haar gehad in een voor haar onbekende woning ver van haar vertrouwde omgeving, terwijl er lachgas en wiet is gebruikt. Verder geldt dat er nog minstens zes andere mannen in de woning aanwezig waren, hetgeen onmiskenbaar tot een machtsdynamiek heeft geleid.
De verdachte heeft moeten beseffen dat al deze omstandigheden samen het al zo jonge slachtoffer extra kwetsbaar en weerloos hebben gemaakt.
Net als de rechtbank kan het hof moeilijk geloven dat het de verdachte is ontgaan wat er zich in de woning heeft afgespeeld, gelet op de verklaringen die beide meisjes over die avond hebben afgelegd. Daarbij heeft de
verdachte zich ook moeten realiseren dat er voor het slachtoffer een punt moet zijn geweest waarop haar wil om daar aanwezig te zijn en eventueel seks te hebben omsloeg in tegenzin en zij wellicht niet de moed heeft gehad dit voldoende kenbaar te maken.
De verdachte heeft zich alleen maar laten leiden door zijn eigen lustbehoefte en daarna niet meer naar het slachtoffer omgekeken. De beide meisjes zijn in de vroege ochtend, omstreeks 04.00 uur, buiten op straat zijn achtergelaten, nadat de verdachte en de andere mannen in verschillende auto’s waren gestapt en weggereden.
Zoals de verdachte zelf heeft verklaard had hij voor de heenweg vanuit Alphen aan den Rijn een taxi voor hen geregeld en was hij er bij geweest toen de meisjes werden opgehaald in Rotterdam. Hij wist dus dat zij geen vervoer hadden.
Dat de meisjes aan hun lot zijn overgelaten, is niet alleen respectloos, maar het bevestigt ook het beeld dat de verdachte bij het plegen van dit feit alleen aan zichzelf heeft gedacht.
Het handelen van de verdachte heeft een grote impact op het slachtoffer gehad. Uit de slachtofferverklaring die op de zitting is voorgelezen, blijkt dat zij nog heel vaak herbelevingen heeft en dat dat zij last heeft van nare gedachtes. ’s Nachts zijn er nog steeds nachtmerries waardoor ze slecht slaapt en overdag moe is en heel veel moeite heeft zich te concentreren.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
30 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Tevens heeft het hof acht geslagen op het rapport van de
Reclassering Nederland d.d. 3 februari 2023. Dit rapport houdt kort gezegd het volgende in.
De verdachte heeft vaste en stabiele huisvesting, beschikt over de nodige kwalificaties voor de arbeidsmarkt en heeft goed contact met zijn moeder, zijn zus en zijn verdere familie. Ook heeft hij daarbuiten een sociaal vangnet. Op het moment van het uitbrengen van het rapport had de verdachte wel schulden en geen inkomen. Verder sluit de reclassering niet uit dat middelengebruik of eventuele (seksuele) problematiek invloed hebben gehad op het tenlastegelegde gedrag.
Gelet op de ernst van het tenlastegelegde delict vindt de reclassering het noodzakelijk dat de persoon, het gedrag en eventuele problematiek van de verdachte nader wordt onderzocht en (ambulant) wordt behandeld.
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden op te leggen. Die voorwaarden zijn een meldplicht bij de
reclassering en ambulante behandeling door de Waag, Fivoor of een soortgelijke zorgverlener.
Het hof is van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan
6 maanden voorwaardelijk een passende reactie vormt en heeft daarbij gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Vanwege de relatief jeugdige leeftijd van de verdachte, zal het hof een groter deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen waarmee het onvoorwaardelijke deel wordt gematigd. Het hof zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Het hof zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 20.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 20.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek geeft recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade in geval van aantasting in de persoon
“op andere wijze" dan door fysiek letsel. Van de bedoelde aantasting in de persoon “op andere wijze” is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending reeds meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval met zich brengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. De gevolgen heeft de benadeelde partij ook voldoende onderbouwd.
Immers, ze heeft therapie moeten ondergaan en ze wordt in haar dagelijks leven ernstig belemmerd door de gebeurtenissen.
Het hof is op grond van alle omstandigheden van oordeel dat een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
20 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de navolgende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 63 en 245 (oud).

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf, de motivering daarvan en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland te Rotterdam;
- dat de veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1],
ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling, die kan worden toegepast bij niet (volledige) betaling, op ten hoogste
72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 maart 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, als voorzitter, mr. A. de Lange en
mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 februari 2025.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.