In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een 21-jarige man, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontuchtige handelingen met een 14-jarig meisje. De verdachte had het slachtoffer leren kennen via een medeverdachte en had seks met haar in een woning in Schiedam, nadat zij samen met een ander meisje uit een jeugdzorginstelling was weggelopen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 24 maanden, met een contactverbod voor 5 jaar met de slachtoffers. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld, maar vernietigde de opgelegde straf en bepaalde dat de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden moest ondergaan, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de impact op het slachtoffer. Tevens werd een schadevergoeding van €7.500,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.